Melding op display
LANE ASSISTLANE ASSIST SYSTEEM
Camera afgeschermd: er verschijnt een speciaal bericht op het display in geval
van vuil op de voorruit dat afbreuk kan doen aan de correcte werking van de
camera. Maak in dit geval de voorruit schoon met een zachte, schone doek, en let
op geen krassen te maken. Als de storing zich blijft voordoen, neem dan zo snel
mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
START&STOPINSCHAKELING/UITSCHAKELING START&STOP-SYSTEEM
Inschakelen: wanneer het systeem wordt ingeschakeld, verschijnt er een bericht
op het display. In dit geval is de led op de knop gedoofd.
Uitschakelen: wanneer het systeem uitgeschakeld is, verschijnt er een bericht op
het display. In dit geval brandt de led op de knop.
72
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
Om het systeem correct te laten
werken moet de zone van de
achterbumper waar de radarsensoren
zich bevinden vrij blijven van sneeuw, ijs
en vuil afkomstig van het wegdek.
Dek de zone van de achterbumper
waar de radarsensoren zich bevinden
met geen enkel voorwerp af (bijv.
stickers, fietsenrek, enz.).
Achteraanzicht
Het systeem detecteert voertuigen die
uw voertuig van achteren aan beide
kanten naderen en de detectiezone aan
de achterkant binnenkomen met een
verschil in snelheid van minder dan 50
km/h ten opzichte van uw voertuig.
Passerende voertuigen
Als een voertuig langzaam wordt
gepasseerd (met een verschil in
snelheid van minder dan ongeveer 25
km/h) en dit voertuig gedurende
ongeveer 1,5 seconde in de blinde
hoek blijft, gaat het
waarschuwingslampje op de
buitenspiegel aan de betreffende kant
branden.
Als het verschil in snelheid tussen beide
voertuigen hoger is dan ongeveer 25
km/h, gaat het lampje niet branden.
RCP (Rear Cross Path detection)
systeem
Dit systeem assisteert de bestuurder
tijdens achteruitrijmanoeuvres in geval
van beperkt zicht.
Het RCP-systeem bewaakt de
detectiezones aan beide zijden aan de
achterkant, om bewegende
voorwerpen die de zijkanten van het
voertuig naderen op een
minimumsnelheid tussen ongeveer 1
km/h en 3 km/h en voorwerpen die
bewegen op een maximumsnelheid van
35 km/h, zoals gebruikelijk is in
parkeerzones.
De inwerkingtreding van het systeem
wordt de bestuurder gemeld met een
visuele en akoestische waarschuwing.
BELANGRIJK Indien de sensoren
afgedekt worden door voorwerpen of
voertuigen, zal het systeem de
bestuurder niet waarschuwen.
Bedieningswijze
Het systeem kan in-/uitgeschakeld
worden via het Menu van het display, of
via hetUconnect™systeem (zie het
speciale supplement voor nadere
informatie).
"Blind Spot Assist", "Visuele"
modus
Wanneer deze modus actief is, zorgt
het BSA-systeem voor een visuele
melding via de buitenspiegel aan de
kant waar het voorwerp is
gedetecteerd.
Wanneer het systeem in RCP-modus
werkt, stuurt het in ieder geval visuele
en akoestische waarschuwingen
wanneer de aanwezigheid van een
voorwerp wordt gedetecteerd.
Wanneer er een akoestische
waarschuwing verzonden wordt, wordt
het volume van hetUconnect™
systeem verlaagd.
"Blind Spot Assist", "Visuele en
akoestische" modus
Wanneer deze modus actief is, zorgt
het BSA-systeem voor een visuele
melding via de buitenspiegel aan de
kant waar het voorwerp is
gedetecteerd.
Als de richtingaanwijzer aan de kant
waar een obstakel gedetecteerd is
wordt ingeschakeld, wordt er ook een
akoestische waarschuwing verzonden.
80
VEILIGHEID
Wanneer de omstandigheden die de
werking van het systeem hebben
beperkt ophouden, zal het systeem
naar een normale en volledige werking
terugkeren. Neem, als het probleem
aanhoudt, contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
Melding storing van het systeem
Als het systeem wordt uitgeschakeld en
een speciaal bericht op het display
wordt weergegeven, betekent dit dat er
een storing in het systeem zit.
In dit geval kan er nog steeds met de
auto gereden worden, maar wordt toch
geadviseerd zo spoedig mogelijk
contact op te nemen met het Fiat
Servicenetwerk.
Melding radar niet beschikbaar
Als de omstandigheden zodanig zijn dat
de radar niet correct obstakels kan
detecteren, wordt het systeem
uitgeschakeld en verschijnt er een
speciaal bericht op het display.
Dit gebeurt meestal in het geval van
slecht zicht, zoals wanneer het sneeuwt
of zwaar regent.Het systeem kan ook tijdelijk worden
gedimd door belemmeringen zoals
modder, vuil of ijs op de bumper. In
zulke gevallen wordt een speciaal
bericht op het display weergegeven en
wordt het systeem uitgeschakeld. Dit
bericht wordt soms weergegeven onder
hoogreflecterende omstandigheden (in
bijvoorbeeld tunnels met reflectoren
of ijs of sneeuw). Wanneer de
omstandigheden die de werking van
het systeem hebben beperkt
ophouden, zal het systeem naar een
normale en volledige werking
terugkeren.
In specifieke gevallen zou dit bericht
kunnen worden weergegeven als zich
geen voertuigen of objecten binnen het
bereik van de radar bevinden.
Als atmosferische omstandigheden niet
de werkelijke reden voor dit bericht
zijn, controleer dan of de sensor vuil is.
Het zou kunnen dat het gebied
weergegeven in moet worden gereinigd
of eventuele belemmeringen moeten
worden verwijderd fig. 59.
Als het bericht regelmatig wordt
weergegeven, zelfs als er geen sprake
is van atmosferische omstandigheden,
zoals sneeuw, regen, modder of andere
belemmeringen, neem dan contact op
met het Fiat Servicenetwerk voor een
controle van de sensoruitlijning.Als geen sprake is van zichtbare
belemmeringen, zou het kunnen dat het
radaroppervlak moet worden gereinigd,
waarvoor de sierafdekking handmatig
moet worden verwijderd. Laat deze
werkzaamheden uitvoeren door het Fiat
Servicenetwerk.
BELANGRIJK Aanbevolen wordt geen
apparatuur, accessoires of
aerodynamische onderdelen voor de
sensor aan te brengen of de sensor op
enigerlei wijze te verduisteren,
aangezien dit de juiste werking van het
systeem kan aantasten.
Alarm frontale botsing met actieve
remwerking
(waar aanwezig)
Als deze functie wordt geselecteerd,
worden de remmen bediend om de
snelheid van het voertuig te
verminderen bij mogelijke frontale
botsingen.
Deze functie oefent extra remdruk uit
als de remdruk die de bestuurder
uitoefent niet volstaat om een potentiële
frontale botsing te voorkomen.
De functie is actief bij snelheden hoger
dan 7 km/h.
84
VEILIGHEID
❒Het systeem kan in werking treden,
door het traject van het voertuig te
beoordelen, vanwege de aanwezigheid
van reflecterende metalen voorwerpen
die geen voertuigen zijn, zoals
vangrails, verkeersborden, slagbomen
voor parkeerterreinen, tolpoorten,
spoorwegovergangen, poorten,
spoorwegen, voorwerpen in de buurt
van wegwerkzaamheden of
voorwerpen die zich hoger dan de auto
bevinden (bijv. een viaduct). Op
dezelfde manier kan het systeem in
werking treden binnen parkeergarages
met meerdere verdiepingen of tunnels,
of wegens een schittering op het
wegdek. Deze mogelijke activeringen
volgen de normale werkingslogica
van het systeem en duiden dus niet op
een storing.❒Het systeem is uitsluitend ontworpen
voor gebruik op verharde wegen. Als
het voertuig off-road wordt gebruikt,
dan moet het systeem uitgeschakeld
worden, om onnodige waarschuwingen
te voorkomen. Automatische
uitschakeling wordt aangegeven door
het aangaan van het speciale
lampje/pictogram op het
instrumentenpaneel (zie de
aanwijzingen in de paragraaf "Lampjes
en berichten", hoofdstuk
"Kennismaking met het
instrumentenpaneel").
iTPMS (indirect Tyre
Pressure Monitoring
System)
62) 63) 64) 65) 66) 67)
Omschrijving
Het voertuig kan uitgerust zijn met het
iTPMS (indirect Tyre Pressure
Monitoring System) dat via de
wielsnelheidsensoren de toestand van
de bandenspanning controleert.
Correcte bandenspanning
Als geen te lage bandenspanning is
gedetecteerd, wordt de vorm van het
voertuig op het display weergegeven.
Lage bandenspanning
Het systeem waarschuwt de
bestuurder als een of meer banden leeg
zijn met een waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel en een
waarschuwingsbericht op het display,
samen met een geluidssignaal.
In dit geval wordt op het display de
vorm van het voertuig met de twee
symbolen
weergegeven.
Deze aanduiding wordt ook
weergegeven nadat de motor wordt
afgezet en weer gestart wordt, zolang
de resetprocedure niet wordt
uitgevoerd.
Resetprocedure
Het iTPMS-systeem heeft een
"inleerfase" nodig (met een duur die
afhangt van de rijstijl en de
wegomstandigheden: bij optimale
omstandigheden wordt gedurende
minstens 20 minuten met 80 km/h op
een rechte weg gereden) die begint
wanneer de Resetprocedure handmatig
wordt uitgevoerd.
De RESET-procedure moet worden
uitgevoerd:
❒elke keer dat de bandenspanning
wordt gewijzigd;
❒wanneer ook slechts een wiel
verwisseld wordt;
64F1B0100C
86
VEILIGHEID
❒wanneer de banden worden gedraaid
of omgewisseld;
❒wanneer het noodreservewiel wordt
gemonteerd.
Pomp, voordat de RESET-procedure
wordt uitgevoerd, de banden tot de
juiste bandenspanning op, vermeld in
de bandenspanningstabel (zie de
paragraaf "Wielen" in het hoofdstuk
"Technische gegevens").
Als de RESET niet wordt uitgevoerd in
alle bovenstaande gevallen, kan het
waarschuwingslampje
verkeerde
aanduidingen over een of meer banden
geven.
Om de RESET-procedure uit te voeren,
bij stilstaand voertuig en de
contactsleutel op MAR, het Hoofdmenu
als volgt gebruiken:
❒ga naar "Voertuiginfo" en vervolgens
naar "Reset bandenspanning"
❒druk op de toets "OK" en houd deze
ingedrukt (langer dan 2 seconden)
❒op het display wordt de voortgang
van de procedure weergegeven (met
een grafische balk) tot de RESET is
voltooid.Na afronding van de resetprocedure
verschijnt op het display het bericht
"Reset opgeslagen" wat aangeeft dat
het inleren is gestart, en klinkt er een
geluidssignaal. Als de "inleerprocedure"
van het iTPMS-systeem niet correct is
uitgevoerd, klinkt er geen
geluidssignaal.
Werkcondities
Het systeem is actief bij snelheden van
meer dan 15 km/h.
In enkele situaties zoals sportief rijden,
bijzondere omstandigheden van het
wegdek (bijv. ijs, sneeuw, onverharde
wegen) kan de signalering vertraagd
worden of kan het gelijktijdige
spanningsverlies van meer dan een
band slechts gedeeltelijk gedetecteerd
worden.
Onder speciale omstandigheden (bijv.
voertuig asymmetrisch beladen aan één
kant, trekken van een aanhanger,
beschadigde of versleten band,
montage van het ruimtebesparende
reservewiel, gebruik van de snelle
bandenreparatieset "Fix&Go", gebruik
van sneeuwkettingen, verschillende
banden op de assen gemonteerd) kan
het systeem onjuiste indicaties geven of
tijdelijk uitgeschakeld zijn.Als het systeem tijdelijk uitgeschakeld
is, knippert het waarschuwingslampje
ongeveer 75 seconden en blijft
daarna vast branden; tegelijkertijd
wordt op het display een
waarschuwingsbericht weergegeven en
worden bij de vorm van het voertuig in
de buurt van iedere band de symbolen
"– –" weergegeven.
Deze aanduiding wordt ook
aangegeven na het afzetten en opnieuw
starten van de motor, als de correcte
werkingscondities niet hersteld worden.
In geval van ongebruikelijke signalen,
wordt aanbevolen de RESET-procedure
uit te voeren. Als de signalen na een
succesvolle uitvoering van de
RESET-procedure, weer worden
weergegeven, controleer dan of om alle
vier de wielen dezelfde banden zitten
en of de banden niet beschadigd zijn.
Vervang het ruimtebesparende wiel
zo snel mogelijk door een wiel van de
normale maat, controleer de juiste
gewichtsverdeling en herhaal de
RESET-procedure op een schone en
verharde ondergrond. Als de signalen
nog steeds worden weergegeven,
neem dan contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
87
27)Tijdens het trekken van een aanhanger
(met modules die na aankoop van het
voertuig zijn geïnstalleerd), een voertuig of
tijdens laadwerkzaamheden op een
autotransporter (of in een
transportvoertuig), moet het systeem
worden uitgeschakeld via het systeem
Uconnect™.
28)Reinig de onderkant van de bumper
niet met een hogedrukreiniger: raak vooral
de elektrische verbindingen niet.
29)Ga zorgvuldig te werk in geval van
reparaties of het aanbrengen van nieuwe
lak rondom de sensor (paneel aan de
linkerkant van de bumper dat de sensor
afdekt). In het geval van een frontale
botsing kan de sensor automatisch buiten
werking worden gesteld en kan er op
het display een bericht worden
weergegeven dat de sensor gerepareerd
moet worden. Zelfs als er geen
storingsmeldingen worden gegeven, moet
het systeem uitgeschakeld worden als u
denkt dat de plaats van de radarsensor is
gewijzigd (bijv. wegens een frontale
aanrijding op lage snelheid zoals tijdens
parkeermanoeuvres). Ga in dergelijke
gevallen naar een werkplaats van het Fiat
Servicenetwerk om de sensor opnieuw
uit te laten lijnen of te laten vervangen.BESCHERMINGS
INZITTENDEN
De belangrijkste veiligheidsuitrusting
van het voertuig omvat de volgende
beschermingssystemen:
❒veiligheidsgordels;
❒SBR-systeem (Seat Belt Reminder);
❒hoofdsteunen;
❒kinderzitjes;
❒frontairbags en zijairbags.
Lees de informatie vermeld op de
volgende pagina's uiterst aandachtig
door. Het is van fundamenteel belang
dat de beschermingssystemen op
de juiste manier gebruikt worden om
het maximaal mogelijke
veiligheidsniveau voor de bestuurder en
de passagiers te garanderen.
Zie voor de verstelling van de
hoofdsteunen paragraaf
"Hoofdsteunen" in het hoofdstuk
"Kennismaking met het voertuig".
VEILIGHEIDSGORDELS
Alle stoelen van het voertuig zijn
uitgerust met veiligheidsgordels met
drie verankeringspunten en een
oprolautomaat.
Het mechanisme van de oprolautomaat
werkt door vergrendeling van de
gordel wanneer er heftig geremd wordt
of door een sterke deceleratie wegens
een botsing. Zo kan de gordel vrij
schuiven en kan hij zich aanpassen aan
het lichaam van de inzittende. In het
geval van een ongeval, zal de gordel
geblokkeerd worden waardoor het
risico van impact binnenin het interieur
en het naar buiten geslingerd worden
van een persoon beperkt worden.
De bestuurder moet zich aan alle
plaatselijke wettelijke voorschriften met
betrekking tot de verplichting en de
manier waarop de gordel wordt
gebruikt houden en moet er ook voor
zorgen dat andere inzittenden van
het voertuig deze voorschriften naleven.
Leg de veiligheidsgordel altijd om
alvorens weg te rijden.
89
SYSTEMEN
Stel de hoogte van de veiligheidsgordel
altijd zodanig af dat hij de persoon die
hem draagt goed past: deze
voorzorgsmaatregel kan het risico op
letsel in geval van een aanrijding
aanzienlijk beperken.
De gordel is goed afgesteld als hij
halverwege tussen de nek en het
uiteinde van de schouder ligt.
BELANGRIJK
68)Druk knop C fig. 65 niet in tijdens het
rijden.
69)Denk eraan dat passagiers op de
achterbank die geen gordel dragen, bij een
heftige botsing, ook gevaar opleveren
voor de inzittenden voorin.
70)De hoogte van de veiligheidsgordels
mag alleen ingesteld worden bij stilstaand
voertuig.
71)Controleer na de afstelling altijd of de
handgreep in één van de vaste standen
is geblokkeerd. Om dit te doen, met
knoppen A fig. 67 losgelaten, iets meer
druk omlaag uitoefenen om het
vergrendelingsmechanisme vast te laten
klikken als dit niet in een van de van te
voren ingestelde standen gebeurd is.
S.B.R. SYSTEEM
(Seat Belt
Reminder)
Het SBR-systeem waarschuwt de
passagiers op de voorstoel en
achterbank (indien aanwezig) als hun
veiligheidsgordel niet is omgelegd.
Het systeem signaleert niet
vastgemaakte veiligheidsgordels met
visuele waarschuwingen
(waarschuwingslampje brandt op het
instrumentenpaneel en symbolen op
het display) en een geluidssignaal
(zie de volgende paragrafen).
OPMERKING Om het geluidssignaal
permanent uit te laten schakelen naar
een werkplaats van het Fiat
Servicenetwerk gaan. Het
geluidssignaal kan te allen tijde via het
Menu van het display opnieuw worden
ingeschakeld (zie paragraaf "Display"
in het hoofdstuk “Kennismaking met
het instrumentenpaneel”).
GEDRAG
WAARSCHUWINGSLAMPJE
VEILIGHEIDSGORDEL
VOOR
Wanneer de startinrichting naar MAR
wordt gedraaid, gaat het
waarschuwingslampje
(zie fig. 68)
enkele seconden branden, ongeacht de
status van de veiligheidsgordels voor.Bij stilstaand voertuig, als de
veiligheidsgordel aan bestuurders- of
passagierszijde (met de inzittende
op de stoel) niet is vastgemaakt, blijft
het waarschuwingslampje permanent
branden.
Zodra de drempel van 8 km/h
gedurende enkele seconden wordt
overschreden terwijl de
veiligheidsgordels aan bestuurders- of
passagierszijde (met passagier op
de stoel) niet zijn vastgemaakt, klinkt er
een geluidssignaal en gaat het
waarschuwingslampje
gedurende
ongeveer 105 seconden knipperen.
Wanneer deze cyclus waarschuwingen
in werking treedt dan blijft hij actief
voor de gehele duur (ongeacht de
voertuigsnelheid) of tot de
veiligheidsgordels weer worden
vastgemaakt.
68F1B0104C
91
Wanneer de achteruitversnelling, tijdens
de cyclus waarschuwingssignalen,
wordt ingeschakeld, wordt het
geluidssignaal uitgeschakeld en gaat
het waarschuwingslampje
permanent branden. De cyclus
waarschuwingssignalen wordt hervat
zodra de snelheid van 8 km/h weer
overschreden wordt.
GEDRAG PICTOGRAM
VEILIGHEIDSGORDEL
ACHTERBANK
De pictogrammen worden
weergegeven op het display (fig. 69
versies met kleurendisplay of fig. 70
versies met enkelkleurig display) enkele
seconden nadat de startinrichting
naar de stand MAR is gedraaid.
De pictogrammen doven na ongeveer
30 seconden nadat ze zijn gaan
branden of nadat de veiligheidsgordels
zijn vastgemaakt.
De pictogrammen die weergegeven
worden op het display geven aan
(afhankelijk van de verschillende
gevallen):
❒A: veiligheidsgordel vastgemaakt,
stoel linksachter;
❒B: veiligheidsgordel vastgemaakt,
stoel middenachter;
❒C: veiligheidsgordel niet
vastgemaakt, stoel rechtsachter;De pictogrammen worden
weergegeven in overeenstemming met
de veiligheidsgordels van de
achterbank, en blijven ongeveer 30
seconden branden na de laatste
statusverandering van de
veiligheidsgordels:
❒als de veiligheidsgordel is
vastgemaaktwordt het bijbehorende
pictogram weergegeven op punten
A en B (groen bij het kleurendisplay);❒als de veiligheidsgordel niet is
vastgemaaktwordt het bijbehorende
pictogram weergegeven op punt C
(rood bij het kleurendisplay);
Als de veiligheidsgordel achter niet is
vastgemaakt, klinkt er een
geluidssignaal (3 "piepjes") en gaat het
bijbehorende pictogram op het display
branden.
69F1B0105C70F1B0106C
92
VEILIGHEID