Page 121 of 233

Klimaatregeling119
Ruiten ontwasemen en
ontdooien V
■ V indrukken: aanjager schakelt
automatisch over op hogere snel‐
heid, de luchtstroom wordt op de
voorruit gericht.
■ Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
■ Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
■ Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐
ten.
Let op
Als V wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor loopt, wordt een Autostop verhin‐
derd totdat er opnieuw op V wordt
gedrukt.
Als l wordt ingedrukt terwijl de aan‐
jager ingeschakeld is en de motor
loopt, wordt een Autostop verhin‐
derd totdat er opnieuw op l wordt
gedrukt of totdat de aanjager uitge‐ schakeld wordt.Als V wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor in een Autostop is, zal de motor
automatisch herstarten.
Als l wordt ingedrukt terwijl de aan‐
jager ingeschakeld is en de motor in
een Autostop is, zal de motor auto‐
matisch herstarten.
Elektronisch
klimaatregelsysteem
Bedieningsorganen voor: ■ luchtverdeling
■ temperatuur
■ luchtdebiet
AUTO=automatische modus4=handmatig bediende lucht‐
recirculatieV=ontwasemen en ontdooien
Verwarmbare achterruit Ü 3 32.
De ingestelde temperatuur wordt au‐ tomatisch afgeregeld. In de automa‐ tische modus regelen de ventilator‐
snelheid en de luchtverdeling auto‐
matisch de luchtstroom.
Het systeem kan met de hand worden
bijgesteld aan de hand van de knop‐
pen voor luchtverdeling en lucht‐
stroom.
Page 122 of 233

120Klimaatregeling
Elke verandering van de instellingen
verschijnt gedurende een paar se‐
conden op het Info-display.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.
Automatische modus AUTO
Basisinstelling voor maximaal com‐
fort:
■ Druk op AUTO, de luchtverdeling
en ventilatorsnelheid worden auto‐
matisch geregeld.
■ Alle luchtroosters openen.
■ Druk op n om naar koeling om te
schakelen.
■ Gewenste temperatuur instellen.
Temperatuur selecteren De temperatuur kan naar wens wor‐
den ingesteld.
Wanneer u de minimumtemperatuur
instelt, zorgt het klimaatregelsysteem voor een maximale koeling.
Wanneer u de maximumtemperatuur
instelt, zorgt het klimaatregelsysteem
voor een maximale verwarming.
Let op
Als de temperatuur omwille van een
comfortabel klimaat wordt verlaagd,
kan een Autostop worden geblok‐
keerd of wordt de motor bij het in‐
schakelen van de koeling automa‐
tisch opnieuw gestart.
Stop-startsysteem 3 127.
De temperatuur kan voor de bestuur‐
ders- en passagierszijde apart wor‐
den afgesteld.Ruiten ontwasemen en
ontdooien V
■ V indrukken.
■ Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld, de
aanjager draait met een hoge snel‐
heid.
■ Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
■ Om terug te gaan naar de vorige modus: V indrukken; om naar de
automatische modus te gaan:
AUTO indrukken.
Let op
Als V wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor loopt, wordt een Autostop verhin‐
derd totdat er opnieuw op V wordt
gedrukt.
Als l wordt ingedrukt terwijl de aan‐
jager ingeschakeld is en de motor
loopt, wordt een Autostop verhin‐
derd totdat er opnieuw op l wordt
gedrukt of totdat de aanjager uitge‐
schakeld wordt.
Page 123 of 233

Klimaatregeling121
Als V wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor in een Autostop is, zal de motor
automatisch herstarten.
Als l wordt ingedrukt terwijl de aan‐
jager ingeschakeld is en de motor in een Autostop is, zal de motor auto‐
matisch herstarten.
Handmatige instellingen
U kunt de instellingen van het klimaat‐
regelsysteem als volgt met de toetsen
en draaiknoppen veranderen. Wan‐
neer u een instelling verandert, wordt de automatische modus gedeacti‐
veerd.
Luchtdebiet Z
De geselecteerde aanjagerstand
wordt door middel van x en een getal
op het display getoond. Als de aanja‐
ger wordt uitgeschakeld, wordt ook
de airconditioning gedeactiveerd.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: AUTO indrukken.Luchtverdeling l, M , K
Druk op de desbetreffende knop voor de gewenste afstelling. De activering
wordt aangeduid door de LED in de
toets.l=naar voorruit en voorportierrui‐
ten (airconditioning is op de ach‐
tergrond ingeschakeld om te
helpen voorkomen dat ruiten be‐ slaan)M=naar de hoofdruimteK=naar de voetenruimte
Combinatie van standen is mogelijk.
Om terug te keren naar de automati‐
sche luchtverdeling: De desbetref‐ fende instelling deactiveren of toets
AUTO indrukken.
Koeling n
Druk op n om naar koeling om te
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid door de LED in de toets. Koe‐
ling werkt alleen bij een draaiende
motor en ingeschakelde ventilator
van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op n om koeling uit te
schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht vanaf een be‐
paalde buitentemperatuur. Er kan
zich dan condens vormen en onder
de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen. In‐
geschakelde koeling verhindert mo‐
gelijk een Autostop.
Op het display verschijnt Eco wan‐
neer de koeling wordt gedeactiveerd.
Luchtrecirculatiemodus 4
Druk eenmaal op 4 om de hand‐
matige luchtrecirculatiemodus te ac‐
tiveren.9 Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van bin‐
nenuit kunnen aandampen. De
kwaliteit van de binnenlucht neemt
Page 124 of 233

122Klimaatregelingna verloop van tijd af, wat tot ver‐
moeidheidsverschijnselen bij de inzittenden kan leiden.
Airconditioning bij afgezette
motor
Wanneer de ontsteking is uitgescha‐
keld, kan de resterende warmte of
koude in het systeem worden ge‐
bruikt voor klimaatregeling in de pas‐
sagiersruimte.
Hulpverwarming Luchtverwarming
Quickheat is een elektrische hulpver‐
warming die de lucht in de passa‐
giersruimte automatisch sneller op‐
warmt.
Luchtroosters
Verstelbare luchtroosters Wanneer de koeling ingeschakeld is
moet er minimaal een luchtrooster openstaan.
Open het luchtrooster door het stel‐
wiel rechtsom te draaien. Stel de hoe‐ veelheid lucht bij de roosteruitlaat met
het stelwiel af.
Door de roosters te kantelen en te
draaien de richting van de luchttoe‐
voer instellen.
Sluit het luchtrooster door het stelwiel linksom te draaien.
9 Waarschuwing
Geen voorwerpen bevestigen aan
de roosters van de ventilatieope‐
ningen. Kans op schade en letsel
in geval van een ongeluk.
Page 125 of 233

Klimaatregeling123Vaste luchtroostersEr bevinden zich bovendien nog ven‐
tilatieopeningen onder de voorruit en
de zijruiten, alsook in de voeten‐
ruimte.Onderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaat naar de motorruimte
onder aan de voorkant van de voorruit moet voor voldoende luchttoevoer
vrijgehouden worden.
Bladeren, vuil of sneeuw verwijderen.
Pollenfilter Het microfilter ontdoet de binnenko‐
mende buitenlucht van stof, roet,
stuifmeel en sporen.
Airconditioning regelmatig
aanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling een‐
maal per maand, ongeacht de weers‐
gesteldheid of het seizoen, enkele mi‐
nuten worden ingeschakeld. Bij te
lage buitentemperaturen kan de koe‐
ling niet worden ingeschakeld.
Service
Om de koeling optimaal te laten wer‐ ken, is het raadzaam het klimaatre‐
gelsysteem jaarlijks, te beginnen
drie jaar na aflevering van de nieuwe
auto, op het volgende te laten contro‐ leren:
■ functie- en druktest
■ werking van de verwarming
■ lektest
■ controle van de aandrijfriemen
■ afvoer van condensor en verdam‐ per reinigen
■ prestatietest
Page 126 of 233

124Rijden en bedieningRijden en bedieningRijtips......................................... 124
Starten en bediening .................125
Uitlaatgassen ............................. 130
Automatische versnellingsbak ...131
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 134
Rijsystemen ............................... 135
Remmen .................................... 136
Rijregelsystemen .......................137
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 140
Brandstof ................................... 153
Trekhaak .................................... 160Rijtips
Controle over de auto Nooit laten vrijlopen wanneer de
motor niet draait (uitgezonderd tijdens Autostop) In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Wanneer u op
deze manier rijdt, vormt u een gevaar
voor uzelf en anderen. Tijdens een
Autostop blijven alle systemen wer‐
ken, maar de stuurbekrachtiging
werkt beperkt en de rijsnelheid wordt
verlaagd.
Stop-startsysteem 3 127.
Pedalen Om de pedalen ongehinderd te kun‐
nen bedienen geen matten onder de pedalen leggen.Sturen
Als de stuurbekrachtiging niet meer
werkt door het stoppen van de motor
of een systeemstoring, kan het voer‐
tuig nog wel bestuurd worden, maar
dat kan meer moeite kosten.
Controlelamp c 3 88.Voorzichtig
Auto's met hydraulische stuurbe‐
krachtiging:
Als het stuurwiel naar de eindaan‐
slag wordt gedraaid en meer dan
10 seconden in die stand wordt
gehouden, kan de stuurbekrachti‐
ging beschadigd raken en minder
goed werken.
Page 127 of 233

Rijden en bediening125Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden Rem tijdens de eerste ritten niet te
krachtig.
Bij de eerste rit kunnen was- en olie‐ dampen van het uitlaatsysteem rook‐
vorming veroorzaken. Parkeer de
auto na de eerste rit een tijdje in de
open lucht en adem de dampen niet
in.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐ stof- en motorolieverbruik hoger zijn
en wordt het dieselpartikelfilter wel‐
licht vaker gereinigd. Autostop is wel‐ licht niet mogelijk zodat de accu ge‐
laden kan worden.
Roetfilter 3 130.Contactslotstanden0=contact uit1=stuurslot opgeheven, contact uit2=contact aan, bij dieselmotor:
voorgloeien3=startenMotor starten
Handgeschakelde versnellingsbak:
trap de koppeling in.
Automatische versnellingsbak: trap
de rem in en zet de keuzehendel in
P of N.
Trap het gaspedaal niet in.
Dieselmotor: draai de sleutel naar
stand 2 om voor te gloeien totdat de
controlelamp ! dooft.
Draai de sleutel even naar stand 3 en
laat deze los: een automatische re‐
geling bedient de startmotor na een
Page 128 of 233

126Rijden en bediening
korte vertraging zolang de motor
draait; zie 'Automatische startmotor‐ regeling'.
Om de motor opnieuw te starten of
hem uit te zetten, moet u de sleutel
eerst terugdraaien naar stand 0.
Tijdens een Autostop kan de motor
worden gestart door het koppelings‐
pedaal te bedienen.
Sleutelbeveiliging
Een aantal voertuigen met een auto‐
matische versnellingsbak is uitgerust
met een elektronisch sleutelbeveili‐
gingssysteem. De sleutelbeveiliging
is ontworpen om te voorkomen dat de contactsleutel wordt verwijderd als de
keuzehendel niet in P staat.De auto starten bij lage
temperaturen Het is mogelijk om de motor zonder
bijkomende verwarming te starten tot
-25 °C voor dieselmotoren en -30 °C
voor benzinemotoren. Motorolie met
de juiste viscositeit, de juiste brand‐
stof, uitgevoerd onderhoud en een
voldoende opgeladen accu zijn ver‐
eist. Bij temperaturen onder -30 °C
moet de automatische versnellings‐
bak gedurende ca. 5 minuten worden
verwarmd. De keuzehendel moet in
stand P staan.
Automatische
startmotorregeling
Deze functie regelt de startprocedure van de motor. U hoeft de sleutel niet
in stand 3 vast te houden. Na de ac‐
tivering blijft het systeem automatisch
doorstarten totdat de motor loopt.
Vanwege de controleprocedure be‐
gint de motor na een korte vertraging
te lopen.Mogelijke redenen voor startproble‐
men:
■ koppelingspedaal niet ingetrapt (handgeschakelde versnellings‐
bak)
■ rempedaal niet ingetrapt of keuze‐ hendel niet in P of N (automatische
versnellingsbak)
■ time-out opgetreden
Opwarmen van de turbomotor
Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral wan‐
neer de motortemperatuur koud is.
Deze beperking is er om het smeer‐
systeem de motor volledig te laten be‐ schermen.
Uitrol-brandstofafsluiter
De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij overtoeren, d.w.z. bij het tijdens het rijden loslaten van
het gaspedaal met een ingescha‐ kelde versnelling.