Page 105 of 229

Instrumenten en bedieningsorganen103
In de bijbehorende submenu's kunt u
de volgende instellingen veranderen:
Tijd- en datuminstellingen
Zie klok 3 77.
Radio-instellingen
Zie de infotainment-handleiding voor
nadere informatie.
Verbindingsinstelllingen
Zie de infotainment-handleiding voor
nadere informatie.
Voertuiginstellingen ■ Klimaat & luchtkwaliteit
Automatische ventilatorsnelheid :
Modificeert de cabineluchtstroom van de klimaatregeling in de auto‐
matische modus.
Airco-modus : Regelt de status van
de koelcompressor bij het starten
van de auto. Laatste instelling (aan‐ bevolen) of bij het starten van deauto is altijd AAN of altijd UIT.
Automatische achterruitontwase‐
ming : Activeert de automatische
achterruitverwarming.■ Comfort & gemak
Volume geluidssignaal : Verandert
het volume van geluidssignalen.
Aanpassing door bestuurder : Acti‐
veert of deactiveert persoonlijke in‐
stellingen.
Automatisch wissen bij achteruit :
Activeert of deactiveert automati‐
sche inschakeling achterruitwisser
bij inschakelen achteruitversnel‐
ling.
■ Aanrijding / detectie
Parkeerhulp : Activeert of deacti‐
veert de ultrasoonsensoren.
Waarschuwing dode hoek : Wijzigt
de instellingen van het blindehoek‐
systeem.
■ Verlichting
Uitstapverlichting : Activeert of
deactiveert de uitstapverlichting en
wijzigt de duur ervan.
Voertuiglocalisatielampen : Acti‐
veert of deactiveert de welkomst‐
verlichting.■ Elektrische portiervergr.
Automatische portiervergrende‐
ling : Activeert of deactiveert de au‐
tomatische portiervergrendelings‐ functie na inschakelen van het con‐ tact.
Anti buitensluiten bij niet
vergrendelde deur : Activeert of
deactiveert de portiervergrende‐
lingsfunctie wanneer een portier
openstaat.
Vertraagd portierslot : Activeert of
deactiveert de vertraagde portier‐
vergrendelingsfunctie. Deze menu‐
optie wordt weergegeven met Anti
buitensluiten bij niet vergrendelde
deur gedeactiveerd: Centrale ver‐
grendeling 3 21.
■ Instellingen vergr., ontgr.
Verklikkerlampje ontgrendelen op
afstand : Activeert of deactiveert het
alarmknipperlichtsignaal bij het ont‐
grendelen.
Portierontgrendeling op afstand :
Wijzigt de configuratie om alleen
het bestuurdersportier of de hele
auto te ontgrendelen.
Page 106 of 229
104Instrumenten en bedieningsorganen
Op afstand ontgrendelde portieren
opnieuw vergrendelen : Activeert of
deactiveert de automatische her‐
vergrendeling na het ontgrendelen
zonder de auto te openen.
■ Fabrieksinstellingen voertuig : Zet
de instellingswaarden terug naar de standaard fabrieksinstellingen.
Talen
Selectie van de gewenste taal.
Tekstscroll
Zie de infotainment-handleiding voor
nadere informatie.
Volume pieptoon bij bediening
Zie de infotainment-handleiding voor
nadere informatie.
Maximale startvolume
Zie de infotainment-handleiding voor
nadere informatie.
Systeemversie
Zie de infotainment-handleiding voor
nadere informatie.DivX(R) VOD
Zie de infotainment-handleiding voor
nadere informatie.
Page 107 of 229
Verlichting105VerlichtingRijverlichting.............................. 105
Binnenverlichting .......................109
Verlichtingsfuncties ....................111Rijverlichting
Lichtschakelaar
Lichtschakelaar draaien:
7=Verlichting uit8=Zijmarkeringslichten9=Dimlicht of grootlicht
Controlelamp 8 3 89.
Lichtschakelaar met
automatische verlichting
Lichtschakelaar draaien:
AUTO=Automatische verlichting:
het dimlicht wordt automa‐
tisch in- en uitgeschakeld,
afhankelijk van het omge‐
vingslichtm=Activering of deactivering
van de automatische ver‐
lichting. Schakelaar keert
terug naar AUTO8=Zijmarkeringslichten9=Dimlicht of grootlicht
Page 108 of 229

106Verlichting
De huidige status van de automati‐
sche verlichting wordt weergegeven
op het Driver Information Center.
Wanneer u de ontsteking inschakelt,
is de automatische verlichting actief.
Wanneer de koplampen aan zijn,
brandt 8. Controlelamp 8 3 89.
Achterlichten De achterlichten branden samen met
de koplampen en zijmarkeringslich‐
ten.
Automatische verlichtingWanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld en de motor loopt,
wordt er automatisch gewisseld tus‐
sen dagrijlicht en automatische ver‐
lichting afhankelijk van het omge‐
vingslicht en de informatie afkomstig
van het regensensorsysteem.
Dagrijlicht 3 107.
Automatische
koplampinschakeling Na het inschakelen van de functie Au‐
tomatische verlichting bij een draai‐
ende motor gaan de koplampen bij
weinig licht in de omgeving branden.
Verder worden de koplampen inge‐
schakeld als de ruitenwissers enkele
slagen geactiveerd zijn.
TunneldetectieBij het inrijden van een tunnel worden de koplampen onmiddellijk ingescha‐
keld.Grootlicht
Om van dimlicht naar grootlicht om te
schakelen, duwt u tegen de hendel.
Om het dimlicht in te schakelen, duwt
u nogmaals tegen de hendel of u trekt eraan.
Lichtsignaal
Lichtsignaal activeren door de hendel naar u toe te trekken.
Page 109 of 229

Verlichting107Koplampverstelling
Handmatig instellen
koplampreikwijdte
U kunt de lichtbundelhoogte aanpas‐
sen aan de belading om verblinding
te voorkomen: draai het kartelwiel‐
tje ? in de gewenste stand.
0=zitplaatsen voorin bezet1=alle zitplaatsen bezet2=alle zitplaatsen bezet en bagage
in de bagageruimte3=bestuurdersstoel bezet en ba‐
gage in de bagageruimteKoplampinstelling in het
buitenland Het asymmetrische dimlicht biedt
meer zicht op de rand van de weg aan
de passagierskant.
Stel bij het rijden in landen met links‐
rijdend verkeer de koplampen bij om
tegenliggers niet te verblinden.
Draai de stelknop op beide koplamp‐
huizen 1
/4 slag rechtsom om de toe‐
ristenmodus in te stellen.
Dagrijlicht
Het dagrijlicht maakt de auto overdag
beter zichtbaar.
Deze gaat bij het inschakelen van het
contact automatisch branden.
Alarmknipperlichten
Om in te schakelen op toets ¨ druk‐
ken.
De alarmlichten worden automatisch
ingeschakeld wanneer de airbags bij
een ongeval in werking treden.
Page 110 of 229

108VerlichtingRichtingaanwijzersHendel
omhoog=Rechter richting‐
aanwijzerHendel omlaag=Linker richtingaan‐ wijzer
Als de hendel voorbij het weerstands‐
punt wordt geduwd, blijft de richting‐
aanwijzer ingeschakeld. Bij het terug‐ draaien van het stuurwiel gaat derichtingaanwijzer automatisch uit.
Om driemaal te knipperen, bijv. om
van rijstrook te wisselen, de hendel
tot tegen het weerstandspunt duwen
en loslaten.
Voor langer richting aanwijzen de
hendel tot tegen het weerstandspunt
duwen en vasthouden.
Schakel de richtingaanwijzer hand‐
matig uit door de hendel in de oor‐
spronkelijke stand te zetten.
Mistachterlichten
Om in te schakelen op toets r druk‐
ken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij in‐
schakelen van het mistachterlicht
worden de koplampen automatisch
ingeschakeld.
Parkeerlichten
Bij het parkeren kunnen de parkeer‐
lichten aan één kant worden inge‐
schakeld:
1. Ontsteking uitschakelen.
2. Richtingaanwijzerhendel volledig omhoog- (parkeerlichten rechts)
of omlaaghalen (parkeerlichten
links).
Bevestiging door een geluidssignaal
en de bijbehorende controlelamp van
de richtingaanwijzer.
Page 111 of 229

Verlichting109Achteruitrijlichten
Het achteruitrijlicht gaat branden
wanneer de ontsteking is ingescha‐
keld en de auto in de achteruitver‐
snelling staat.
Beslagen lampglazen De binnenkant van de lampenglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij he‐
vige regen of na een wasbeurt korte
tijd beslaan. De condens verdwijnt na
korte tijd vanzelf, om dit te versnellen
de verlichting inschakelen.Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen:
■ instrumentenverlichting
■ sfeerverlichting
■ plafondverlichting
■ Info-Display
■ verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen
Draai aan het kartelwiel A en houd dit
vast totdat de gewenste lichtsterkte is bereikt.
Binnenverlichting Voorste interieurverlichting
De interieurverlichting wordt bij het in-
en uitstappen vanzelf ingeschakeld
en dooft met enige vertraging.
Bedien de wipschakelaar:
w=automatisch in- en uit‐
schakelendruk op u=aandruk op v=uit
Page 112 of 229

110Verlichting
Let op
Bij een ongeval waarbij de airbags geactiveerd worden gaat de vloer‐
verlichting automatisch aan.
Plafondverlichting
De spot in de binnenverlichting gaat
aan wanneer de koplampen worden
ingeschakeld.
De plafondverlichting verlicht de
schakelconsole indirect.
Sfeerverlichting
De sfeerverlichting bestaat uit indi‐
recte verlichting in de portieren, in het dashboard onder de verwarmings- en ventilatiemodule en in de voeten‐
ruimte van de passagier. 8 kleuren
kunnen worden geselecteerd via een
toets in de dakconsole.
Toets indrukken met ingeschakeld contact:
m één keer
kort indrukken=aan of uitS herhaalde‐
lijk kort
indrukken=de kleuren veran‐
deren stapsgewijsS lang
indrukken=kleuren verande‐
ren voortdurend
De sfeerverlichting kan met het kar‐
telwieltje A samen met de instrumen‐
tenverlichting worden gedimd 3 109.
De geselecteerde kleur blijft bij de vol‐
gende keer inschakelen van het con‐
tact.
De sfeerverlichting licht bij het uit‐
schakelen van het contact automa‐
tisch op en dooft na het openen van een portier. Toets m indrukken na uit‐
schakelen van het contact, de sfeer‐ verlichting blijft gedurende
60 minuten aan.
SterrenhemelDe sterrenhemel bestaat uit ongeveer
64 LED's. De intensiteit ervan kan
worden gedimd met een toets in de
dakconsole.