Page 49 of 193

47
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Koplampen verstellen
Pas de stand van de koplampen aan de
belading van de auto aan.
De koplampen kunnen uitsluitend worden
versteld als het grootlicht of dimlicht is
ingeschakeld.Druk herhaaldelijk op deze
schakelaars op het dashboard om
de koplampen te verstellen.
Mistlampen
De bediening bevindt zich op het paneel op
het dashboard.
Mistlampen voor en achter
De mistlampen mogen uitsluitend
worden gebruikt bij dichte mist of zware
sneeuwval.
Bij helder of regenachtig weer, zowel
overdag als 's nachts, is het mistachterlicht
verblindend voor medeweggebruikers en
daarom niet toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te schakelen
zodra ze niet meer nodig zijn.
"Follow me home"-verlichting
Doordat het dimlicht tijdelijk blijft branden
na het afzetten van het contact, blijft de
omgeving vóór de auto verlicht en wordt het
uitstappen bij weinig licht vergemakkelijkt.
Inschakelen
Verwijder de contactsleutel of zet deze in de
positie STOP en trek binnen 2
minuten na
het afzetten van de motor de lichtschakelaar
naar u toe.
Telkens als u aan de lichtschakelaar trekt,
wordt de ingeschakelde verlichtingsduur met
30
seconden verlengd, tot een maximum
van 210
seconden. Als deze ingeschakelde
verlichtingsduur is verstreken, dooft de
verlichting automatisch.
Uitschakelen
Trek de lichtschakelaar naar u toe en houd
deze minimaal 2
seconden vast.
De mistlampen vóór werken
in combinatie met de
parkeerverlichting en het dimlicht.
De mistachterlichten werken in
combinatie met het dimlicht.
Druk op een van deze schakelaars om de
gewenste verlichting in te schakelen. Als de hendel de eerste
keer wordt bediend, gaat het
verklikkerlampje branden en
verschijnt er een melding op het
display. Dit controlelampje blijft
branden totdat de functie automatisch wordt
uitgeschakeld.
e
en verklikkerlampje op het
display geeft de geselecteerde
stand aan (0, 1, 2, 3).
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Stuurkolomschakelaars
Page 50 of 193

48
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
RUITENWISSERSCHAKELAAR
Ruitenwissers vóór
De ruitenwissers werken uitsluitend als het
contact in de stand MAR staat.
De schakelaar heeft vier standen. Het is
mogelijk 3 snelheden te kiezen door aan de
ring te draaien.
Raadpleeg voor het vervangen van
wisserbladen de rubriek "Snel weer op
weg - Wisserbladen vervangen".
Gebruiksvoorschrift
Controleer bij vorst vóór het inschakelen
van de ruitenwissers of de ruitenwissers vrij
kunnen bewegen.
Interval.
Constant wissen met lage snelheid.
Constant wissen met hoge snelheid.
e
én keer wissen: schakelaar kort omhoog
bewegen.
Ruitensproeiers vóór
Beweeg de hendel omlaag: alleen de
ruitensproeiers vóór treden in werking.
Houd de hendel omlaag: de ruitensproeiers
vóór treden in werking, waarna enige tijd de
ruitenwissers worden ingeschakeld. Raadpleeg voor het bijvullen van het
reservor de rubriek "Onderhoud - Niveaus".
Ruitenwisser achter
De ruitenwisser is op de ruit van
de grote achterdeur geplaatst.
Draai aan de ring.
Ruitensproeier achter
De ruitensproeier achter is naast het derde
remlicht ingebouwd.
Beweeg de hendel omhoog: alleen de
ruitensproeier treedt in werking.
Houd de hendel vast: de ruitensproeier
treedt in werking, waarna gedurende enige
tijd de ruitenwisser worden ingeschakeld.
Stuurkolomschakelaars
Page 51 of 193

49
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Opnieuw activeren
- Druk nogmaals op de
toets op het uiteinde van
de hendel.
of
-
T
rap het gaspedaal in tot een snelheid
is bereikt die dicht bij de ingestelde
snelheid ligt.
-
Schakel de versnelling in die was
ingeschakeld toen de snelheid werd
ingesteld.
De auto neemt de laatst ingestelde snelheid
weer aan.
Als de functie wordt ingeschakeld, gaat
het verklikkerlampje "Snelheidsregelaar"
branden op het instrumentenpaneel.
SNELHEIDSREGELAAR
Voor het instellen van de gewenste
wagensnelheid.
Met dit systeem kan de bestuurder bij
normaal doorstromend verkeer met een
constante zelf ingestelde snelheid rijden
zonder dat het gaspedaal ingetrapt hoeft te
worden.
Deze voorziening werkt alleen bij snelheden
boven 30
km/h en met minimaal de tweede
versnelling ingeschakeld.
Selecteren van de
functie
- Zet de ring in de
stand ON. De
snelheidsregelaar is
geselecteerd, maar nog
niet geactiveerd en er
is nog geen snelheid
ingesteld.
Eerste keer activeren /
Instellen van een
snelheid
- Breng uw auto met
het gaspedaal op de
gewenste snelheid.
-
Bewee
g de hendel gedurende minimaal
één seconde omhoog (+) en laat
vervolgens de hendel los.
De snelheid is nu in het geheugen opgeslagen.
U kunt het gaspedaal loslaten, deze snelheid
wordt door de auto gehandhaafd.
Tijdelijk overschrijden
van de ingestelde
snelheid
Het is mogelijk gas te
geven en tijdelijk met
een hogere snelheid dan de ingestelde
snelheid te rijden (bijvoorbeeld om een
inhaalmanoeuvre uit te voeren).
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt
de ingestelde snelheid weer aangenomen.
Uitschakelen
- Druk op de toets op
het uiteinde van de
hendel.
of
-
T
rap op het rem- of koppelingspedaal.
De snelheidsregelaar wordt ook
uitgeschakeld als het ABS of de
e SC
ingrijpt.
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Stuurkolomschakelaars
Page 52 of 193

50
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Ingestelde snelheid wijzigen
De ingestelde snelheid kunt u op twee
manieren verhogen:
Uitschakelen van de
functie
- Draai de ring in de stand
OFF of zet het contact af
om het systeem volledig
uit te schakelen.
Ingestelde snelheid annuleren
Als bij stilstaande auto het contact wordt
afgezet, wordt de ingestelde snelheid uit het
geheugen gewist.
Storing
Draai in het geval van een storing de
ring in de stand OFF en neem contact op
met het P
e UG e OT-netwerk of met een
gekwalificeerde werkplaats.
Gebruiksvoorschrift
let bij het wijzigen van de ingestelde snelheid
door het ingedrukt houden van de toets goed
op omdat de snelheid zeer snel kan worden
verhoogd of verlaagd.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde
wegen of bij zeer druk verkeer.
Zet de versnellingspook nooit in de neutraalstand
als het systeem in werking is.
Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar
niet voorkomen dat de ingestelde snelheid
wordt overschreden. Bij het gebruik van de
snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen
tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn
verantwoordelijkheid nemen.
Houd uw voeten bij de pedalen.
Om te voorkomen dat de werking van de pedalen
wordt gehinderd:
-
controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en
vast aan de bevestigingen op de vloer,
-
leg nooit meerdere matten boven op elkaar
.
Zonder het gaspedaal:
-
beweeg de hendel
omhoog (+).
Beweeg de hendel kort
omhoog om de snelheid met
1
km/h te verhogen.
Met het gaspedaal:
-
trap het gaspedaal in tot de gewenste
snelheid is bereikt,
-
beweeg de hendel gedurende minimaal
één seconde omhoog (+) en laat deze
vervolgens los. Verlagen van de ingestelde
snelheid:
-
beweeg de hendel
omlaag (-); de nieuwe
snelheid wordt
automatisch in het
geheugen opgeslagen.
Beweeg de hendel kort omlaag om de
snelheid met 1
km/h te verlagen.
Houd de hendel omlaag om de snelheid
traploos te verlagen. Houd de hendel omhoog om de snelheid
traploos te verhogen.VASTE SNELHEIDSBEGRENZER
Met deze functie kan de maximumsnelheid
van de auto permanent worden begrensd
(volgens uitvoering en uitsluitend bij de
uitvoeringen met de motor 1.3
HDi 75 pk).
De maximumsnelheid kan op vier vooraf
ingestelde snelheden worden ingesteld:
90, 100, 110
of 130 km/h.
e
en sticker in de auto geeft aan of
deze functie aanwezig is en welke
snelheid is ingesteld.
Deze functie kan niet door de bestuurder
worden uitgeschakeld of ingesteld.
Stuurkolomschakelaars
Page 53 of 193

51
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
BINNENSPIEGELBUITENSPIEGELS
Elektrisch bedienbare buitenspiegels
De schakelaar van de elektrisch bedienbare
buitenspiegels bevindt zich in het interieur
ter hoogte van de buitenspiegel. Druk op de toets van de
achterruitverwarming om de
buitenspiegels te ontdooien.
Draai de knop naar links of rechts om de
te verstellen buitenspiegel te selecteren en
beweeg de knop in de gewenste richting om
de spiegel te verstellen.
Handbediening
De hendels voor het handmatig verstellen
van de buitenspiegels bevinden zich in het
interieur ter hoogte van de voet van elke
buitenspiegel.
Beweeg de hendel in de gewenste richting
om de spiegel te verstellen.
Met de hendel aan de onderzijde kan de
spiegel in 2
standen worden gezet.
In de dagstand staat de hendel naar voren.
Trek de hendel naar u toe om de spiegel in
de nachtstand (antiverblinding) te zetten.
Het glas van de buitenspiegels is sferisch om
het gezichtsveld naast de auto te vergroten.
De weergegeven objecten in de spiegels aan
bestuurders- en passagierszijde lijken verder af
dan ze in werkelijkheid zijn. Hiermee moet rekening
worden gehouden om de afstand ten opzichte van
achteropkomend verkeer goed in te schatten.
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Spiegels en ruiten
Page 54 of 193

52
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
RUITBEDIENING
Elektrische bediening
De elektrisch bedienbare ruit aan
de bestuurderszijde is voorzien van
een antiklemvoorziening en een
eentrapsbediening voor het openen en
sluiten.
Met de schakelaars op het
bestuurdersportier kan de bestuurder beide
voorportierruiten bedienen.
Met de schakelaar op het passagiersportier
kan alleen de ruit aan passagierszijde
worden bediend.
Eentrapsbediening
Houd de schakelaar lang ingedrukt om de
ruit aan de bestuurderszijde volledig te
openen of te sluiten.
De ruit stopt als opnieuw op de schakelaar
wordt gedrukt.
Activeer de beweging van de ruit door kort
op de schakelaar te drukken.
Handbediening
Draai aan de ruitslinger op het portierpaneel.
Gebruiksvoorschrift
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor
een korte periode, altijd de sleutel uit het
contact.
Wanneer tijdens het bedienen van de ruit
iets tussen de ruit en de sponning bekneld
raakt, moet de ruit weer worden geopend.
Druk daarvoor op de desbetreffende
schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan de
passagierszijde bedient, moet hij ervan
verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten
van de ruit verhindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd zijn
dat de passagier op de juiste manier gebruik
maakt van de elektrische ruitbediening.
Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens
het bedienen van de ruit niet kunnen
bezeren.
ZIJRUITEN ACHTER (COMBI)
kantel de hendel en druk deze helemaal
naar buiten om de geopende ruit vast te
zetten.
Spiegels en ruiten
Page 55 of 193

53
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Gebruiksvoorschrift
Trap om soepel te kunnen schakelen het
koppelingspedaal altijd volledig in.
Om te voorkomen dat de werking van het
pedaal wordt gehinderd:
-
controleer of de mat goed op zijn plaats ligt,
-
gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
l
aat tijdens het rijden niet uw hand op de
versnellingspook rusten. Zelfs een lichte belasting
op de pook kan na verloop van tijd slijtage aan de
onderdelen in de versnellingsbak veroorzaken.
HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK
Achteruit
Schakel de achteruit pas in als de auto
volledig stilstaat.
Zet de pook met beleid in de
achteruitversnelling om bijgeluiden te
beperken.
De parkeerhulp (volgens uitvoering)
wordt bij het inschakelen van de
achteruitversnelling automatisch ingeschakeld;
hierbij klinkt een geluidssignaal.
Raadpleeg de rubriek "Technologie aan
boord - Parkeerhulp".
STUURWIEL VERSTELLEN
Zorg dat de auto stilstaat en ontgrendel het
stuurwiel door de hendel omlaag te duwen.
Zet het stuurwiel in de gewenste stand
(diepte en hoogte) en vergrendel het weer
door de hendel volledig omhoog te trekken.
Rijd altijd stapvoets als de weg onder
water staat of bij het oversteken van
een wed.
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Versnellingsbak en stuurwiel
Page 56 of 193

54
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
ELEKTRONISCH GESTUURDE
VERSNELLINGSBAK
Bij de elektronisch gestuurde
versnellingsbak met vijf versnellingen kunt
u kiezen tussen automatische bediening en
handmatig schakelen.
Deze versnellingsbak heeft twee
gebruiksmogelijkheden:
-
een automatische stand om automatisch,
dus zonder tussenkomst van de
bestuurder, te schakelen.
-
een handmatige stand om met de
selectiehendel zelf te schakelen.
De versnellingsbak kan worden bediend met:
1.
een selectiehendel
1
op de
middenconsole, waarmee u de
rijstand, de achteruitversnelling en de
neutraalstand kunt selecteren en zelf
kunt schakelen in de handmatige stand,
2.
een knop
2
om het programma voor
zuinig rijden in of uit te schakelen.
Bedienen van de selectiehendel
elke stand van de selectiehendel wordt
geselecteerd vanuit de middelste stand.
N : neutraalstand.
T
rap het rempedaal in en selecteer deze
stand om te kunnen starten. Beweeg de
selectiehendel daarvoor naar rechts en
vervolgens omhoog.
R : achteruitversnelling.
Houd bij stilstaande auto het rempedaal
ingetrapt en beweeg de selectiehendel naar
rechts en vervolgens omlaag.
M + / -:
schakelen in de handmatige stand.
Houd de selectiehendel naar links om
deze stand te selecteren en beweeg de
selectiehendel vervolgens:
-
naar de
+ om op te schakelen,
-
naar de
- om terug te schakelen.
Weergave op het instrumentenpaneel
N. Neutral (neutraalstand).
R. Reverse (achteruit).
1
2 3 4 5. Ingeschakelde versnelling.
AUTO.
Gaat branden als de automatische
stand wordt geselecteerd; gaat uit als de
handmatige stand wordt geselecteerd.
E.
Gaat branden als het programma voor
zuinig rijden wordt ingeschakeld; gaat uit
als het programma wordt uitgeschakeld.
A
: automatische stand.
Houd de selectiehendel naar links om deze
stand te selecteren.
E : programma voor zuinig rijden.
Druk op deze knop om dit programma in of
uit te schakelen.
Versnellingsbak en stuurwiel