Page 25 of 404

.
178181
In één oogopslag
23
Rijden
Snelheidsbegrenzer "LIMIT"
1.
Selecteren/deactiveren van de
snelheidsbegrenzer.
2.
Verlagen van de ingestelde snelheid.
3.
Verhogen van de ingestelde snelheid.
4.
Snelheidsbegrenzer aan/uit.
Snelheidsregelaar
"CRUISE"
1.
Selecteren/deactiveren van de
snelheidsregelaar.
2.
Instellen van een snelheid / Verlagen van
de ingestelde snelheid.
3.
Instellen van een snelheid / Verhogen van
de ingestelde snelheid.
4.
Snelheidsbegrenzer uit / Her vatten
snelheidsbegrenzer.
Weergave op het
instrumentenpaneel
Als de snelheidsregelaar of -begrenzer is
ingeschakeld, verschijnen de instellingen van
het systeem op het instrumentenpaneel.
Snelheidsregelaar
Snelheidsbegrenzer
Het instellen van de snelheid is alleen
mogelijk bij draaiende motor. Het instellen van een snelheid en het
activeren van de snelheidsregelaar is
alleen mogelijk bij een wagensnelheid
hoger dan 40 km/h, vanaf de vierde
versnelling bij een handgeschakelde
versnellingsbak (tweede bij een
elektronisch gestuurde versnellingsbak
of automatische transmissie).
Page 26 of 404

186191
In één oogopslag
24
Rijden
Elektronisch gestuurde versnellingsbak
Deze versnellingsbak met zes overbrengingen
biedt de bestuurder de keus tussen het comfort
van een automatische transmissie of het plezier
van het handmatig schakelen.
1.
Selectiehendel.
2.
Knop "S" (spor t)
.
Automatische transmissie
met "TipTronic techniek
Systeem Porsche"
Deze versnellingsbak met zes overbrengingen
biedt de bestuurder de keus tussen het comfort
van een automatische transmissie of het plezier
van het handmatig schakelen
1.
Selectiehendel.
2.
Knop "S" (spor t)
.
3.
Knop " 7
" (sneeuw)
.
Starten
)
Selecteer de stand N
et trap het rempedaal
tijdens het starten stevig in.
)
Schakel de eerste versnelling (stand A
of
M
) of de achteruitversnelling (stand R
) in
met de selectiehendel 1
.
)
Haal uw voet van het rempedaal en geef
ver volgens gas.
Starten
)
Selecteer de stand P
of N
en trap het
rempedaal tijdens het starten stevig in.
)
Selecteer de stand R
, D
of M
.
)
Haal uw voet van het rempedaal en geef
ver volgens gas.
3.
Bediening aan het stuur wiel "-"
.
4.
Bediening aan het stuur wiel "+"
.
Page 27 of 404

.In één oogopslag
25
Eco-rijden
Maak optimaal gebruik van
de versnellingsbak
Als uw auto is voorzien van een
handgeschakelde versnellingsbak, rijd
dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk
de tweede versnelling in en schakel bij het
accelereren bij voorkeur relatief snel over naar
een hogere versnelling.
Als uw auto is voorzien van een automatische
transmissie of een elektronisch gestuurde
versnellingsbak, gebruik dan bij voorkeur de
automatische stand en trap het gaspedaal niet
bruusk of diep in.
De schakelindicator adviseert u de versnelling
in te schakelen die het best geschikt is
voor de rijomstandigheden: volg het op
het instrumentenpaneel weergegeven
schakeladvies zo snel mogelijk op.
Bij auto's met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak of een automatische
transmissie wordt de opschakelindicator
uitsluitend in de handmatige stand
weergegeven.
Kies voor een soepele
rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij
voorkeur af op de motor in plaats van het
rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal
geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft,
neemt het brandstofverbruik en de CO
2-
uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door het
verkeer beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan
vanaf een snelheid van ongeveer 40 km/h de
snelheidsregelaar (indien aanwezig).
Gebruik de voorzieningen in het interieur
die de temperatuurstijging kunnen beperken
(blinderingspaneel van het panoramadak,
zonneschermen, enz.).
Schakel de airconditioning uit zodra de
gewenste temperatuur is bereikt (behalve bij
auto's met een automatische airconditioning).
Schakel de achterruitver warming en de
ontwaseming uit zodra deze niet meer
nodig zijn als deze niet automatisch worden
aangestuurd.
Schakel de stoelver warming zo snel mogelijk
uit.
Schakel de verlichting en de mistlampen uit
als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten
niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel
mogelijk weg: uw auto warmt sneller op als u
rijdt. Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO
2-uitstoot van uw auto verminderen.
Sluit als passagier zo min mogelijk
multimedia-apparatuur (DVD-speler, MP3-
speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan
om het elektriciteitsverbruik, en dus het
brandstofverbruik, te beperken.
Koppel externe apparatuur los als u de auto
verlaat.
Gebruik op slimme wijze de
elektrische voorzieningen
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur
in de auto hoog is opgelopen, open dan alle
ruiten en de ventilatieroosters alvorens de
airconditioning in te schakelen.
Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten,
maar laat de ventilatieroosters geopend.
Page 28 of 404

In één oogopslag
26
Beperk de oorzaken van een
hoger brandstofverbruik
Verdeel het gewicht evenwichtig over de
auto: plaats de zwaarste voor werpen in
de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de
achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand
(dakdragers, imperiaal, fietsendrager,
aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever
een dakkoffer.
Ver wijder na gebruik de dakdragers en het
imperiaal.
Vervang na de winter zo snel mogelijk de
winterbanden door zomerbanden.
Houd u aan de onderhoudsvoorschriften
Controleer regelmatig de bandenspanning
(bij koude banden), houd u daarbij aan
de bandenspanning die staat vermeld
op de sticker op de portiersponning aan
bestuurderszijde.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie
ver versen, oliefilter en luchtfilter ver vangen,
enz.) en houd u daarbij aan het door de
fabrikant voorgeschreven inter val.
Controleer de bandenspanning met name:
- voor een lange rit,
- bij de wisseling van de seizoenen,
- als de auto gedurende langere tijd niet is
gebruikt.
Vergeet niet de bandenspanning van
het reservewiel en van de wielen van de
aanhanger of de caravan te controleren. Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan
drie keer afslaan; zo voorkomt u dat brandstof
uit de tank stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na
3000 km het gemiddelde brandstofverbruik
zich stabiliseert.
Page 29 of 404
1
Controle tijdens het rijden
27
Instrumentenpanelen
De klokken en verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel geven informatie over de werking van de auto.
Klokken
1.
Toerenteller
Geeft het motortoerental aan
(x 1000 t /min).
2.
Koelvloeistof temperatuurmeter.
Geeft de koelvloeistoftemperatuur aan
(°Celsius).
3.
Brandstofniveaumeter.
Geeft de resterende hoeveelheid brandstof
in de tank aan.
4.
Snelheidsmeter.
Geeft de wagensnelheid aan (km/h of
mph).
5.
Display.
6.
Knop nulstelling of het opnieuw
weergeven van de onderhoudsindicator.
Knop voor de nulstelling van de
geselecteerde functie (dagteller of
onderhoudsindicator) of het opnieuw
weergeven van de onderhoudsindicator.
7.
Dimmer dashboardverlichting.
Knop voor de instelling van de lichtsterkte
van de dashboardverlichting, bij
ingeschakelde verlichting.
Raadpleeg voor meer informatie over
de werking en de weergave van een
bepaalde functie de desbetreffende
rubriek.
Page 30 of 404

Controle tijdens het rijden
28
Display(s)
Bedieningspaneel van het
instrumentenpaneel
Met behulp van de toetsen kunnen:
- Bij stilstaande auto
, de uitrusting van
de auto en de parameters van het display
(taal, eenheden) worden ingesteld,
- Bij rijdende auto
, de actieve functies
achtereenvolgend worden weergegeven
(boordcomputer, navigatie...).
Bediening
U beschikt over vier toetsen om het display van
het instrumentenpaneel te bedienen:
1.
Toegang tot het algemene menu,
bevestigen van de keuze.
2.
Naar boven verplaatsen in het menu.
3.
Naar beneden verplaatsen in het menu.
4.
Terugkeren naar het vorige scherm, het
menu verlaten.
A.
Snelheidsbegrenzer
of
Snelheidsregelaar.
(km/h of mph)
B.
Dagteller.
(km of miles)
C.
Onderhoudsindicator.
(km of miles) of,
Motorolieniveaumeter (volgens uitvoering).
of
Kilometerteller.
(km of miles)
D.
Opschakelindicator
Ingeschakelde versnelling van de
elektronisch gestuurde versnellingsbak
of automatische transmissie.
E.
Waarschuwings- en statusmeldingen
van functies, boordcomputer,
navigatieberichten (GPS).
Page 31 of 404

1
Controle tijdens het rijden
29
Parameters van de auto
In dit menu kunt u bepaalde functies ten
behoeve van het rijden en het comfort
inschakelen * :
- inschakelen van de ruitenwisser achter als
de achteruitversnelling wordt ingeschakeld
(zie de rubriek "Zicht"),
- selectieve ontgrendeling (zie de rubriek
"Toegang tot de auto"),
- follow me home-verlichting en
instapverlichting (zie de rubriek "Zicht"),
- sfeer verlichting (zie hoofdstuk "Zicht"),
- bochtverlichting (zie de rubriek "Zicht"),
- automatische parkeerrem (zie de rubriek
"Rijden").
Keuze van de eenheden
In dit menu kunt u de eenheden kiezen:
temperatuur (°Celsius of °Fahrenheit) en
verbruik (l/100 km, mpg of km/l).
Ta a l k e u z e
In dit menu kunt u de weergave van de taal
kiezen.
Algemeen menu
)
Druk op toets 1
voor toegang tot het
algemene menu en om één van de
volgende functies te kiezen:
- "Parameters van de auto",
- "Taalkeuze",
- "Keuze van de eenheden".
)
Druk op toets 2
of 3
om op het scherm te
verplaatsen.
)
Druk opnieuw op toets 1
om de keuze te
bevestigen.
Het algemene menu en de bijbehorende
functies zijn uitsluitend toegankelijk bij
stilstaande auto, via de toetsen 1
tot en
met 4
.
Boven een bepaalde snelheid verschijnt
een melding op het display die aangeeft
dat toegang tot het algemene menu
onmogelijk is.
De weergave van de boordcomputer is
uitsluitend toegankelijk bij rijdende auto,
via de toetsen 2
en 3
(zie paragraaf
"Boordcomputer").
*
Volgens land van bestemming.
Page 32 of 404

Controle tijdens het rijden
30
Richtingaanwijzer
links
knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omlaag
beweegt.
Richtingaanwijzer
rechts
knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omhoog
beweegt.
Verklikkerlampjes ingeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld.
Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Parkeerlichten
permanent. De lichtschakelaar staat in de stand
"Parkeerlichten".
Verklikkerlampjes
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde
waarschuwingslampjes enkele seconden
branden.
Zodra de motor wordt gestart, moeten deze
lampjes weer uitgaan.
Als het lampje blijft branden, controleer dan
voordat u gaat rijden welke functie het betreft.
Bijbehorende waarschuwingen
Sommige verklikkerlampjes kunnen gaan
branden in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het multifunctionele display.
De verklikkerlampjes geven de bestuurder informatie over de werking van een systeem
(ingeschakeld of uitgeschakeld) of waarschuwen de bestuurder in het geval van een storing
(waarschuwingslampje).
Verklikkerlampjes kunnen constant
branden of knipperen.
Een aantal verklikkerlampjes heeft
beide mogelijkheden. Of het constant
branden of knipperen van een
verklikkerlampje duidt op een storing,
is afhankelijk van de werkingsfase van
de auto.