Page 73 of 233

Opbergen71zijn alvorens te gaan rijden. Het
nalaten hiervan kan lichamelijk let‐ sel of schade aan de bagage of deauto tot gevolg hebben bij krachtigremmen of een botsing.
Controleer of de veiligheidsgordels
niet klem raken door de verankering.
De veiligheidsgordel achter in het
midden kan blokkeren wanneer u de
rugleuning omhoog trekt. Als dat ge‐
beurt, laat de gordelband dan hele‐
maal terugrollen en begin opnieuw.
Als de veiligheidsgordel nog steeds
geblokkeerd is, draai dan het zitting‐
kussen omlaag en probeer het nog‐
maals.
Als u de zitting van de achterbank
weer terug wilt plaatsen, zet dan de
achterzijde van de zitting in zijn oor‐
spronkelijke stand en zorg ervoor dat
de lussen van de veiligheidsgordel
niet gedraaid of onder de zitting ge‐
klemd zijn; druk vervolgens de voor‐
zijde van de zitting stevig naar bene‐
den totdat deze vergrendelt.
Voorzichtig
Zet de veiligheidsgordel en ges‐
pen tussen de rugleuning en één van de kussens bij het terugklap‐
pen van de rugleuning van de ach‐ terbank. Let erop dat de gordels
en de gespen niet onder een ach‐
terbankkussen klem komen te zit‐
ten.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgor‐ dels niet gedraaid of beklemd ra‐
ken in de rugleuning en in hun
juiste positie geplaatst zijn.
Bagageruimte-afdekking
Leg niets op de afdekking.
Demonteren
Bevestigingsbanden loshaken van
achterklep.
De afdekking achteraan optillen en
naar voren duwen.
Verwijder het deksel.
Vastmaken
Afdekking in de zijgeleiders aanbren‐
gen en omlaagklappen.
Bevestigingsbanden vasthaken aan
achterklep.
Page 74 of 233
72OpbergenVloerafdekking
bagageruimte
Afdekking laadruimte
Pas de handgreep en til de klep op.
Hang de klep aan de haak op de zij‐
wand.
Sjorogen De sjorogen dienen om voorwerpen
vast te zetten, bijv. met spanbanden
of een bagagenet.
Gevarendriehoek
De gevarendriehoek onder de vloe‐
rafdekking in de bagageruimte opber‐ gen. Zet deze met de spanband vast.
Page 75 of 233

Opbergen73Verbanddoos
EHBO-set in het opbergvak op de lin‐kerzijwand van de bagageruimte op‐
bergen.
Dakdragersysteem
Dakdrager
De dakdrager heeft aan het dak be‐
vestigde zijrails.
Om veiligheidsredenen en ter vermij‐
ding van dakschade adviseren wij het voor uw auto goedgekeurde dakdra‐
gersysteem te gebruiken. Contact op‐
nemen met uw werkplaats voor meer informatie.
Beladingsinformatie
■ Zware voorwerpen in de bagage‐ ruimte tegen de rugleuningen leg‐
gen. Controleren of de rugleunin‐
gen naar behoren zijn vergrendeld. Bij stapelbare voorwerpen de
zwaarste voorwerpen onderaan
leggen.
■ Voorwerpen met spanbanden aan de sjorogen vastzetten 3 72.
■ Losse voorwerpen in de laadruimte
vastzetten om glijden tegen te
gaan.
■ Bij het vervoeren van voorwerpen in de bagageruimte mogen de rug‐
leuningen van de achterbank niet
schuin naar voren geklapt zijn.
■ Bagage niet boven de rugleuningen
laten uitsteken.
■ Leg niets op de bagageruimte- afdekking of op het instrumenten‐
paneel en dek de sensor boven op
het instrumentenpaneel niet af.
■ De bagage mag de bediening van pedalen, handrem, schakelhendelen de bewegingsvrijheid van de
Page 76 of 233

74Opbergen
bestuurder niet belemmeren. Geen
losse voorwerpen in het interieur
leggen.
■ Niet met een geopende achterklep rijden.9 Waarschuwing
Controleer altijd of de lading in het
voertuig goed vastgezet is. Als datniet het geval is, kunnen voorwer‐
pen in het voertuig rondgeslingerd
worden en letsel of schade aan delading of de auto veroorzaken.
■ Het nuttig draagvermogen is het verschil tussen het maximaal toe‐
laatbare totaalgewicht van de auto
(zie typeplaatje 3 211) en het EU-
leeggewicht van de auto.
U berekent het nuttig draagvermo‐
gen door de gegevens van uw auto
in de tabel Gewichten voorin deze
handleiding in te voeren.
Het EU-leeggewicht omvat ook het
gewicht van de bestuurder (68 kg),
de bagage (7 kg) en alle vloeistof‐
fen (tank voor 90 % gevuld).
Extra uitrusting en accessoires ver‐ hogen het leeggewicht.
■ Rijden met daklading verhoogt de zijwindgevoeligheid van de auto en
verslechtert het rijgedrag door het hogere zwaartepunt. Lading gelijk‐
matig verdelen en goed met span‐
banden vastzetten. Bandenspan‐
ning en rijsnelheid aan de bela‐
dingstoestand aanpassen. Span‐
banden regelmatig controleren en
bijspannen.
Niet sneller rijden dan 120 km/u.
■ De toegestane daklast is 75 kg. De
dakbelasting is de som van het ge‐ wicht van het dakdragersysteem en
de lading.
Page 77 of 233
Instrumenten en bedieningsorganen75Instrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................75
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................81
Informatiedisplays ........................92
Boordinformatie ........................... 97
Tripcomputer .............................. 100
Persoonlijke instellingen ............103Bedieningsorganen
Stuurwielverstelling
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel
instellen, hendel omhoogbewegen en
vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Stuurbedieningsknoppen
U kunt het infotainment-systeem en
de cruise control bedienen met de
knoppen op het stuurwiel.
Meer informatie staat in de handlei‐
ding van het infotainment-systeem.
Cruise control 3 140
Page 78 of 233
76Instrumenten en bedieningsorganenVerwarmd stuurwiel
Druk op * om verwarming te active‐
ren. De activering wordt aangeduid
door de LED in de toets.
De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor.
Claxon
j indrukken.
Wis-/wasinstallatie voorruit
VoorruitwissersHI=snelLO=langzaamINT=intervalwissen of automatisch
wissen met regensensorOFF=uit
Hendel omlaag in de stand 1x duwen
om wissers één slag te laten maken
wanneer de voorruitwisser uitgescha‐
keld is.
Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Page 79 of 233
Instrumenten en bedieningsorganen77
Instelbaar wisinterval
Wisserhendel in stand INT.
Draai aan het stelwiel om het gewen‐
ste wisinterval in te stellen:
kort interval=stelwiel omhoog‐
draaienlang interval=stelwiel omlaag‐
draaienAutomatische wisfunctie met
regensensorINT=automatische wisfunctie met
regensensor
De regensensor registreert de hoe‐
veelheid neerslag op de voorruit en
stuurt automatisch de wissnelheid
van de voorruitwisser aan.
Instelbare gevoeligheid van de
regensensor
Draai aan het stelwiel om de gevoe‐
ligheid in te stellen:
lage gevoelig‐
heid=stelwiel omlaag‐
draaienhoge gevoelig‐
heid=stelwiel omhoog‐
draaien
Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.
Page 80 of 233
78Instrumenten en bedieningsorganen
Voorruitsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof op de voorruit ge‐
spoten en de ruitenwisser maakt en‐
kele slagen.
Wis-/wasinstallatie
achterruit
Druk de wipschakelaar in om de ach‐
terruitwisser aan te zetten:
schakelaar
boven=continue werkingschakelaar
onder=onderbroken wer‐
kingmiddenstand=uit
Hendel van u af duwen. Er wordt
sproeiervloeistof op de achterruit ge‐ spoten en de ruitenwisser maakt en‐
kele slagen.
Niet inschakelen wanneer de achter‐
ruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Als de voorruitwisser aanstaat, wordt
de achterruitwisser bij het inschake‐
len van de achteruitversnelling auto‐
matisch ingeschakeld.
U kunt deze functie in- of uitschakelen in het menu Instellingen op het
Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 103.