88Instrumenten en bedieningsorganen
Gaat branden met verminderdestuurbekrachtiging
De stuurbekrachtiging wordt vermin‐
derd door oververhitting van het sys‐
teem. De controlelamp gaat uit wan‐
neer het systeem is afgekoeld.
Stop-startsysteem 3 125.
Gaat branden met
uitgeschakelde stuurbekrachtiging
Storing in het stuurbekrachtigings‐
systeem. De hulp van een werkplaats inroepen.
c en b lichten tegelijkertijd op
Stuurbekrachtiging moet worden ge‐
kalibreerd, systeemkalibratie 3 133.
Ultrasoonparkeerhulp r brandt geel.
Storing in het systeem
of
Storing door vervuilde of met sneeuw of ijs bedekte sensoren
ofStoringen door externe bronnen van
ultrasoon geluid. Als de storingsbron
wordt verwijderd, dan werkt het sys‐
teem weer normaal.
Oorzaak van de systeemstoring on‐
middellijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Ultrasoonparkeerhulp 3 137.
Elektronische stabiliteits‐ regeling en Traction
Control-systeem
b knippert of brandt geel.
Knippert
Het systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden be‐
grensd en de auto kan automatisch
iets worden afgeremd.
Brandt
Er zit een storing in het systeem. Er
verschijnt een waarschuwingsbericht
op het Driver Information Center. Ver‐
der rijden is mogelijk. Het systeem isbuiten werking. De rijstabiliteit kan
echter afhankelijk van de staat van
het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Elektronische stabiliteitsregeling
3 132, Traction Control 3 131.
Bandenspanningscontro‐
lesysteem
w brandt of knippert geel.
Brandt
Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
Knippert Storing in het systeem of montage
van een wiel zonder druksensor (bijv.
reservewiel). Na 60 - 90 seconden
brandt de controlelamp continu. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Bandenspanningscontrolesysteem
3 180.
Rijden en bediening131Om minder kracht te hoeven uit‐
oefenen bij het aantrekken van de handrem, tegelijkertijd het rempe‐
daal intrappen.
Controlelamp R 3 87.
Remassistentie Bij het snel en krachtig intrappen van
het rempedaal remt het systeem au‐
tomatisch met maximale kracht
(noodstop).
Blijf het rempedaal voor het maken
van een noodstop gelijkmatig intrap‐
pen. Bij het loslaten van het rempe‐
daal neemt de maximale remkracht
automatisch af.
Hellingrem
Het systeem helpt ongewilde bewe‐
ging te voorkomen wanneer u vanop
een helling vertrekt.
Wanneer u de voetrem loslaat nadat
u op een helling bent gestopt, blijft de rem nog gedurende 2 seconden in‐
geschakeld. De remmen worden au‐
tomatisch losgezet zodra de auto op‐ trekt of de vasthoudtijd van twee se‐conden is verstreken.
De hellingrem werkt niet tijdens een
Autostop.Rijregelsystemen
Traction Control
De Traction Control (TC) is een on‐
derdeel van de elektronische stabili‐
teitsregeling (ESC).
TC verhoogt zo nodig de stabiliteit,
ongeacht het type wegdek of de grip
van de banden, door te voorkomen
dat de aangedreven wielen door‐
slaan.
Zodra de aangedreven wielen begin‐
nen door te slaan, wordt het motor‐
vermogen verminderd en wordt het
wiel met de meeste slip afzonderlijk
afgeremd. Daardoor wordt de rijstabi‐
liteit van de auto op een glad wegdek aanmerkelijk verbeterd.
132Rijden en bediening
TC werkt na elke motorstart zodra
controlelamp b dooft.
Wanneer TC werkt, knippert b.
9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Storing
Bij een storing in het systeem licht het
controlelampje b ononderbroken op
en verschijnt er een bericht of een
waarschuwingscode op het Driver In‐
formation Center. Het systeem is bui‐ ten werking.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Elektronische stabiliteits‐
regeling (ESC) De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) verbetert indien nodig de rij‐
stabiliteit ongeacht de staat van het
wegdek of de grip van de banden.
Ook voorkomt deze het doorslaan
van de wielen. ESC werkt in combi‐
natie met het Traction Control-sys‐
teem (TC).
Zodra de auto dreigt uit te breken (on‐
derstuur/overstuur) wordt het motor‐
vermogen verminderd en worden de
wielen afzonderlijk afgeremd. Daar‐
door wordt de rijstabiliteit van de auto
op een glad wegdek aanmerkelijk
verbeterd.
ESC werkt na elke motorstart zodra
controlelamp b dooft.
Wanneer ESC werkt, knippert b.
9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
136Rijden en bediening
Automatisch uitschakelen:■ De rijsnelheid is lager dan ca. 30 km/u.
■ Rijsnelheid is hoger dan ca. 200 km/u.
■ Het rempedaal wordt bediend.
■ Het koppelingspedaal wordt een aantal seconden ingedrukt.
■ Het motortoerental is in een zeer laag bereik.
■ Het Traction Control-systeem of elektronische stabiliteitsregeling isactief.
Opgeslagen snelheid hervatten
Draai het stelwiel naar RES/+ bij een
snelheid boven 30 km/u. De opgesla‐ gen snelheid wordt nu overgenomen.
Uitschakelen
Druk op de knop m, de controlelamp
m in de instrumentengroep gaat uit.
De opslagen snelheid wordt gewist.
Door het uitschakelen van het con‐
tact, wordt ook de cruise control uit‐
geschakeld en wordt de opgeslagen
snelheid gewist.Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de auto een vooraf ingestelde snel‐
heidslimiet overschrijdt.
De snelheidslimiet kan worden inge‐
steld op een snelheid hoger dan
25 km/u.
De bestuurder kan alleen accelereren tot de vooraf ingestelde snelheid. Bijhet afrijden van hellingen zijn afwij‐
kingen van de snelheidslimiet moge‐
lijk.
Als het systeem geactiveerd is, wordt de ingestelde snelheidslimiet in de
bovenste regel van het Driver Infor‐ mation Center weergegeven.Activering
Toets L indrukken. Als de cruise con‐
trol eerder geactiveerd was, wordt
deze uitgeschakeld als de snelheids‐
begrenzer wordt geactiveerd en de
controlelamp m dooft.
Ingestelde snelheidslimiet Als de snelheidsbegrenzer geacti‐
veerd is, het stelwiel op RES/+
draaien of herhaaldelijk kort naar RES/+ draaien tot de gewenste snel‐
heidslimiet op het Driver Information
Center wordt getoond.
223
Brandstof.................................... 148
Brandstofkeuzeschakelaar ..........81
Brandstofmeter ............................ 81
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot 154
Brandstof voor benzinemotoren 148
Brandstof voor rijden op LPG .....148
Buitenspiegels .............................. 27
Buitentemperatuur .......................76
Buitenverlichting .........................105
C Car Pass ...................................... 19
Centrale vergrendeling ................21
Claxon ................................... 13, 73
Code ............................................. 97
Colour-Info-Display .......................95
Conformiteitsverklaring ...............219
Contactslotstanden ....................124
Controlelampen ......................80, 83
Controle over de auto ................123
Controles .................................... 156
Cruise control ...................... 89, 134
D Dagrijlicht ................................... 107
Dagteller ...................................... 80
Dakbelasting ................................. 70
Dakdrager .................................... 69
Diefstalalarmsysteem ..................25
Dimlicht of grootlicht ...................105Draagsysteem achterzijde ............54
Driepuntsgordel ........................... 39
Driver Information Center .............90
E Eerste hulp ................................... 69
Elektrisch bediende ruiten ...........28
Elektrische aansluitingen .............79
Elektrische verstelling ..................27
Elektrisch systeem...................... 172
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem .....88
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 132
Elektronisch klimaatregelsysteem ..............116
Event Data Recorders (EDR) .....220
F
Fietsendrager ............................... 54
Flex-Fix-systeem .......................... 54
Frontaal airbagsysteem ...............43
G
Gebruik van deze handleiding .......3
Geluidssignalen ........................... 99
Gereedschap ............................. 177
Gevaar, Waarschuwing en Voorzichtig ................................. 4
Gevarendriehoek .........................68Gloeilamp vervangen ................162
Gordels ......................................... 37
Gordelverklikker ........................... 85
Gordijnairbagsysteem .................. 44
Graphic-Info-Display .....................96
Grootlicht ............................. 89, 106
H Halogeenkoplampen .................162
Handgeschakelde versnellingsbak ......................129
Handmatige dimfunctie ................28
Handrem ............................. 129, 130
Handschoenenkastje ...................52
Handzender ................................. 20
Hellingrem ................................. 131
Hoofdsteunen .............................. 33
Hoofdsteunverstelling ....................8
I
Inbouwposities kinderveilig‐ heidssystemen ......................... 48
Info-Displays ................................. 90
Inhouden ................................... 217
Inklapbare spiegels .....................27
Inleiding ......................................... 3
Instapverlichting ......................... 111
Instrumentengroep ......................80
Instrumentenverlichting .............172
225
SService ....................................... 122
Service-display ............................ 82
Service-indicatie ..........................87
Service-informatie ...................... 205
Sjorogen ...................................... 68
Sleutel, opgeslagen instellingen ...21
Sleutels ........................................ 19
Sleutels, sloten ............................. 19
Sneeuwkettingen .......................185
Snelheidsbegrenzer ...................136
Snelheidsmeter ............................ 80 Spiegelverstelling ..........................8
Sproeiervloeistof ........................159
Stadsmodus................................ 133
Startbeveiliging ......................26, 89
Starten en bedienen ...................123
Starthulp gebruiken ...................197
Stoelpositie .................................. 34
Stoelverstelling ........................7, 35
Stop/Start-systeem .....................125
Storingsindicatielamp ..................86
Stuurbedieningsknoppen .............72
Stuurbekrachtiging........................ 87
Stuurwiel instellen .......................... 9
Stuurwielverstelling ...................... 72
Symbolen ....................................... 4T
Tanken ....................................... 150
Te laag brandstofpeil ...................89
Toerenteller ................................. 80
Top-Tether-bevestigingsogen ......51
Traction Control .........................131
Trekken....................................... 198
Typeplaatje ................................ 209
U Uitlaatgassen ............................. 128
Uitrol-brandstofafsluiter .............125
Uitstapverlichting .......................111
Ultrasoonparkeerhulp ..................88
Uw autogegevens ..........................3
V Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 184
Vaste luchtroosters ....................121
Veiligheidsgordel ...........................8
Veiligheidsgordels .......................37
Velgen en banden .....................178
Ventilatie ..................................... 113
Ventilatieopeningen ....................121
Verbanddoos ............................... 69
Vergrendelingssysteem ...............25
Versnellingsbak ........................... 16
Verstelbare luchtroosters ........... 121
Vertraagde uitschakeling stroom 124Verwarmde spiegels ....................27
Verwarmd stuurwiel .....................73
Verwarming ................................. 37
Verwarmings- en ventilatiesysteem .................... 113
Verwerking van sloopauto .........156
Verzorging .................................. 201
Verzorging exterieur ..................201
Verzorging interieur ...................204
Vloerafdekking bagageruimte ......66
Voertuiggewicht .........................215
Voertuigidentificatienummer ......208
Voordat u wegrijdt ........................ 17 Voorruit ......................................... 28
Voorstoelen .................................. 34
W
Waarschuwingslichten ..................80
Werkzaamheden uitvoeren .......156
Wieldoppen ................................ 184
Wiel verwisselen ........................189
Winterbanden ............................ 178
Wis-/wasinstallatie .......................14
Wis-/wasinstallatie achterruit .......75
Wis-/wasinstallatie voorruit ..........74
Wisserblad vervangen ...............162
Z
Zekeringen ................................. 172 Zekeringenkast in motorruimte ..173