Page 185 of 243

toegestaan, moet een overeenkomstige stic‐
ker in het zicht van de bestuurder worden aan‐
gebracht. De sticker is verkrijgbaar bij een Ser‐
vice Partner of een gekwalificeerde specialist.
Bij het rijden met winterbanden de daarbij toe‐
gestane maximumsnelheid in acht nemen.
Banden met noodloopeigenschappen
Als de auto is uitgerust met banden met nood‐
loopeigenschappen voor de eigen veiligheid
alleen deze gebruiken. Ingeval van pech staat
geen reservewiel ter beschikking. Voor verdere
vragen kunt u altijd terecht bij een Service
Partner of een gekwalificeerde specialist.
Voor- en achterwielen vervangen
Op de voor- en achteras ontstaan vanwege de
verschillende rijomstandigheden verschillende
slijtagepatronen. Om een gelijkmatige slijtage
te verkrijgen kunnen de voor- en achterwielen
onderling worden verwisseld. Voor verdere
vragen kunt u altijd terecht bij een Service
Partner of een gekwalificeerde specialist. Na
het verwisselen de bandenspanning controle‐
ren en eventueel corrigeren.
Bij auto's met verschillende bandmaten of
velgmaten aan de voor- en achteras is een der‐
gelijke wissel niet toegestaan.
Opslag
Verwijderde wielen of banden moeten koel,
droog en zo mogelijk in het donker worden be‐
waard.
Bescherm banden tegen olie, vet en brandstof.
De op de zijkant van de band weergegeven
maximumbandenspanning niet overschrijden.Banden met
noodloopeigenschappen
Aanduiding
RSC-codering op de zijwand van de band.
De wielen bestaan uit n beperkte mate zelfdra‐
gende banden en speciale velgen.
Door de versteviging van de zijwand kan er met
de band bij verlies van bandenspanning nog
beperkt worden doorgereden.
Aanwijzingen voor het doorrijden met banden‐
pech in acht nemen.
Vervangen van banden met
noodloopeigenschappen
Voor uw eigen veiligheid alleen banden met
noodloopeigenschappen gebruiken. Ingeval
van pech staat geen reservewiel ter beschik‐
king. Voor verdere vragen kunt u altijd terecht
bij een Service Partner of een gekwalificeerde
specialist.
Bandenpech verhelpen Veiligheidsmaatregelen
▷Auto zo ver mogelijk uit de buurt van de
verkeersstroom en op een vaste onder‐
grond parkeren.▷Alarmknipperlichten inschakelen.▷Auto beveiligen tegen wegrollen, daarvoor
de parkeerrem vastzetten.Seite 185Wielen en bandenMobiliteit185
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
Page 186 of 243

▷Stuurwielvergrendeling laten vastklikken in
rechtuitstand van de wielen.▷Alle inzittenden laten uitstappen en buiten
het gevarengebied brengen, bijv. achter de
vangrails.▷Eventueel gevarendriehoek op de juiste af‐
stand neerzetten.
Mobility System
Principe
Met het Mobility System kan beperkte schade
aan een band afgedicht worden, zodat verder
kan worden gereden. Daartoe wordt een vloei‐
baar afdichtmiddel in de banden gepompt dat
bij het uitharden de beschadiging van binnen‐
uit afdicht.
De compressor kan gebruikt worden om de
bandenspanning te controleren.
Aanwijzingen
▷Aanwijzingen voor de toepassing van het
Mobility System op de compressor en het
afdichtmiddelhouder in acht nemen.▷Bij beschadiging van de band vanaf een
grootte van 4 mm werkt het gebruik van
het Mobility System mogelijk niet.▷Contact opnemen met een Service Partner
of een gekwalificeerde specialist als de
band niet rijklaar kan worden gemaakt.▷Vreemde voorwerpen die in de band zijn
terechtgekomen, zo mogelijk laten zitten.▷Stickers voor de snelheidsbegrenzing van
de afdichtmiddelhouder lostrekken en op
het stuurwiel plakken.▷Door de toepassing van afdichtmiddel kan
de RDC-wielelektronica beschadigd raken.
Controleer in dat geval de elektronica bij de
eerstvolgende gelegenheid en laat deze
evt. vervangen.GEVAAR
Bij een geblokkeerde uitlaatpijp of onvol‐
doende ventilatie kunnen uitlaatgassen in de
auto binnendringen, die schadelijk voor de ge‐
zondheid zijn. In het uitlaatgas bevindt zich het
kleur- en reukloze, maar giftige koolmonoxide.
In gesloten ruimten kunnen de uitlaatgassen
zich ook buiten de auto ophopen. Er bestaat
levensgevaar. De uitlaatpijp vrijhouden en voor
voldoende ventilatie zorgen.◀
Locatie Het Mobility System bevindt zich onder de ba‐
gageruimtebodem.
Afdichtmiddelreservoir▷Afdichtmiddelreservoir, pijl 1.▷Vulslang, pijl 2.
Houdbaarheidsdatum op afdichtmiddelhouder
controleren.
Compressor
1Aan/uit-schakelaar2Bevestiging voor flesSeite 186MobiliteitWielen en banden186
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
Page 187 of 243
3Bandenspanning verlagen4Weergave van bandenspanning5Compressor6Stekker/bedrading voor contactdoos7Verbindingsslang — opgeborgen in de
compressorbodem
Afdichtmiddel in de band brengen
1.Afdichtmiddelverpakking schudden.2.Verbindingsslang volledig uit de compres‐
sorbehuizing nemen. Slang niet buigen.3.Verbindingsslang hoorbaar vastklikken op
de aansluiting van de afdichtmiddelhouder.4.Afdichtmiddelhouder in verticale stand
hoorbaar vastklikken in de bevestiging van
de behuizing van de compressor.5.Verbindingsslang op het bandventiel van
het defecte wiel schroeven.6.Bij een uitgeschakelde compressor de
stekker in een contactdoos in de auto aan‐
brengen.Seite 187Wielen en bandenMobiliteit187
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
Page 188 of 243

7.Bij ingeschakeld contact of draaiende mo‐
tor de compressor inschakelen.
ATTENTIE
Als de compressor te lang in werking is
kan deze oververhit raken. Er bestaat gevaar
voor schade. Compressor niet langer dan 10
minuten laten draaien.◀
Compressor ca. 3 tot 8 minuten aan laten
staan om de lekkage met afdichtmiddel te vul‐
len en een bandenspanning van ca. 2,5 bar te
verkrijgen.
Bij het aanbrengen van het afdichtmiddel kan
de bandenspanning tijdelijk oplopen tot ca.
5 bar. Compressor in deze fase niet uitschake‐
len.
Indien er geen bandenspanning van 2 bar kan
worden bereikt:
1.Compressor uitschakelen.2.Vulslang van het wiel losdraaien.3.10 m voor- en achteruitrijden om het af‐
dichtmiddel in de band te verdelen.4.Banden opnieuw oppompen met de com‐
pressor.
Contact opnemen met een Service Partner
of een gekwalificeerde specialist als de
bandenspanning lager dan 2 bar blijft.
Mobility System opbergen
1.Verbindingsslang van de afdichtmiddel‐
houder van het wiel losmaken.2.Verbindingsslang van afdichtmiddelhouder
losmaken.3.Lege afdichtmiddelhouder en verbindings‐
slang inpakken om vervuiling van de baga‐
geruimte te vermijden.4.Mobility System weer in de auto opbergen.
Afdichtmiddel verdelen
Direct ca. 10 km rijden, zodat het afdichtmiddel
zich gelijkmatig in de banden verdeelt.
Snelheid van 80 km/h niet meer overschrijden.
Indien mogelijk niet langzamer rijden dan
20 km/h.
Bandenspanning corrigeren
1.Op een geschikte plaats stoppen.2.Verbindingsslang op ventiel van de band
schroeven.3.Verbindingsslang direct op compressor
aanbrengen.Seite 188MobiliteitWielen en banden188
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
Page 189 of 243

4.Stekker in een contactdoos in de auto aan‐
brengen.5.Bandenspanning corrigeren tot 2,5 bar.▷Spanning verhogen: bij ingeschakeld
contact of draaiende motor de com‐
pressor inschakelen.▷Spanning verlagen: toets op de com‐
pressor indrukken.
Doorrijden
Toegestane maximumsnelheid van 80 km/h
niet overschrijden.
Bandenpechwaarschuwing opnieuw initialise‐
ren.
Bandenspanningscontrole opnieuw initialise‐
ren.
De defecte band en de afdichtmiddelhouder
van het Mobility System zo snel mogelijk laten
vervangen.
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen met dunne schakels Slechts bepaalde sneeuwkettingen met fijne
schakels zijn door de fabrikant van de auto ge‐
test en als verkeersveilig en geschikt aange‐
merkt.
Informatie over geschikte sneeuwkettingen is
verkrijgbaar bij een Service Partner of een ge‐
kwalificeerde specialist.
Gebruik
Het gebruik is uitsluitend paarsgewijs toege‐
staan op de achterwielen voor de volgende
wielmaten:▷205/55 R 16.▷205/50 R 17.▷225/45 R 17.
Aanwijzingen van de sneeuwkettingfabrikant in
acht nemen.
Controleer of de sneeuwkettingen altijd vol‐
doende aangespannen zijn. Zo nodig de ket‐
tingen naspannen overeenkomstig de opgaven
van de fabrikant.
Met sneeuwkettingen de bandenpechwaar‐
schuwing niet initialiseren, omdat dit tot on‐
juiste weergaven kan leiden.
Met sneeuwkettingen de bandenspannings‐
controle niet initialiseren, omdat dit tot onjuiste
weergaven kan leiden.
Bij het rijden met sneeuwkettingen evt. de dy‐
namische tractiecontrole voor korte tijd active‐
ren.
Maximale snelheid met
sneeuwkettingen
Met sneeuwkettingen niet harder rijden dan
50 km/h.
Seite 189Wielen en bandenMobiliteit189
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
Page 190 of 243
MotorruimteUitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Belangrijke zaken in de motorruimte
1Starthulp, accuminpool2Voertuigidentificatienummer3Reservoir voor sproeiervloeistof4Starthulp, accupluspool5Zekeringkast motorruimte6Olievulpijp7Koelvloeistofreservoir
Bij 6-cilinder- en dieselmotoren bevindt
zich het koelvloeistofreservoir aan de te‐
genoverliggende kant van de motorruimte.Seite 190MobiliteitMotorruimte190
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
Page 191 of 243

MotorkapAanwijzingen WAARSCHUWING
Door ondeskundig uitgevoerde werk‐
zaamheden in de motorruimte kunnen onder‐
delen worden beschadigd en tot een veilig‐
heidsrisico leiden. Er bestaat kans op een
ongeval of schade. Werkzaamheden in de mo‐
torruimte door een Service Partner of een ge‐
kwalificeerde specialist laten uitvoeren.◀
WAARSCHUWING
In de motorruimte bevinden zich bewe‐
gende onderdelen. Bepaalde onderdelen in de
motorruimte kunnen ook bij uitgeschakelde
auto bewegen, bijv. de ventilator van de radia‐
teur. Er bestaat kans op letsel. Geen hand in de
buurt van bewegende onderdelen houden.
Kledingstukken en haren van bewegende on‐
derdelen verwijderd houden.◀
ATTENTIE
Opgeklapte wissers kunnen bij het ope‐
nen van de motorkap worden ingeklemd. Er
bestaat gevaar voor schade. Voor het openen
van de motorkap erop letten dat de wissers
met gemonteerde wisserbladen op de voorruit
liggen.◀
WAARSCHUWING
De motorkap is aan de binnenzijde van
uitstekende delen voorzien, bijv. vergrende‐
lingshaken. Er bestaat kans op letsel. Bij geo‐
pende motorkap op uitstekende delen letten
en deze gebieden vrijhouden.◀
WAARSCHUWING
Een niet correct vergrendelde motorkap
kan tijdens het rijden opengaan en het zicht
beperken. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Direct stoppen en de motorkap correct slui‐
ten.◀WAARSCHUWING
Bij het openen en sluiten van de motor‐
kap kunnen lichaamsdelen worden ingeklemd.
Er bestaat kans op letsel. Bij het openen en
sluiten erop letten dat het bewegingsgebied
van de motorkap vrij is.◀
Motorkap openen1.Aan de hendel trekken, pijl 1.
Motorkap wordt ontgrendeld.2.Na het loslaten van de hendel, opnieuw aan
de hendel trekken, pijl 2.
Motorkap kan worden geopend.
Controle- en waarschuwingslampjes
Bij ontgrendelde motorkap wordt een Check-
Control-melding weergegeven.
Motorkap sluiten
Motorkap vanaf een hoogte van ca. 40 cm la‐
ten vallen en aandrukken om opnieuw volledig
te vergrendelen.
Motorkap moet aan beide zijden hoorbaar
vastklikken.
Seite 191MotorruimteMobiliteit191
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
Page 192 of 243

MotorolieUitrusting van de autoIn dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐
fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Algemeen Het motorolieverbruik is afhankelijk van de
rijstijl en van de gebruiksomstandigheden.
Het motorolieverbruik kan hoger zijn, bijv. in de
volgende situaties:▷Bij een sportieve rijstijl.▷Bij het inrijden van de motor.▷Bij het stationair draaien van de motor.▷Bij het gebruik van soorten motorolie, die
als ongeschikt zijn aangemerkt.
Daarom regelmatig, na elke tankbeurt, het mo‐
toroliepeil controleren.
De auto beschikt over een elektronische olie‐
peilcontrole.
De elektronische oliepeilcontrole beschikt over
twee meetprincipes:
▷Statusweergave▷Uitvoerige metingElektronische
oliepeilcontrole
Statusweergave
Principe
Het motoroliepeil wordt tijdens het rijden elek‐
tronisch bewaakt en in het Control Display
weergegeven.
Als het motoroliepeil het minimum bereikt, ver‐
schijnt er een Check-Control-melding.
Voorwaarden
Een actuele meetwaarde staat ter beschikking na ca. 30 minuten rijden. Bij een korte rit wordt
de status van de laatste, voldoende lange rit
weergegeven.
Wanneer vaak korte ritten worden afgelegd, re‐
gelmatig een uitvoerige meting uitvoeren.
Peil motorolie tonen1."Auto-info"2."Autostatus"3. "Motoroliepeil"
Meldingen motorolie-indicator ATTENTIE
Te weinig motorolie veroorzaakt motor‐
schade. Er bestaat gevaar voor schade. On‐
middellijk motorolie bijvullen.◀
Erop letten dat er niet te veel motorolie gevuld
wordt.
ATTENTIE
Te veel motorolie kan de motor of de ka‐
talysator beschadigen. Er bestaat gevaar voor
schade. Niet te veel motorolie bijvullen. Te veel
bijgevulde motorolie door een Service Partner
Seite 192MobiliteitMotorolie192
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15