AUTOMATISCHE
RIJMODUS
Om de automatische rijmodus te
selecteren, zet u de versnellingspook
op stand D (Vooruit); de elektronische
transmissieregeleenheid kiest de beste
overbrengingsverhouding op basis
van rijsnelheid, motorbelasting (stand
gaspedaal) en hellingsgraad van de
weg.
De stand D kan vanuit sequentiële
bediening onder alle rijomstandigheden
geselecteerd worden.
“Kick-downfunctie”
Om weer snel snelheid te kunnen
maken, schakelt het regelsysteem van
de versnellingsbak, als het gaspedaal
volledig wordt ingetrapt, naar een
lagere versnelling (kick-downfunctie).
BELANGRIJK Bij het rijden over wegen
met weinig grip (sneeuw, ijs, enz.)
wordt geadviseerd de kick-down
functie niet te gebruiken.
Schakeladvies
Als men met de versnellingsbak in de
automatische modus (keuzehendel
in stand D) wil schakelen met de
schakelpeddels op het stuurwiel (indien
aanwezig), schakelt het systeem over
naar de "sequentiële modus"
("Autostick"), met weergave van de
ingeschakelde versnelling gedurende
ongeveer 5 seconden.
Als na deze tijd de schakelpeddels niet
meer bediend worden, keert het
systeem terug naar de automatische
modus (D) (met betreffende weergave
op het display).
AUTOSTICK -
Sequentiële modus
In het geval van veelvuldig schakelen
(bijv. wanneer het voertuig gebruikt
wordt met een zware lading, op
hellingen, sterke tegenwind of bij het
trekken van zware aanhangwagens),
wordt geadviseerd de modus AutoStick
(sequentieel schakelen) te gebruiken
om een lagere vaste
overbrengingsverhouding te selecteren
en behouden.Onder deze omstandigheden verbetert
het gebruik van een lagere versnelling
de voertuigprestaties en wordt de
gebruiksduur van de versnellingsbak
verlengd door het schakelen te
beperken en oververhitting te
voorkomen.
Het is mogelijk om te schakelen van
stand D (Drive) naar de sequentiële
modus onafhankelijk van de
voertuigsnelheid.
Inschakelen
Met de versnellingspook in stand D
(Drive) de hendel naar links verplaatsen
om de sequentiële rijmodus in te
schakelen (indicatie – en + op
de bekleding). De ingeschakelde
versnelling wordt weergegeven op het
display.
Schakelen vindt plaats door de
versnellingspook naar voren te
verplaatsen, naar symbool – of naar
achteren, naar symbool +.
Uitschakeling
Om de sequentiële rijmodus uit te
schakelen, de versnellingspook
terugzetten in stand D (Drive),
automatische rijmodus.
126
STARTEN EN RIJDEN
BEDIENINGEN OP HET
STUURWIEL
(waar aanwezig)
44)
Bij sommige versies kan worden
geschakeld met de schakelpeddels op
het stuurwiel fig. 96.
Om de schakelpeddels op het stuurwiel
te gebruiken, moet de keuzehendel in
de sequentiële stand of stand D staan:
❒schakelpeddel (+) (door de peddel
naar de bestuurder te trekken ):
inschakelen van hogere versnelling;
❒schakelpeddel (−) (door de peddel
naar de bestuurder te trekken ):
inschakelen van lagere versnelling.
De inschakeling van een lagere (of
hogere) versnelling gebeurt alleen als
het motortoerental dit toestaat.
MOTOR STARTEN
De motor mag alleen gestart worden
als de versnellingspook in stand P of N
staat. Op die manier staat het systeem
op N of P, als de motor gestart wordt
(de eerstgenoemde betekent neutraal,
maar met mechanische geblokkeerde
wielen).
WEGRIJDEN MET DE
AUTO
Trap, om weg te rijden met de auto,
vanuit P het rempedaal in, en druk op
de knop op de keuzehendel om deze in
de gewenste stand (D, R of sequentieel)
te plaatsen. Op het display verschijnt
de ingeschakelde versnelling.
Wanneer het rempedaal wordt
losgelaten, beweegt de auto voor- of
achteruit zodra de manoeuvre is
ingeschakeld ("creeping" effect). In dit
geval hoeft het gaspedaal niet ingedrukt
te worden.
BELANGRIJK Als de ingeschakelde
versnelling (weergegeven op het
display) niet overeenstemt met de stand
van de versnellingspook, wordt dit
gemeld door het knipperen van
de betreffende letter op de sierlijst van
versnellingsbak (er wordt ook een
geluidssignaal afgegeven).Deze toestand moet niet beschouwd
worden als een werkingsfout, maar
eenvoudigweg als een verzoek van het
systeem om de manoeuvre te herhalen.
BLOKKERING
INSCHAKELING
VERSNELLING
Dit systeem maakt het onmogelijk de
versnellingspook uit de stand P
(Parkeren) of N (Vrijstand) te zetten als
het rempedaal niet eerst is ingetrapt.
Als de startinrichting op MAR staat
(motor aan of uit):
❒moet om van P (Parkeren) naar een
andere versnelling of van N naar R
te schakelen, het rempedaal worden
ingetrapt en moet knop A fig. 95 op de
versnellingspook worden ingedrukt;
❒moet om de versnellingspook van
stand N in stand D te zetten, het
rempedaal worden ingetrapt.
In geval van storing of als de accu leeg
is, blijft de versnellingspook vergrendeld
in stand P. Raadpleeg de paragraaf
"Automatische versnellingsbak met
dubbele koppeling - versnellingspook
ontgrendelen" in het hoofdstuk
"Noodgevallen", om de
versnellingspook handmatig te
ontgrendelen.
96F1B0508C
127
UITSCHAKELING
VOERTUIG
Versies uitgerust met het Keyless
Go-systeem: voor deze functie moet
de versnellingspook in stand P
(Parkeren) gezet worden voordat de
startinrichting naar STOP gedraaid
wordt.
Versies uitgerust met sleutel zonder
afstandsbediening: voor deze functie
moet de versnellingspook in stand P
(Parkeren) gezet worden voordat de
sleutel uit de startinrichting wordt
genomen.
Als de accu van het voertuig leeg is en
de contactsleutel is ingebracht, is de
sleutel in het contactslot geblokkeerd.
Zie de paragraaf "Automatische
versnellingsbak met dubbele koppeling
- contactsleutel verwijderen" in het
hoofdstuk "Noodgevallen", om de
sleutel handmatig te verwijderen.
"HERSTELFUNCTIES"
In geval van een defecte
versnellingspook, zou het display van
het instrumentenpaneel een
bijbehorend bericht weer kunnen
geven, waarin de bestuurder wordt
aanbevolen te blijven rijden zonder de
pook in stand P te zetten.In dit geval blijft de versnellingsbak zelfs
in de vooruitversnelling staan (met
beperkte prestaties), als de hendel op R
of N wordt gezet.
Als de hendel eenmaal op P is gezet, of
het voertuig is uitgeschakeld, is het
niet meer mogelijk R of de
vooruitversnellingen te selecteren.
Neem in dat geval contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK
117)Gebruik de stand P (Parkeren) nooit in
plaats van de elektrische parkeerrem.
Schakel de elektrische parkeerrem altijd in
als het voertuig geparkeerd wordt, om
onverwachte beweging van het voertuig te
voorkomen.
118)Als de stand P (Parkeren) niet is
ingeschakeld, zou het voertuig kunnen
bewegen en letsel kunnen veroorzaken.
Zorg ervoor dat de versnellingspook in
stand P staat en dat de elektrische
parkeerrem is ingeschakeld, voordat u het
voertuig verlaat.
119)Schakel de versnellingspook niet naar
N (Vrijstand) en zet de motor niet af
wanneer heuvelafwaarts wordt gereden.
Deze manier van rijden is gevaarlijk en
beperkt de mogelijkheid om in te grijpen in
geval van wijziging van de verkeerssituatie
of het wegdek. U loopt het risico de
controle over het voertuig te verliezen en
ongevallen te veroorzaken.120)Laat kinderen nooit zonder toezicht in
de auto achter. Verwijder altijd de
contactsleutel als de auto wordt verlaten
en neem de sleutel mee.
BELANGRIJK
41)Zet de startinrichting in de stand MAR
en trap het rempedaal in, voordat u de
versnellingspook uit stand P (parkeren) zet.
Anders kan de versnellingspook
beschadigen.
42)Schakel altijd de handrem in als de
auto op een helling staat, VOORDAT u de
versnellingspook in P zet.
43)Schakel de achteruitversnelling
uitsluitend in als de auto stilstaat, de motor
op stationair toerental draait en het
gaspedaal volledig losgelaten is.
44)Door onjuist gebruik van de peddels
(peddels naar het dashboard geduwd)
kunnen de peddels afbreken.
128
STARTEN EN RIJDEN
Inschakeling van het systeem
Er verschijnt een bericht op het display
wanneer het systeem wordt
ingeschakeld. In dit geval is de led op
de knop fig. 97 gedoofd.
Uitschakeling van het systeem
Er verschijnt een bericht op het display
wanneer het systeem wordt
uitgeschakeld. In deze toestand brandt
de led op de knop fig. 97.
VEILIGHEIDSINSTELLINGEN
Als het Start&Stop-systeem de motor
heeft afgezet en de bestuurder maakt
zijn veiligheidsgordel los en opent
het bestuurders- of het
passagiersportier, dan kan de motor
alleen opnieuw gestart worden met
behulp van de startinrichting.De bestuurder wordt hiervan op de
hoogte gebracht door een
geluidssignaal en een bericht op het
display.
BELANGRIJK
121)Laat de accu alleen vervangen door
een dealer van het Fiat Servicenetwerk.
Vervang de accu door een exemplaar van
hetzelfde type (HEAVY DUTY) en met
dezelfde specificaties.
BELANGRIJK
45)Als een comfortabele temperatuur
prioritair is, dan kan het Start&Stop-
systeem worden uitgeschakeld zodat de
klimaatregeling kan blijven werken.
SNELHEIDSBEGRENZER
BESCHRIJVING
Met deze voorziening wordt de snelheid
van het voertuig beperkt tot waarden
die door de bestuurder ingesteld
kunnen worden.
De maximumsnelheid kan zowel bij
rijdend als bij stilstaand voertuig worden
ingesteld. De minimumsnelheid die
ingesteld kan worden is 30 km/h.
Wanneer het systeem actief is, hangt
de snelheid van het voertuig van de
druk op het gaspedaal af, tot de
geprogrammeerde snelheidslimiet
wordt bereikt (zie paragraaf
"Snelheidslimiet programmeren").
HET SYSTEEM
INSCHAKELEN
Om het systeem in te schakelen op
knop A fig. 98 op het stuurwiel
drukken.
97F1B0138C
98F1B0141C
130
STARTEN EN RIJDEN
AUTOMATISCHE
UITSCHAKELING VAN
HET SYSTEEM
Het systeem schakelt automatisch uit in
geval van een systeemstoring. Neem
in dat geval contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
ELEKTRONISCHE
CRUISE-CONTROL
Dit is een elektronisch geregeld
hulpsysteem waarmee de gewenste
rijsnelheid gehandhaafd kan worden,
zonder het gaspedaal in te hoeven
trappen. Het systeem kan gebruikt
worden bij een snelheid van meer dan
30 km/h op lange, droge en rechte
wegen met weinig veranderingen in de
rijomstandigheden (bijv. snelwegen).
Het gebruik van de cruise-control wordt
dus niet aanbevolen op buitenwegen
met druk verkeer. Gebruik het systeem
niet in de stad.
HET SYSTEEM
INSCHAKELEN
122) 123) 124)
Om het systeem in te schakelen op
knop Afig. 99 drukken.
Inschakeling van het systeem wordt
aangegeven door het aangaan van het
symbool
op het display en, op
sommige versies, door weergave van
een speciaal bericht.
Als de Snelheidsbegrenzer is
ingeschakeld, moet knop Afig. 99
tweemaal worden ingedrukt om de
Cruise-Control in te schakelen.Het systeem kan niet worden
ingeschakeld als het voertuig in de 1
e
versnelling of in de achteruit staat.
Het is raadzaam om het systeem in te
schakelen vanaf de 3
eversnelling of
hoger.
BELANGRIJK Het is gevaarlijk het
systeem ingeschakeld te houden als
het niet gebruikt wordt. Er bestaat een
risico van per ongeluk inschakelen
en de controle over het voertuig
te verliezen vanwege onverwachte
overmatige snelheid.
DE GEWENSTE
SNELHEID INSTELLEN
Ga als volgt te werk:
❒om het systeem in te schakelen op
knop Afig. 99 drukken.
99F1B0140C
131
MOOD SELECTOR
(keuzeschakelaar
rijmodus)
De Mood Selector is een voorziening
waarmee de bestuurder kan kiezen uit
drie verschillende rijmodi
(voertuigrespons), naargelang zijn
behoefte en de weg- en
verkeersomstandigheden, door de
draaischakelaar A fig. 100 op de
tunnelconsole handmatig te bedienen.
- "Auto" modus
- "Tractie" modus (4x4 of 4x2 versies
afhankelijk van het uitrustingsniveau)
- "All Weather" modus (alleen 4x2
versies afhankelijk van het
uitrustingsniveau)
- "Sport" modus.Het systeem stuurt, via het
elektronische systeem aan boord van
het voertuig, de dynamische
regelsystemen van het voertuig aan:
motor, stuurinrichting, ESC-systeem,
4x4-systeem (indien aanwezig),
versnellingsbak, en is verbonden met
het instrumentenpaneel.
De draaischakelaar is van het
monostabiele type. Met andere
woorden, deze keert, wanneer hij wordt
losgelaten, altijd terug naar de
middelste stand.
De aanvaarding door het systeem van
de gewenste rijmodus wordt
aangegeven door het aangaan van de
led, die zich naast het symbool bevindt,
en het verschijnen van het bijbehorende
symbool op het display van het
instrumentenpaneel.Wanneer de motor is gestart, start het
systeem meestal in de rijmodus die was
ingeschakeld voordat de motor werd
afgezet. Voor bepaalde versies/markten
is het systeem na het starten ingesteld
op de "Auto" modus.
"AUTO" MODUS
Aanbevolen modus voor normaal rijden,
gericht op comfort en veiligheid bij
normale grip en rijomstandigheden. Bij
4x4 versies beperkt deze modus tevens
het brandstofverbruik, aangezien het
automatisch de transmissie van de
achterwielen uitschakelt als de weg- en
rijomstandigheden dit toelaten,
bovendien wordt de verdeling van het
aandrijfkoppel tussen de voor- en
achteras gewijzigd.
Inschakelen
Als de modus "Tractie/All Weather" is
ingeschakeld, de draaischakelaar
linksom draaien, hem gedurende
minstens een halve seconde in deze
stand houden, en in ieder geval tot de
betreffende led gaat branden, en de
geselecteerde modus op het display
wordt weergegeven. Tegelijkertijd gaat
de led voor de eerder ingestelde modus
uit. Na het loslaten keert de schakelaar
terug naar de middelste stand.
100F1B0044C
133
Als de modus "Sport" is ingeschakeld,
de draaischakelaar rechtsom draaien,
hem gedurende minstens een halve
seconde in deze stand houden, en in
ieder geval tot de betreffende led gaat
branden, en de geselecteerde modus
op het display wordt weergegeven.
Tegelijkertijd gaat de led voor de eerder
ingestelde modus uit. Na het loslaten
keert de schakelaar terug naar de
middelste stand.
"Traction"/"All Weather"
MODUS
Dit is een rijmodus voor veiligheid onder
omstandigheden dat het voertuig
weinig grip heeft (nat/glad wegdek,
regen, sneeuw). Bij de 4x4 versies
wordt het gebruik hiervan ook
aanbevolen op onverharde wegen of
off-road.
Inschakelen
Als de modus "Auto" is ingeschakeld,
de draaischakelaar rechtsom draaien,
hem gedurende minstens een halve
seconde in deze stand houden, en in
ieder geval tot de betreffende led gaat
branden, en de geselecteerde modus
op het display wordt weergegeven.
Tegelijkertijd gaat de led voor de eerder
ingestelde modus uit. Na het loslaten
keert de schakelaar terug naar de
middelste stand.Als de modus "Sport" is ingeschakeld,
de draaischakelaar linksom draaien,
hem gedurende minstens een halve
seconde in deze stand houden, en in
ieder geval tot de betreffende led gaat
branden, en de geselecteerde modus
op het display wordt weergegeven.
Tegelijkertijd gaat de led voor de eerder
ingestelde modus uit. Na het loslaten
keert de schakelaar terug naar de
middelste stand.
"Sport" MODUS
In deze modus wordt de nadruk gelegd
op het plezier van sportief rijden; dit
brengt echter wel een hoger
brandstofverbruik met zich mee. De
tractie wordt geoptimaliseerd bij 4x4
versies, waardoor de wegligging van
het voertuig verbeterd wordt, zelfs
in bochten.
Inschakelen
Als de modus "Auto" is ingeschakeld,
de draaischakelaar linksom draaien,
hem gedurende minstens een halve
seconde in deze stand houden, en in
ieder geval tot de betreffende led gaat
branden, en de geselecteerde modus
op het display wordt weergegeven.
Tegelijkertijd gaat de led voor de eerder
ingestelde modus uit. Na het loslaten
keert de schakelaar terug naar de
middelste stand.Als de modus "Tractie/All Weather" is
ingeschakeld, de draaischakelaar
rechtsom draaien, hem gedurende
minstens een halve seconde in deze
stand houden, en in ieder geval tot de
betreffende led gaat branden, en de
geselecteerde modus op het display
wordt weergegeven. Tegelijkertijd gaat
de led voor de eerder ingestelde modus
uit. Na het loslaten keert de schakelaar
terug naar de middelste stand.
STORINGSMELDINGEN
In geval van storingen van het systeem
of de schakelaar, wordt de optie om
de modus te wijzigen automatisch
uitgeschakeld. Het systeem zal zichtzelf
automatisch instellen op de "Auto"
modus. In deze gevallen zal op het
display een speciale waarschuwing
verschijnen. Ga zo snel mogelijk naar
een werkplaats van het Fiat
Servicenetwerk om het systeem te
laten controleren.
134
STARTEN EN RIJDEN
PARK ASSIST
SYSTEEM
SENSOREN
125)
46) 47) 48)
De parkeersensoren, die zich in de
achterbumper fig. 101 bevinden,
detecteren de aanwezigheid van
obstakels achter het voertuig.
De sensoren waarschuwen de
bestuurder over aanwezigheid van
obstakels met een intermitterend
geluidssignaal en, afhankelijk van de
versie, ook met visuele aanwijzingen op
het display van het instrumentenpaneel.
Inschakelen
De sensoren worden automatisch
ingeschakeld zodra de
achteruitversnelling wordt geselecteerd.
Naarmate de afstand tot het obstakel
achter het voertuig korter wordt, wordt
de frequentie van het geluidssignaal
hoger.
Geluidssignaal
Wanneer de achteruitversnelling is
ingeschakeld en er zich een obstakel
achter het voertuig bevindt, klinkt
er een geluidssignaal met een
frequentie die varieert op basis van de
afstand van het obstakel ten opzichte
van de bumper.
De frequentie van het geluidssignaal:
❒neem toe naarmate de afstand
tussen het voertuig en het obstakel
afneemt;
❒klinkt ononderbroken als de afstand
tussen het voertuig en het obstakel
minder is dan ongeveer 30 cm;
❒is constant als de afstand tussen het
voertuig en het obstakel onveranderd
blijft. Als deze situatie de sensoren aan
de zijkant betreft, zal het signaal na
ongeveer 3 seconden stoppen om,
bijvoorbeeld, aanwijzingen te
voorkomen tijdens manoeuvres langs
een muur.❒stopt onmiddellijk wanneer de
afstand ten opzichte van het obstakel
toeneemt.
Wanneer het systeem het geluidsignaal
laat horen, wordt het volume van het
Uconnect™systeem automatisch
verlaagd.
Meetbereik
Wanneer de sensoren meerdere
obstakels signaleren, dan wordt alleen
rekening gehouden met het
dichtstbijzijnde obstakel.
Aanwijzingen op het display
De aanwijzingen met betrekking tot het
Park Assist-systeem worden alleen
weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel als de optie
"Geluidssignaal en weergave" in het
menu "Instellingen" van het
Uconnect™systeem is geselecteerd
(zie voor meer informatie de
beschrijving in het betreffende
hoofdstuk).
101F1B0142C
135