Page 89 of 229

Instrumenten en bedieningsorganen87Service-indicatieg brandt geel.
Ook verschijnt er waarschuwingsbe‐
richt op het Driver Information Center.
De auto vergt een onderhoudsbeurt.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Boordinformatie 3 97.
Rem- en
koppelingssysteem
R brandt rood.
Het rem- en koppelingsvloeistofpeil is te laag 3 159.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Brandt nadat de ontsteking is inge‐
schakeld en de handbediende hand‐
rem is aangetrokken 3 130.
Pedaal intrappen
- brandt of knippert geel.
Brandt
Trap het koppelingspedaal in om de motor in de stand Autostop te starten.
Stop-startsysteem 3 125.
Knippert
Trap het koppelingspedaal in om de
motor in het algemeen te starten 3 17,
3 124.
Bij sommige versies verschijnt het be‐ richt Pedaal intrappen op het bestuur‐dersinformatiedisplay 3 97.
Antiblokkeersysteem
(ABS) u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking enkele seconden. Het sys‐
teem is na het doven van het contro‐
lelampje klaar voor gebruik.
Als de controlelamp na enkele secon‐
den niet dooft of als deze tijdens de rit
gaat branden, dan zit er een storing inhet ABS-systeem. Het remsysteem
blijft normaal werken, maar zonder ABS-regeling.
Antiblokkeersysteem 3 129.
Opschakelen [ brandt groen als controlelamp of
verschijnt als een symbool op het Dri‐ ver Information Center met Uplevel-display wanneer opschakelen voor
een zuinig brandstofverbruik wordt
aanbevolen.
Eco-informatiemenu
De schakelaanduiding verschijnt als
een volledige pagina op het Driver In‐
formation Center.
EcoFlex rijhulp 3 90.
Stuurbekrachtiging
c brandt geel.
Page 90 of 229

88Instrumenten en bedieningsorganen
Gaat branden met verminderdestuurbekrachtiging
De stuurbekrachtiging wordt vermin‐
derd door oververhitting van het sys‐
teem. De controlelamp gaat uit wan‐
neer het systeem is afgekoeld.
Stop-startsysteem 3 125.
Gaat branden met
uitgeschakelde stuurbekrachtiging
Storing in het stuurbekrachtigings‐
systeem. De hulp van een werkplaats inroepen.
c en b lichten tegelijkertijd op
Stuurbekrachtiging moet worden ge‐
kalibreerd, systeemkalibratie 3 133.
Ultrasoonparkeerhulp r brandt geel.
Storing in het systeem
of
Storing door vervuilde of met sneeuw of ijs bedekte sensoren
ofStoringen door externe bronnen van
ultrasoon geluid. Als de storingsbron
wordt verwijderd, dan werkt het sys‐
teem weer normaal.
Oorzaak van de systeemstoring on‐
middellijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Ultrasoonparkeerhulp 3 137.
Elektronische stabiliteits‐ regeling en Traction
Control-systeem
b knippert of brandt geel.
Knippert
Het systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden be‐
grensd en de auto kan automatisch
iets worden afgeremd.
Brandt
Er zit een storing in het systeem. Er
verschijnt een waarschuwingsbericht
op het Driver Information Center. Ver‐
der rijden is mogelijk. Het systeem isbuiten werking. De rijstabiliteit kan
echter afhankelijk van de staat van
het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Elektronische stabiliteitsregeling
3 132, Traction Control 3 131.
Bandenspanningscontro‐
lesysteem
w brandt of knippert geel.
Brandt
Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
Knippert Storing in het systeem of montage
van een wiel zonder druksensor (bijv.
reservewiel). Na 60 - 90 seconden
brandt de controlelamp continu. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Bandenspanningscontrolesysteem
3 180.
Page 91 of 229

Instrumenten en bedieningsorganen89MotoroliedrukI brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk on‐
derbroken. Dit kan aanleiding ge‐
ven tot motorschade en/of tot het
blokkeren van de aandrijfwielen.
1. De koppeling intrappen.
2. Neutraalstand selecteren.
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij an‐dere weggebruikers te hinderen.
4. Ontsteking uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder.
Tijdens een Autostop werkt de
rembekrachtigingseenheid nog al‐ tijd.
Verwijder de sleutel niet voordat
de auto stilstaat, anders kan het
stuurslot onverwacht ingescha‐
keld worden.
Het oliepeil controleren alvorens de hulp van een werkplaats in te roepen
3 157.
Te laag brandstofpeil Y brandt of knippert geel.
Brandt
Peil in brandstoftank is te laag.
Knippert
Brandstofvoorraad opgebruikt. On‐
middellijk bijtanken. Tank nooit leeg‐
rijden.
Katalysator 3 128.
Startbeveiliging
d knippert geel.
Storing in de startbeveiliging. De mo‐
tor kan niet worden gestart.
Rijverlichting
8 brandt groen.
De rijverlichting is ingeschakeld
3 105.
Grootlicht C brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld grootlicht of
bij lichtsignaal 3 106.
Mistachterlicht
r brandt geel.
Het mistachterlicht is ingeschakeld
3 108.
Cruise control
m brandt wit of groen.
Brandt wit
Het systeem is ingeschakeld.
Page 92 of 229
90Instrumenten en bedieningsorganen
Brandt groen
De cruise control is actief.
Cruise control 3 134.
Portier open h brandt rood.
Een portier of de achterklep staat
open.Informatiedisplays
Driver Information Center
Het Driver Information Centre (DIC) is
ondergebracht in de instrumenten‐
groep.
Het wordt geleverd als Midlevel-dis‐ play of Uplevel-display.
Midlevel-display
Aanduiding van: ■ algemene kilometerteller
■ dagteller
■ controlelampen
■ boordinformatiemenu, zie hieron‐ der
■ informatiemenu rit/brandstof, zie hieronder
■ boordinformatie in de vorm van cij‐ fercodes 3 97.
Selecteer menupagina's met de toets MENU op de richtingaanwijzerhen‐
del.
Sommige weergegeven functies ver‐
schillen onderweg ten opzichte van
stilstand van de auto. Sommige func‐
ties zijn alleen onderweg beschik‐
baar.
Het boordinformatiemenu en het in‐
formatiemenu rit/brandstof zijn selec‐
teerbare pagina's, boordinformatie en controlelampen verschijnen en lich‐
ten op wanneer dat nodig is.
Page 93 of 229

Instrumenten en bedieningsorganen91
Uplevel-display
Aanduiding van:■ Informatie- menu voertuig X
■ Informatiemenu dagteller/
brandst. W
■ Menu rijhulp EcoFlex s
Selecteer menupagina's met de toets MENU op de richtingaanwijzerhen‐
del; de symbolen voor het hoofdmenu verschijnen op de bovenste regel van
het display.
Sommige weergegeven functies ver‐
schillen onderweg ten opzichte van
stilstand van de auto. Sommige func‐
ties zijn alleen onderweg beschik‐
baar.
Boordinformatie verschijnt wanneer nodig.
Persoonlijke instellingen 3 100.
Opgeslagen instellingen 3 21.
Menu's en functies selecteren
U selecteert de menu's en functies
met de toetsen op de richtingaanwij‐
zerhendel.Druk op de toets MENU om tussen de
menu's te schakelen of om vanuit een
submenu één niveau terug te gaan.
Draai aan het stelwiel om een menu-
optie te markeren of om een nume‐
rieke waarde in te stellen.
Druk op de toets SET/CLR om een
functie te kiezen of om een melding te bevestigen.
Informatie- menu voertuig Druk op de toets MENU om de Boord‐
informatiepagina te selecteren.
Draai aan het stelwiel om een sub‐
menu te selecteren.
Volg de instructies in de submenu's. ■ Eenheid
Druk op SET/CLR terwijl de pagina
wordt weergegeven. Selecteer En‐ gels (eenheid 1) of metriek (een‐
heid 3) door aan het stelwiel te
draaien. Druk op SET/CLR om de
eenheid in te stellen.
■ Bandenspanning
Onderweg wordt de bandenspan‐
ning van alle wielen op deze pagina
weergegeven 3 180.
Page 94 of 229

92Instrumenten en bedieningsorganen
■Bandenbelasting
Het bandenspanningsdisplay se‐
lecteert de bandenspanningscate‐
gorie Light, Eco of Max op basis
van de huidige bandenspanning.
Selecteer de categorie door aan
het stelwiel te draaien. Druk op
SET/CLR om de categorie in te
stellen 3 180.
■ Resterende levensduur olie
Geeft een schatting van de levens‐
duur van de olie. Het getal in %
staat voor de huidige resterende le‐ vensduur van de olie en geeft aanwanneer de motorolie en het filter
moeten worden ververst/vervan‐
gen 3 82.
■ Snelheidswaarschuwing
Het snelheidswaarschuwingsdis‐
play waarschuwt bij het overschrij‐
den van een ingestelde snelheid.
Stel de snelheidswaarschuwing in
door op SET/CLR te drukken terwijl
de pagina wordt weergegeven. Draai aan het stelwiel om de
waarde te selecteren. Druk op
SET/CLR om de snelheid in te stel‐
len.
Bij het overschrijden van de gese‐
lecteerde maximumsnelheid klinkt
er een geluidssignaal. Na het in‐
stellen van de snelheid kan deze
functie worden uitgeschakeld door
tijdens het bekijken van deze pa‐
gina op SET/CLR te drukken.
Selectie en aanduiding kunnen ver‐
schillen tussen Midlevel-display en
Uplevel-display.
Informatiemenu dagteller/
brandst.
Druk op de toets MENU om de infor‐
matiepagina Rit/Brandstof te selecte‐ ren.
Draai aan het stelwiel om een sub‐
menu te selecteren.
Page 95 of 229

Instrumenten en bedieningsorganen93
■ dagteller
■ gemiddeld verbruik
■ gemiddelde snelheid
■ dagteller 2
■ gemiddeld verbruik 2
■ gemiddelde snelheid 2
■ digitale snelheid
■ actieradius
■ momentaan verbruik
Selectie en aanduiding kunnen ver‐
schillen tussen Midlevel-display en
Uplevel-display.
Twee tripcomputers
De informatie van twee tripcomputers kan afzonderlijk worden teruggezet
voor de kilometerteller, het gemid‐
delde verbruik en de gemiddelde
snelheid. Zo kunnen er verschillende
tripgegevens worden weergegeven.
Dagteller
De dagteller geeft de huidige afstand
vanaf een bepaalde reset weer.
De dagteller telt tot een afstand van
2.000 km en start dan weer op 0.
Zet de dagteller terug door enkele se‐ conden op de toets SET/CLR op de
betreffende pagina te drukken.
Gemiddeld verbruik
Weergave van het gemiddelde ver‐
bruik. De meting kan altijd opnieuw
worden ingesteld en start met een
standaardwaarde.
Voor het resetten drukt u de toets
SET/CLR op de betreffende pagina
enkele seconden in.
Bij auto's met LPG-motoren: Het ge‐
middelde verbruik wordt aangegeven
voor de momenteel geselecteerde
modus: LPG of benzine.
Gemiddelde snelheid
Weergave van de gemiddelde snel‐ heid. De meting kan op elk moment
opnieuw worden gestart.
Voor het resetten drukt u de toets
SET/CLR op de betreffende pagina
enkele seconden in.
Digitale snelheid
Digitale weergave van de huidige
snelheid.
Page 96 of 229

94Instrumenten en bedieningsorganen
Actieradius brandstof
De actieradius wordt op basis van de
aanwezige tankinhoud en het mo‐
mentane verbruik berekend. Op het display verschijnen gemiddelde
waarden.
Na het tanken wordt de nieuwe actie‐ radius na korte tijd automatisch bijge‐
werkt.
Wanneer het brandstofpeil in de tank
laag is, verschijnt er een bericht op
het display. Y op de brandstofmeter
gaat branden.
Wanneer u onmiddellijk moet bijtan‐ ken, verschijnt er een waarschu‐
wingsbericht op het display. Y op de
brandstofmeter knippert.
Y 3 89.
Actieradius brandstof LPG-versie Weergeven van de actieradius brand‐ stof bij benadering met de resterende
brandstof in elke betreffende brand‐
stoftank met benzine en LPG, samen
met de totale actieradius van beide
brandstofsoorten samen. Schakel
tussen de modi door op de toets
SET/CLR te drukken.Momentaan verbruik
Weergave van het actuele verbruik.
Bij auto's met LPG-motoren: Het mo‐
mentane verbruik wordt aangegeven
voor de momenteel geselecteerde
modus: LPG of benzine.
Informatiemenu ECO s
Druk op de toets MENU om s op
de bovenste regel van het display te
selecteren.
Draai aan het stelwiel om een sub‐
menu te selecteren. Druk ter bevesti‐
ging op de toets SET/CLR.
Submenu's zijn:■ Schakelaanduiding : De huidige
versnelling verschijnt in een pijltje. Het cijfer erboven geeft aan dat de
bestuurder omwille van het brand‐
stofverbruik moet opschakelen.
Eco-index-display : Het huidige
brandstofverbruik verschijnt op een segmentendisplay. Pas voor een
zuinige rijstijl uw rijstijl zodanig aan
dat de gevulde segmenten binnen
de Eco-zone blijven. Hoe meer
segmenten er gevuld zijn, hoe ho‐
ger het brandstofverbruik. Tegelij‐
kertijd wordt de huidige verbruiks‐
waarde weergegeven.