Inleiding......................................... 2
Kort en bondig ............................... 6
Sleutels, portieren en ruiten .........19
Stoelen, veiligheidssystemen ......33
Opbergen ..................................... 52
Instrumenten en
bedieningsorganen ......................72
Verlichting .................................. 105
Klimaatregeling .......................... 113
Rijden en bediening ...................123
Verzorging van de auto ..............155
Service en onderhoud ................205
Technische gegevens ................208
Klantinformatie ........................... 219
Trefwoordenlijst ......................... 222Inhoud
Inleiding3Uw autogegevensVoer hier de gegevens van de auto in
zodat ze gemakkelijk te vinden zijn.
Deze informatie is beschikbaar in de
hoofdstukken "Service en onder‐
houd" en "Technische gegevens",
alsmede op het typeplaatje.
Inleiding Uw auto is de intelligente combinatievan vernieuwende techniek, overtui‐
gende veiligheid, milieuvriendelijk‐
heid en zuinigheid.
In deze gebruikershandleiding vindt u alle informatie die u nodig hebt om uw
auto veilig en efficiënt te kunnen be‐
dienen.
Zorg ervoor dat uw passagiers ervan
op de hoogte zijn dat onjuist gebruik
van de auto een ongeval tot gevolg
kan hebben en dat er risico bestaat
voor persoonlijk letsel.
Houd u altijd aan de specifieke wet‐
geving van het land waarin u zich be‐
vindt. Deze wetgeving kan afwijken
van de informatie in deze gebruikers‐
handleiding.Wanneer wij u in deze gebruikers‐
handleiding adviseren de hulp van
een werkplaats in te roepen, raden wij uw Opel Service Partner aan.
Voor gasauto's raden wij een door
Opel erkende reparateur aan voor on‐
derhoud en reparatie aan gasauto's.
Elke Opel Service Partner biedt u eer‐
steklas service tegen redelijke prij‐
zen. Ervaren, door Opel geschoolde specialisten werken volgens speciale
richtlijnen van Opel.
Houd het informatiepakket voor de
gebruiker altijd onder handbereik in
de auto.
Gebruik van deze
handleiding ■ Deze handleiding geeft een om‐ schrijving van alle voor dit model
beschikbare opties en functies. Mogelijk zijn bepaalde
omschrijvingen, waaronder die voor display- en menufuncties, niet op uw auto van toepassing
wanneer er sprake is van eenmodelvariant, afwijkende
landenspecificaties of speciale
uitrustingen of accessoires.
■ In het hoofdstuk "Kort en bondig" krijgt u een beknopt overzicht.
■ De inhoudsopgave aan het begin van de handleiding en in de afzon‐
derlijke paragrafen geeft aan waar
u de informatie die u zoekt kunt vin‐
den.
■ Met behulp van het trefwoordenre‐ gister kunt u specifieke informatie
zoeken.
■ In deze gebruikershandleiding wor‐
den linksgestuurde auto's getoond.De bediening van rechtsgestuurdeauto's is vergelijkbaar.
■ In de gebruikershandleiding wor‐ den motoraanduidingen van de fa‐
briek gebruikt. De bijbehorende
marktaanduidingen vindt u in de paragraaf "Technische gegevens".
■ Richtingaanduidingen in de be‐ schrijvingen, zoals links, rechts,voor of achter moeten altijd met de
blik in de rijrichting worden gezien.
82Instrumenten en bedieningsorganenKoelvloeistoftemperatuur‐
meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
linker gedeelte=motor nog niet op
bedrijfstempera‐
tuurmiddelste
gedeelte=normale bedrijfs‐
temperatuurrechter
gedeelte=koelvloeistoftem‐
peratuur te hoogVoorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Service-display
Het controlesysteem van de oliekwa‐
liteit laat u weten wanneer de motor‐
olie en het oliefilter moeten worden
vervangen. Afhankelijk van de rijom‐
standigheden, kan het aangegeven vervangingsinterval van de motorolie
en het oliefilter aanzienlijk variëren.
De resterende gebruiksduur van de
motorolie wordt in procenten weerge‐
geven door de controlelamp I op
het Midlevel-display.
De resterende levensduur van de olie wordt aangegeven in procenten op de
Informatie- menu voertuig op het
Uplevel-display.
Gebruik de knoppen van de rich‐
tingaanwijzerhendel om de reste‐
rende gebruiksduur van de motorolie
weer te geven:
Instrumenten en bedieningsorganen83
Druk op de toets MENU om
Informatie- menu voertuig te kiezen.
Draai het stelwieltje naar de optie
Resterende levensduur olie .
Terugzetten
Druk gedurende enkele seconden op de toets SET/CLR op de richtingaan‐
wijzer om terug te zetten. De pagina
met de resterende gebruiksduur van
de motorolie moet actief zijn. Schakel het contact in maar de motor uit.
Bij het verversen van de olie moet het systeem altijd worden teruggezet om
goed te kunnen werken. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Volgende onderhoudsbeurt
Wanneer het systeem heeft berekend
dat de levensduur van de motorolie is verstreken, verschijnt er een waar‐schuwingsbericht op het Driver Infor‐
mation Center. Laat de motorolie en
het oliefilter binnen een week of
500 km door een werkplaats vervan‐
gen (wat het eerst voorkomt).
Driver Information Center 3 90.
Service-informatie 3 205.
Controlelampen
De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze be‐
schrijving geldt voor alle instrument‐
uitvoeringen. Afhankelijk van de uit‐
rusting kan de positie van de contro‐
lelampen verschillen. Bij het inscha‐
kelen van de ontsteking lichten de
meeste controlelampen korte tijd op
bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:Rood=gevaar, belang‐
rijke herinneringGeel=waarschuwing,
aanwijzing, storingGroen=inschakelbevesti‐
gingBlauw=inschakelbevesti‐
gingWit=inschakelbevesti‐
ging
Instrumenten en bedieningsorganen87Service-indicatieg brandt geel.
Ook verschijnt er waarschuwingsbe‐
richt op het Driver Information Center.
De auto vergt een onderhoudsbeurt.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Boordinformatie 3 97.
Rem- en
koppelingssysteem
R brandt rood.
Het rem- en koppelingsvloeistofpeil is te laag 3 159.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Brandt nadat de ontsteking is inge‐
schakeld en de handbediende hand‐
rem is aangetrokken 3 130.
Pedaal intrappen
- brandt of knippert geel.
Brandt
Trap het koppelingspedaal in om de motor in de stand Autostop te starten.
Stop-startsysteem 3 125.
Knippert
Trap het koppelingspedaal in om de
motor in het algemeen te starten 3 17,
3 124.
Bij sommige versies verschijnt het be‐ richt Pedaal intrappen op het bestuur‐dersinformatiedisplay 3 97.
Antiblokkeersysteem
(ABS) u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking enkele seconden. Het sys‐
teem is na het doven van het contro‐
lelampje klaar voor gebruik.
Als de controlelamp na enkele secon‐
den niet dooft of als deze tijdens de rit
gaat branden, dan zit er een storing inhet ABS-systeem. Het remsysteem
blijft normaal werken, maar zonder ABS-regeling.
Antiblokkeersysteem 3 129.
Opschakelen [ brandt groen als controlelamp of
verschijnt als een symbool op het Dri‐ ver Information Center met Uplevel-display wanneer opschakelen voor
een zuinig brandstofverbruik wordt
aanbevolen.
Eco-informatiemenu
De schakelaanduiding verschijnt als
een volledige pagina op het Driver In‐
formation Center.
EcoFlex rijhulp 3 90.
Stuurbekrachtiging
c brandt geel.
98Instrumenten en bedieningsorganen
Nr.Boordinformatie9draai aan het stuurwiel, start demotor opnieuw12auto overbeladen13compressor oververhit15derde remlicht defect16remlicht defect17koplampverstelling defect18linker dimlicht defect19mistachterlicht defect20rechter dimlicht defect21zijmarkeringslicht links defect22zijmarkeringslicht rechts defect23achteruitrijlicht defect24kentekenverlichting defect25richtingaanwijzer linksvoor
defect26richtingaanwijzer linksachter
defect27richtingaanwijzer rechtsvoor
defectNr.Boordinformatie28richtingaanwijzer rechtsachter
defect35vervang batterij in handzender48reinig blindehoekdetectiesys‐
teem53draai tankdop vast56ongelijke bandenspanning op
vooras57ongelijke bandenspanning op
achteras58detectie winterbanden59open en sluit portierruit
bestuurder60open en sluit portierruit voor‐
passagier66service diefstalalarmsysteem67service stuurslot68service stuurbekrachtiging75service airconditioning76service blindehoekdetectiesys‐
teemNr.Boordinformatie79vul motorolie bij82ververs motorolie binnenkort84motorvermogen beperkt89service-indicatie95service airbag128motorkap open134parkeerhulpstoring, bumper
reinigen136onderhoud aan parkeerhulp
uitvoeren174accu bijna leeg258parkeerhulp uit
122KlimaatregelingOnderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaat naar de motorruimte
onder aan de voorkant van de voorruit moet voor voldoende luchttoevoer
vrijgehouden worden. Bladeren, vuil
of sneeuw verwijderen.
Pollenfilter Het microfilter ontdoet de binnenko‐
mende buitenlucht van stof, roet,
stuifmeel en sporen.
Airconditioning regelmatig
aanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling een‐
maal per maand, ongeacht de weers‐
gesteldheid of het seizoen, enkele mi‐
nuten worden ingeschakeld. Bij te
lage buitentemperaturen kan de koe‐
ling niet worden ingeschakeld.
Service
Om de koeling optimaal te laten wer‐
ken, is het raadzaam het klimaatre‐
gelsysteem jaarlijks te laten controle‐
ren, te beginnen drie jaar na afleve‐
ring van de nieuwe auto, te weten:
■ functie- en druktest
■ werking van de verwarming
■ lektest
■ controle van de aandrijfriemen
■ afvoer van condensor en verdam‐ per reinigen
■ prestatietest
Service en onderhoud205Service en onderhoudAlgemene informatie..................205
Aanbevolen vloeistoffen, smeer‐ middelen en onderdelen ............206Algemene informatie
Service-informatie
Het is voor de bedrijfs- en verkeers‐
veiligheid en voor het behoud van de waarde van uw auto belangrijk dat
alle servicewerkzaamheden met de
voorgeschreven intervallen worden
uitgevoerd.
Het uitgebreide bijgewerkte service‐
schema voor uw auto is beschikbaar
in de werkplaats.
Servicedisplay 3 82.
Europese service-intervallen
Aan het voertuig moet om de
30.000 km onderhoud gepleegd wor‐
den, of na 1 jaar, wat het eerst voor‐
komt, tenzij anders vermeld op het
service-display.
Bij een zwaardere belasting, bijv. bij
taxi's en politievoertuigen, geldt wel‐
licht een korter onderhoudsinterval.
De Europese service-intervallen gel‐
den voor de volgende landen:Andorra, België, Bosnië-Herzego‐
vina, Bulgarije, Cyprus, Denemarken,
Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Groenland, Groot-Brit‐
tannië, Hongarije, Ierland, IJsland,
Italië, Kroatië, Letland, Litouwen, Lux‐
emburg, Macedonië, Malta, Montene‐ gro, Nederland, Noorwegen, Oosten‐
rijk, Polen, Portugal, Roemenië, Ser‐
vië, Slovenië, Slowakije, Spanje,
Tsjechische Republiek, Zweden,
Zwitserland.
Servicedisplay 3 82.
Internationale service-
intervallen
Aan het voertuig moet om de
15.000 km onderhoud gepleegd wor‐
den, of na 1 jaar, wat het eerst voor‐
komt, tenzij anders vermeld op het
service-display.
De internationale service-intervallen
gelden voor de landen die niet tot de
groep behoren waarvoor de Euro‐
pese service-intervallen werden op‐
gesteld.
Servicedisplay 3 82.