Page 105 of 450

103
2008_nl_Chap05_conduite_ed01-2016
Hill Holder
Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden op
een helling ongeveer 2 seconden op zijn plaats.
In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal
naar het gaspedaal verplaatsen.
Deze functie is alleen actief:
-
a
ls de auto volledig stilstaat ter wijl u het
rempedaal intrapt,
-
a
ls de hellingshoek aan bepaalde
voor waarden voldoet,
-
a
ls het bestuurdersportier is gesloten.
De Hill Holder kan niet worden uitgeschakeld.
Als de auto bergopwaar ts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden als u het
rempedaal loslaat:
-
i
n de eerste versnelling of in de
neutraalstand bij een handgeschakelde
versnellingsbak*,
-
i
n de stand A of M bij een 2Tronic
versnellingsbak,
-
i
n de stand D of M bij een automatische
transmissie.Werking
Als de auto bergafwaar ts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden als u
het rempedaal loslaat.
Verlaat de auto niet in de korte periode
dat u de Hill Holder gebruikt.
Als u de auto moet verlaten ter wijl de
motor draait, trek dan de parkeerrem
met de hand aan. Controleer of het
verklikkerlampje van de parkeerrem
op het instrumentenpaneel permanent
brandt.
Storing
Bij een storing in het systeem gaan deze
verklikkerlampjes branden. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te laten controleren.
* Volgens uitvoering.
5
Rijden
Page 106 of 450

104
2008_nl_Chap05_conduite_ed01-2016
Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de
auto de door de bestuurder ingestelde
maximumsnelheid overschrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt,
heeft het dieper intrappen van het gaspedaal
geen effect.
Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid
dient minimaal 30
km/h te bedragen.
Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt eveneens handmatig met de hendel.
Door het gaspedaal tot voorbij het zware punt
in te trappen, kan de ingestelde snelheid
tijdelijk worden overschreden.
Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer
wordt losgelaten en de wagensnelheid onder
de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de
snelheidsbegrenzer weer geactiveerd.
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen en zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen. 1.
S
electeren van de snelheidsbegrenzerStuurkolomschakelaars
De informatie van de snelheidsbegrenzer
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
5.
Sn
elheidsbegrenzer in-/uitgeschakeld.
6.
S
nelheidsbegrenzer geselecteerd
7.
I
ngestelde snelheid
8.
O
pgeslagen snelheid geselecteerd.
Weergave op het display
De ingestelde maximumsnelheid blijft na het
afzetten van het contact opgeslagen in het
geheugen. 2.
V
erhogen van de ingestelde snelheid.
3.
V
erlagen van de ingestelde snelheid.
4.
In
-/uitschakelen van de snelheidsbegrenzer.
Rijden
Page 107 of 450

105
2008_nl_Chap05_conduite_ed01-2016
F Draai de knop 1 in de stand "LIMIT":
de snelheidsbegrenzer is geselecteerd,
maar nog niet ingeschakeld (PAUSE).
Er kan een snelheid worden ingesteld
zonder de begrenzer in te schakelen.
Programmeren
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet
verhoogd.
Als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij het zware
punt , wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en gaat de ingestelde
snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het
gaspedaal wordt losgelaten.
Uitschakelen van de
snelheidsbegrenzer
F Draai de knop 1 in de stand "0": de
selectie van de snelheidsbegrenzer wordt
ongedaan gemaakt. Op het display wordt
weer de kilometerteller weergegeven.
Storing
F Stel de snelheid in door op de toets 2 of 3 te drukken.
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 e n 3:
-
+
/- 1 km = kort indrukken,
-
+
/- 5 km = lang indrukken,
-
+
/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
Overschrijden van de ingestelde snelheid
F Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4 .
F
I
nschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4
.
F
U
itschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de
toets 4 : het uitschakelen wordt bevestigd op het display (PAUSE). In het geval van een storing in de
snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde
snelheid gewist en knipperen de streepjes op
het display.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig
intrappen van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-
l
eg nooit meerdere matten op
elkaar.
5
Rijden
Page 108 of 450

106
2008_nl_Chap05_conduite_ed01-2016
Snelheidsregelaar
Met behulp van de snelheidsregelaar kan
de bestuurder met een constante ingestelde
snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
Het uitschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig met de hendel, door het
rem- of koppelingspedaal in te trappen of, uit
veiligheidsoverwegingen, door activering van
de "dynamische stabiliteitscontrole".
Door het gaspedaal in te trappen, kan
de ingestelde snelheid tijdelijk worden
overschreden.
Om weer terug te keren naar de ingestelde
snelheid is het voldoende het gaspedaal los te
laten.
Na het afzetten van het contact worden alle
ingestelde snelheden gewist. 1.
Sel
ecteren van de snelheidsregelaar.Stuurkolomschakelaars
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen en
zijn aandacht op het verkeer blijven
vestigen.
De informatie van de snelheidsregelaar
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
5.
Sn
elheidsregelaar in-/uitgeschakeld.
6.
Sn
elheidsregelaar geselecteerd
7.
I
ngestelde snelheid
8.
S
electeren van een opgeslagen snelheid.
Weergave op het display
2. Verhogen van de ingestelde snelheid.
3. V erlagen van de ingestelde snelheid.
4.
I
n-/uitschakelen van de snelheidsregelaar.
Het inschakelen
van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig waarbij de wagensnelheid
minimaal 40
km/h dient te bedragen en:
-
d
e vierde versnelling moet zijn ingeschakeld
bij een handgeschakelde versnellingsbak,
-
d
e tweede versnelling moet zijn ingeschakeld
bij rijden in de handmatige stand bij een
elektronisch gestuurde versnellingsbak of
een automatische transmissie,
-
bij
een elektronisch gestuurde versnellingsbak
de stand A moet zijn geselecteerd en bij een
automatische transmissie de stand D moet
zijn geselecteerd.
Rijden
Page 109 of 450

107
2008_nl_Chap05_conduite_ed01-2016
F Draai de knop 1 in de stand "CRUISE" :
de snelheidsregelaar is geselecteerd,
maar nog niet ingeschakeld (PAUSE).
Programmeren
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 e n 3:
- + /- 1 km = kort indrukken,
-
+
/- 5 km = lang indrukken,
-
+
/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde
snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de
snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid. Let tijdens het gebruik van de
snelheidsregelaar op wanneer u de
snelheid met de toetsen instelt; dit kan
een plotselinge verandering van de
wagensnelheid veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden.
Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt geblokkeerd:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-
g
ebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Storing
Uitschakelen van de snelheidsregelaar
F Draai de knop 1 in de stand "0": de selectie van de
snelheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt
weer de kilometerteller weergegeven.
Overschrijden van de ingestelde snelheid
F Stel de snelheid in door de wagensnelheid op het gewenste niveau te brengen en
vervolgens op de toets 2
o
f 3
t
e drukken.
F
U
itschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4 : het
uitschakelen wordt bevestigd op het display (PAUSE).
F
W
eer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op de
toets 4 . In het geval van een storing in de
snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid
gewist en knipperen de streepjes op het
display. Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
5
Rijden
Page 110 of 450
108
2008_nl_Chap05_conduite_ed01-2016
Snelheden opslaan
Opslaan
Druk op de toets MENU voor toegang
tot de verschillende menu's.
Voer deze handelingen omwille van de
veiligheid alleen uit als de auto stilstaat.
Het opslaan van snelheden geldt voor de
snelheidsbegrenzer (maximumsnelheid) en
voor de snelheidsregelaar (kruissnelheid).
U kunt 5
snelheden opslaan in het geheugen
van het systeem. Standaard zijn er al enkele
snelheden opgeslagen.
Selecteer het menu " Rijden ".
Selecteer op de secundaire pagina
" Inst. snelheden ".
Selecteer de snelheid die u wilt wijzigen en
druk op " Wijzigen ". Met deze toets kunt u alle snelheden
selecteren.
Met deze toets kunt u alle snelheden
deselecteren.
Ga naar de secundaire pagina. Voer de nieuwe waarde in met behulp
van de numerieke toetsen en druk op
" Bevestigen
".
Druk op " Bevestigen " om de
wijzigingen op te slaan en sluit het
menu af.
Met deze toets kunt u de
fabrieksinstellingen herstellen.
Rijden
Page 111 of 450
109
2008_nl_Chap05_conduite_ed01-2016
Selecteren
Selecteren van een opgeslagen snelheid:
F d ruk op de toets " +" of " -" en houd deze
ingedrukt; het systeem stopt bij de
dichtstbijzijnde opgeslagen snelheid,
F
d
ruk nog eens op de toets " +" of " -" en
houd de toets ingedrukt om een andere
opgeslagen snelheid te kiezen.
Op het instrumentenpaneel wordt de
snelheid en de status van het systeem (in-/
uitgeschakeld) weergegeven.
5
Rijden
Page 112 of 450

110
2008_nl_Chap05_conduite_ed01-2016
Deze functie signaleert met behulp van
sensoren in de bumper obstakels in de
nabijheid van de auto (voetgangers, auto's,
bomen, slagbomen, enz.) die binnen het
detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.)
die aanvankelijk wel worden gedetecteerd,
worden mogelijk niet meer gedetecteerd als ze
zich in de dode hoek van het detectiebereik van
de sensoren bevinden.
Parkeerhulp
Deze functie is een hulpsysteem: de
bestuurder dient altijd alert te blijven.De functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Dit wordt bevestigd door een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Parkeerhulp achter
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het
naderen van obstakels. De frequentie van het
geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het
obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via
de luidspreker (rechts of links) is te herkennen
aan welke zijde van de auto het obstakel zich
bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het
obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter,
klinkt het geluidssignaal ononderbroken.
Grafische weergave
De grafische weergave is een aanvulling op het
geluidssignaal. Op het scherm worden blokken
weergegeven die het pictogram van de auto
steeds dichter naderen.
Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.
Rijden