Page 49 of 176

47
Ion_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Starten - afzetten van de auto
- Stand 1: LOCK Het stuurslot is ingeschakeld.
-
S
tand 2: ACC
De accessoires (autoradio, 12V-aansluiting, ...)
kunnen worden gebruikt.
- Stand 3: ON H
et contact is A AN.
-
S
tand 4: S TA R T
H
et controlelampje "Ready" brandt.
D
e motor is gebruiksklaar.
Contact
F Controleer of de selectiehendel in de stand P staat.
F
S
teek de sleutel in het contactslot.
F
D
raai de sleutel in de stand 4
(S TA R T ).
Starten Afzetten
F Zet de auto stil.
F
H oud het rempedaal ingetrapt.
F
Z
et de selectiehendel in de stand P .
F
T
rek de parkeerrem aan.
F
D
raai de sleutel naar u toe in de stand 1
(LOCK) .
F
V
er wijder de sleutel uit het contactslot.
F
H
oud de sleutel enkele
seconden in deze stand, tot het
lampje " RE ADY " brandt en een
geluidssignaal klinkt.
F
L
aat de sleutel los.
H
et contact wordt automatisch in de
stand 3
(ON) gezet. Bevestig geen zware voor werpen aan
de sleutel in het contact; deze zouden
de sleutel naar beneden kunnen trekken
en storingen kunnen veroorzaken.
Als u langdurig accessoires gebruikt
(met het contact in de stand ACC ),
kan de 12V-accu ontladen raken. Uw
auto kan dan mogelijker wijs niet meer
starten. Houd hier rekening mee .
4
Rijden
Page 50 of 176
48
Ion_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Parkeerrem
Aantrekken
F Trek de hefboom van de parkeerrem volledig aan om uw auto stil te zetten.
Draai bij het parkeren van de auto op
een helling de wielen vast tegen het
trottoir, trek de parkeerrem aan, zet de
selectiehendel in de stand P en zet het
contact uit.
Vrijzetten
F Trek de hefboom van de parkeerrem licht omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw
de hefboom geheel omlaag.
Als dit controlelampje tijdens het rijden
brandt, geeft dit aan dat de parkeerrem
nog (iets) is aangetrokken.
Rijden
Page 51 of 176

49
Ion_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
P. Parking (Parkeerstand).
De auto kan in deze stand worden gestart.
Trap het rempedaal in als u de selectiehendel
in een andere stand dan de stand P wilt zetten.
R.
R
everse (Achteruitversnelling).
N.
N
eutral (Neutraalstand).
D.
D
rive (Vooruitversnelling).
Selectiehendel
Standen van de
selectiehendel
Wanneer u de selectiehendel door het
schakelpatroon beweegt, verschijnt
het desbetreffende pictogram op het
instrumentenpaneel.
Weergave op het
instrumentenpaneel
Als de motor gebruiksklaar is, wordt P
weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
F
T
rap het rempedaal in om een andere
stand dan de stand P te selecteren.
F
Sel
ecteer de vooruitversnelling ( D) of de
achteruitversnelling ( R).
F
Z
et de parkeerrem vrij.
F
L
aat het rempedaal los. De auto zet zich nu
langzaam in beweging, wat gemakkelijk is
bij bijvoorbeeld parkeermanoeuvres.
F
T
rap het gaspedaal in om sneller vooruit of
achteruit te rijden.
F
O
p het display van het instrumentenpaneel
wordt "D" of "R" weergegeven.
Starten van de auto
4
Rijden
Page 52 of 176
50
Ion_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Als uw auto gesleept moet worden,
moet de selectiehendel in de stand N
staan. Zie het hoofdstuk "Praktische
informatie".
Stilzetten van de auto
Selecteer de stand P om de motor af te zetten.
U moet altijd de parkeerrem aantrekken om te
voorkomen dat de auto wegrolt.
De sleutel kan alleen uit het contactslot worden
gehaald als de selectiehendel in de stand P
staat.
Rijden
Page 53 of 176

51
Ion_nl_Chap05_visibilite_ed01-2014
Lichtschakelaar
Hoofdverlichting
De lichtschakelaar heeft verschillende
standen om de verlichting van de auto aan de
omstandigheden aan te passen en zo een goed
zicht voor de bestuurder te garanderen:
-
p
arkeerlicht: om gezien te worden,
-
d
imlicht: voor een optimaal zicht zonder
medeweggebruikers te verblinden,
-
g
rootlicht: voor een optimaal zicht
op wegen waar het omgevingslicht
onvoldoende is.
Aanvullende verlichting
Uw auto is voorzien van aanvullende verlichting
voor specifieke rijomstandigheden:
-
m
istachterlicht: voor een optimale
zichtbaarheid van achteren als het zicht
minder dan 50
m is,
-
m
istlampen vóór: voor extra zicht bij
slecht weer,
-
d
agrijverlichting: voor een betere
zichtbaarheid van uw auto overdag.
Ring voor de selectie van de
stand van de hoofdverlichting
Draai aan de ring om het symbool van de
gewenste stand tegenover het merkteken te
zetten.
Automatische verlichting. Alleen parkeerlicht.
Dimlicht of grootlicht.
Grootlichtschakelaar
Trek de hendel naar u toe om over te schakelen
van dim- naar grootlicht en terug.
Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer
alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt
u een lichtsignaal geven door de hendel naar u
toe te trekken.
Verklikkerlampjes
Een verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel geeft aan dat de
geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
Uit.
5
Zicht
Page 54 of 176

52
Ion_nl_Chap05_visibilite_ed01-2014
Mistlampen vóór en achter
Ringschakelaar voor het inschakelen van de
mistlampen.
De mistlampen werken in combinatie met het
parkeerlicht, het dimlicht en het grootlicht.Mistlampen vóór en mistachterlicht
Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als's nachts, zijn de
mistlampen vóór en het mistachterlicht
verblindend voor medeweggebruikers
en daarom niet toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen vóór en het
mistachterlicht uit te zetten zodra ze
niet meer nodig zijn.
Vergeten verlichting
Als het contact is afgezet en het
bestuurdersportier wordt geopend,
klinkt een geluidssignaal om aan te
geven dat de verlichting nog brandt.
Het geluidssignaal stopt zodra de
verlichting wordt uitgeschakeld.
F
D
raai de ring één keer naar voren om de
mistlampen vóór in te schakelen.
F
D
raai de ring twee keer naar voren om het
mistachterlicht in te schakelen.
F
D
raai de ring één keer naar achteren om
het mistachterlicht uit te schakelen.
F
D
raai de ring twee keer naar achteren om
de mistlampen vóór uit te schakelen.
De ring springt automatisch terug in zijn
oorspronkelijke positie.
Het mistachterlicht wordt automatisch
uitgeschakeld wanneer u het dimlicht /grootlicht
vóór uitschakelt.
Zicht
Page 55 of 176

53
Ion_nl_Chap05_visibilite_ed01-2014
Dagrijverlichting
Specifieke verlichting voor overdag, waardoor
de auto extra goed zichtbaar is.
De dagrijverlichting gaat automatisch branden
zodra u de motor start en er geen andere
verlichting is ingeschakeld.
Deze verlichting kan niet uitgeschakeld worden.Automatische verlichting
Als de ring in de stand AUTO staat, wordt
het parkeerlicht en het dimlicht automatisch
ingeschakeld als de lichtsterkte van de
omgeving onvoldoende is.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is.
De sensor bevindt zich aan de onderzijde van
de voorruit.
Automatische verlichting
Automatisch uitschakelen
Als de lichtschakelaar in de stand "AUTO"
staat, ter wijl het contact in de stand "LOCK"
of "ACC" staat of als de sleutel uit het contact
wordt ver wijderd, wordt de verlichting
automatisch uitgeschakeld wanneer het
bestuurdersportier wordt geopend .Stand "0"
basisinstelling.
Koplampen
verstellen
Verstel de koplampen met halogeenlampen
afhankelijk van de belading van uw auto
om verblinding van medeweggebruikers te
voorkomen.
0.
A
lleen bestuurder of bestuurder +
1
passagier voorin.
1
of 2.
4
personen (inclusief bestuurder).
3.
4
personen (inclusief bestuurder) +
maximaal toegestane belading.
4.
Bes
tuurder + maximaal toegestane
belading.
De dagrijverlichting bevindt zich in
dezelfde behuizing als die van de
mistlampen vóór, maar voor deze
verlichting worden wel speciale
gloeilampen gebruikt.
Het gebruik van dagrijverlichting is in de
wegenverkeerswet omschreven.
Bij mist of sneeuwval kan de lichtsensor
voldoende licht waarnemen en zullen
de lichten niet automatisch worden
ingeschakeld.
Dek de lichtsensor niet af, de
bijbehorende functies worden dan niet
meer bediend.
5
Zicht
Page 56 of 176

54
Ion_nl_Chap05_visibilite_ed01-2014
Ruitenwisserschakelaar
Ruitenwissers vóór
De ruitenwisserschakelaar bestaat uit
schakelaar A en ring B. Eén keer wissen.
Uit.
Interval (wissnelheid handmatig in te
ste l l e n).
Lage snelheid.
Hoge snelheid.
B.
R
ingschakelaar voor instellen van de
interval van de ruitenwisser.
F
D
raai aan deze ring om de frequentie
van de interval van de ruitenwissers te
verhogen of te verlagen.
A.
S
electeer de wissnelheid met de
schakelaar: beweeg de schakelaar omhoog
of omlaag om hem in de gewenste stand te
zetten.
Ruitensproeiers voor
Trek de hendel naar u toe: de ruitensproeiers
treden in werking en na enige tijd worden ook
de ruitenwissers ingeschakeld.
Ruitenwisser achter
Uit.
Interval.
De ruitenwisser wist twee keer en schakelt
vervolgens naar de intervalstand, met een
interval van enkele seconden. Wissen met ruitensproeier.
Houd de ring in deze stand om de
ruitensproeier en de ruitenwisser enige tijd in te
schakelen.
Schakel de ruitenwissers niet in
als de voorruit droog is. Controleer
voordat u bij extreem koud of warm
weer de ruitenwissers inschakelt of de
ruitenwisserbladen niet vastzitten aan
de voorruit. Verwijder onder winterse
omstandigheden sneeuw, ijs of rijp
van de voorruit, van het gebied
rondom de ruitenwisserarmen
en de ruitenwisserbladen en van
het voorruitrubber alvorens de
ruitenwissers in te schakelen. C
.
S
electiering ruitenwisser achter.
Zicht