141
c5_nl_ chap04_conduite_ed01-2014
Niet toegestane wagenhoogte
Het display van het instrumentenpaneel
geeft tijdelijk een melding dat de gekozen
wagenhoogte niet mogelijk is.
De wagenhoogte blijft in de toegestane stand;
deze stand wordt op het display van het
instrumentenpaneel aangegeven.
Automatische aanpassing van de hoogte- Als op een goed wegdek de wagensnelheid
boven de 110 km/uur uitkomt, wordt de
wagenhoogte automatisch verlaagd.
o
p
een
slechter wegdek of wanneer de snelheid onder
de 90
km/uur zakt, keert de wagenhoogte
automatisch terug in de normale stand.
- op een slechter wegdek wordt bij lagere of gemiddelde snelheid de wagenhoogte automatisch
verhoogd. Zodra de omstandigheden het toelaten,
keert de auto terug in de normale stand.
- Wanneer u het contact afzet, zakt de wagenhoogte naar de parkeerstand.
Normale stand
Indien de voor een bepaalde stand toegestane
snelheid wordt overschreden, keert de auto
automatisch terug naar de normale stand.
Laagste stand
Handig bij het in- of uitladen van bagage.
Deze stand wordt gebruikt voor controles in de
werkplaats.
ni
et gebruiken om mee te rijden (niet mogelijk
bij snelheden > 10
km/h).
Hoogste stand
niet mogelijk bij snelheden > 10 km/h. Gebruik
deze stand voor het ver wisselen van een wiel.
Verhoogde stand
Geeft een grotere bodemvrijheid (niet mogelijk
bij snelheden > 40 km/h).
Voor gebruik op slechte wegen en bij het in- en
uitrijden van bijvoorbeeld een parkeergarage.
ri
jd in deze stand altijd met lage snelheid.
Omwille van uw eigen veiligheid is het
verplicht om uw auto met goedgekeurde
blokken of assteunen te stutten, wanneer
u ingrepen onder de auto verricht.
4
rijden
145
C5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2014
Vergeten verlichting
Als het contact is afgezet, de verlichting
handmatig is ingeschakeld en een van
de voorportieren wordt geopend, klinkt
een geluidssignaal om aan te geven dat
de verlichting nog brandt.
Het geluidssignaal stopt zodra de
verlichting wordt uitgeschakeld.
Als de dimlichten bij afgezet contact
blijven branden, worden deze na
30 minuten automatisch uitgeschakeld
om het ontladen van de accu te
voorkomen.
*
A
fhankelijk van het land van bestemming.
AppèlverlichtingHandbediende follow me
home-verlichting
Inschakelen
F Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal"
met de lichtschakelaar.
F
G
eef nogmaals een "lichtsignaal" om de
functie uit te schakelen.
Uitschakelen
na het vergrendelen van de auto wordt de
handbediende follow me home-verlichting na
een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld.
Dit systeem bestaat uit een specifieke lamp
in de koplampunit die continu brandt, zodat u
overdag goed zichtbaar bent.
De appèlverlichting wordt met draaiende motor
automatisch en continu ingeschakeld als:
-
D
e functie is geactiveerd* in het
"Hoofdmenu" van het display van het
instrumentenpaneel.
-
D
e verlichtingsschakelaar in de stand 0
of
AUTO staat.
-
A
lle koplampen zijn uitgeschakeld.
u
kunt deze functie uitzetten* via het
"Hoofdmenu" van het display van het
instrumentenpaneel. Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten
van het contact de dimlichten nog even blijven
branden om het uitstappen in het donker te
vergemakkelijken.
5
Zicht
146
C5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2014
In combinatie met de
automatische follow me
home-verlichting
De combinatie van de automatische follow
me home-verlichting met de automatische
verlichting biedt de volgende extra
mogelijkheden:
-
i
nstellen van de duur van de follow me
home-verlichting (15, 30
of 60 seconden)
via het configuratiemenu van de auto op
het display van het instrumentenpaneel,
-
a
utomatische inschakeling van de follow
me home-verlichting als de automatische
verlichting is ingeschakeld.
Storing
bij een storing in de lichtsensor gaat
de verlichting branden en verschijnt
een melding op het display van het
instrumentenpaneel, in combinatie met een
geluidssignaal.
ra
adpleeg het c
It
ro
Ën-
netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Automatische verlichting
Inschakelen
F Draai de ring A in de stand "AUTO" . Het
inschakelen wordt bevestigd door een melding
op het display van het instrumentenpaneel.
Uitschakelen
F Draai de ring A in een andere stand dan de stand "AUTO" . Het uitschakelen wordt
bevestigd door een melding op het display
van het instrumentenpaneel.
Het parkeerlicht en het dimlicht worden
automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte
van de omgeving onvoldoende is of in
bepaalde gevallen dat de ruitenwissers worden
ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat het wissen is gestopt.
Als de lichtsensor bij mist of sneeuw
voldoende licht waarneemt, wordt de
verlichting niet automatisch ingeschakeld.
Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsensor die zich in
het midden van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af. De aan
de sensor gekoppelde functies worden
dan niet meer bediend.
Zicht
147
C5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2014
koplampen
handmatig verstellen
Verstel de hoogte van de koplampen
met halogeenlampen afhankelijk van de
belading van uw auto om verblinding van
medeweggebruikers te voorkomen.
0.
1
of 2 personen voorin.
-.
3
personen.
1.
5
personen.
-.
t
u
sseninstelling.
2.
5
personen + maximaal toegestane
belading.
-.
t
u
sseninstelling.
3.
b
estuurder + maximaal toegestane
belading.
Automatische hoogteverstelling van de
meedraaiende koplampen
Het systeem zet in dat geval de koplampen in
de lage stand.
I
n het geval van een storing
verschijnt dit pictogram op het
instrumentenpaneel, in combinatie
met een geluidssignaal en een
melding op het display van het
instrumentenpaneel.
st
and "0" : basisinstelling.
om
verblinding van andere weggebruikers
te voorkomen corrigeert dit systeem bij
stilstaande auto automatisch de hoogte van de
lichtbundel van de xenonlampen, afhankelijk
van de belading van de auto.
ra
ak de xenonlampen niet aan.
ra
adpleeg het c
It
ro
Ën-
netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Reizen naar het buitenland
Wanneer u uw auto gaat gebruiken in
een land waarin het verkeer aan de
andere kant van de weg rijdt, neem dan
contact op met het
c
It
ro
Ën-
netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om
te controleren of de afstelling van de
dimlichten moet worden gewijzigd om
te voorkomen dat tegemoetkomend
verkeer wordt verblind.
5
Zicht
149
C5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2014
Configuratie
Deze functie kan worden geactiveerd of
gedeactiveerd via het "Hoofdmenu" van het
display van het instrumentenpaneel.
se
lecteer hiervoor "Parameters auto
Verlichting \ Meedraaiende koplampen".
Storing
In het geval van een storing knippert
dit pictogram op het display in
combinatie met een melding op het
multifunctionele display.
Functie meedraaiende
koplampen
Als het dimlicht of grootlicht is ingeschakeld,
zorgt deze functie, gekoppeld aan de functie
"statische bochtverlichting", ervoor dat de
lichtbundels de richting van de weg volgen.
Deze functie, die uitsluitend aanwezig is bij
uitvoeringen met xenonlampen, zorgt voor een
aanzienlijke verbetering van het zicht in bochten.
met bochtverlichting
zonder bochtverlichting
Als de auto stilstaat, stapvoets rijdt of
in de achteruitversnelling staat, is deze
functie uitgeschakeld.
De status van de functie blijft na
het afzetten van het contact in het
geheugen opgeslagen.
ra
adpleeg het c
It
ro
Ën-
netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
5
Zicht
151
C5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2014
Ruitenwisser achter (Tourer)
B. ring voor de selectie van de ruitenwisser achter:
uit,
interval,
wissen en sproeien (gedurende
enige tijd).
sc
hakel de automatische werking van
de ruitenwisser achter uit bij sneeuwval
of strenge vorst en bij montage van
een fietsendrager op de achterklep.
Dit kan worden uitgevoerd via het
configuratiemenu van het display van
het instrumentenpaneel.
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn ingeschakeld
op het moment dat u de achteruitversnelling
inschakelt, wordt automatisch de ruitenwisser
achter ingeschakeld.
Instellen
Deze functie kan worden geactiveerd of
gedeactiveerd via het configuratiemenu van het
display van het instrumentenpaneel.
Deze functie is standaard geactiveerd.
Ruitensproeiers vóór en
koplampsproeiers
F trek de ruitenwisserschakelaar naar u
toe. De ruitensproeiers treden in werking,
waarna enige tijd de ruitenwissers worden
ingeschakeld om de ruit schoon te wissen.
De koplampsproeiers worden alleen
geactiveerd als de dimlichten branden .
5
Zicht
152
C5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2014
Automatische ruitenwissers
vóór
Inschakelen
Dit gebeurt handmatig door de hendel A naar
de stand "AUTO" te duwen.
Dit wordt bevestigd door een melding op het
display van het instrumentenpaneel.
Uitschakelen
beweeg de hendel A omhoog en vervolgens in
de stand "0" om de ruitenwissers handmatig te
bedienen.
Dit wordt bevestigd door een melding op het
display van het instrumentenpaneel.
Storing
In het geval van een storing in de automatische
werking van de ruitenwissers werken deze in
de intervalstand.
Laat dit controleren door het
c
It
ro
Ën-
n
etwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
De ruitenwissers worden automatisch
ingeschakeld als de sensor achter de
binnenspiegel regen detecteert. De snelheid
van de ruitenwissers wordt aangepast aan de
hoeveelheid neerslag.
Dek de regensensor, die zich
gecombineerd met de lichtsensor in
het midden van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af.
sc
hakel de automatische werking van
de ruitenwissers uit als de auto wordt
gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van de automatische ruitenwissers tot
de voorruit ontdooid is.
Als het contact meer dan 1
minuut
afgezet is geweest, moet de
automatische werking van de
ruitenwissers opnieuw worden
geactiveerd door de hendel A kor t
omlaag te duwen.
Zicht
156
c5_nl_ chap06_securite_ed01-2014
Hulpsystemen bij het remmen
Antiblokkeersysteem
(ABS) en elektronische
remdrukregelaar (EBD)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid
van uw auto en voor een betere controle in
scherpe bochten, vooral op een slecht of glad
wegdek.
Inschakelen
Het antiblokkeersysteem treedt automatisch
in werking zodra een van de wielen dreigt te
blokkeren.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door
het trillen van het rempedaal.
Storing
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
display van het instrumentenpaneel,
duidt dit op een storing in het antiblokkeersysteem.
Door deze storing zou u tijdens het remmen de
controle over uw auto kunnen verliezen.
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met het
waarschuwingslampje STOP en ABS ,
een geluidssignaal en een melding op
het display van het instrumentenpaneel, duidt dit op
een storing in de elektronische remdrukregelaar.
Door deze storing zou u tijdens het remmen de
controle over uw auto kunnen verliezen.
Stop op een veilige plaats.ra adpleeg in beide gevallen het cIt roËn-
n
etwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Brake Assist System (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt.
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een
bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de
benodigde bedieningskracht minder wordt
en dat de effectiviteit van het remmen wordt
vergroot.
uw a
uto is voorzien van drie systemen die u
helpen om de auto in een noodsituatie veilig tot
stilstand te brengen:
-
h
et antiblokkeersysteem (A
b
s
)
,
-
de
elektronische remdrukregelaar (
e
b
D
),
-
b
r
ake Assist
s
y
stem (
bAs)
.
Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat er wielen
worden gemonteerd die aan de
voorschriften van de constructeur voldoen.
tr
ap het rempedaal bij een noodstop
zeer krachtig in en laat het pedaal niet
los.
tr
ap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het niet
los.
Veiligheid