Page 153 of 368

151
6
Veiligheid
Opnieuw inschakelen:
Storing
De weergave van een van deze
verklikkerlampjes in combinatie met
een melding op het display van het
instrumentenpaneel geeft aan dat er een
storing is in één van de systemen.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om de systemen
ASC/ TCL te laten controleren. De systemen ASC/TCL verhogen
de veiligheid tijdens het rijden. De
bestuurder mag echter nooit risico's
nemen of te hard rijden.
De goede werking van de systemen
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de constructeur op
het gebied van:
- wielen (banden en velgen),
- onderdelen van het remsysteem,
- elektronische onderdelen,
- de montageprocedure en het
uitvoeren van werkzaamheden.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
)
Druk nogmaals op de knop om de
systemen ASC en TCL weer in te
schakelen.
Als het verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel uitgaat, geeft dit aan
dat de systemen ASC en TCL opnieuw zijn
geactiveerd.
Page 154 of 368

152
Veiligheid
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra
bescherming van de bestuurder en passagier
bij frontale en zijdelingse aanrijdingen.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners er voor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen
van de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittenden getrokken wordt en bevordert
daarmee de veiligheid.
Omdoen
)
Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting A
.
)
Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Losmaken
)
Druk op de rode knop van de
gordelsluiting A
.
Hoogteverstelling
)
Druk op de knop B
en schuif de
gordelbevestiging C
naar beneden om het
bevestigingspunt lager te plaatsen.
)
Druk op de knop B
en schuif de
gordelbevestiging C
naar boven om het
bevestigingspunt hoger te plaatsen.
Page 155 of 368

153
6
Veiligheid
Als de bestuurder zijn gordel niet vastmaakt
binnen een minuut na het aanzetten van het
contact, gaat het verklikkerlampje knipperen,
wordt een onderbroken geluidssignaal
weergegeven en verschijnt een melding op het
display van het instrumentenpaneel.
Het verklikkerlampje, het geluidssignaal en
de melding verdwijnen na circa 90 seconden,
en verschijnen weer zolang de bestuurder zijn
veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.
Als de veiligheidsgordel tijdens het
rijden
wordt losgemaakt, worden dezelfde
waarschuwingssignalen gegeven. Als het contact wordt aangezet,
gaat dit lampje branden en wordt
gedurende enkele seconden een
geluidssignaal weergegeven als de
bestuurder zijn veiligheidsgordel niet
heeft vastgemaakt.
Verklikkerlampje veiligheidsgordel
losgemaakt/niet vastgemaakt
Veiligheidsgordel passagier vóór
Veiligheidsgordel bestuurder
Als het contact wordt aangezet,
gaat het verklikkerlampje op de
middenconsole branden.
Als de passagier zijn veiligheidsgordel niet
vastmaakt, klinkt gedurende enkele seconden
een geluidssignaal.
Als de veiligheidsgordel tijdens het
rijden
wordt losgemaakt, worden dezelfde
waarschuwingssignalen gegeven.
Page 156 of 368

154
Veiligheid
Veiligheidsgordel middelste
zitplaats achter
De veiligheidsgordel van de middelste zitplaats
achter is in de hemelbekleding geïntegreerd.
Het is een driepuntsgordel met oprolautomaat.
Vast maken
)
Trek de gordel naar buiten en voer hem
door de gordelgeleider A
.
)
Trek aan de gordel en steek de gesp B
in
de gordelsluiting.
)
Steek de gesp C
in de rechter
gordelsluiting.
)
Controleer of elke gesp correct is
vergrendeld door aan de riem te trekken.
Losmaken en opbergen
)
Druk op de rode knop van de gordelsluiting
C
en ver volgens op die van gordelsluiting B
.
)
Houd de gordel vast ter wijl deze zich oprolt
en voer de gordel door de gordelgeleider A
.
)
Berg de gesp C
op in de bovenste opening
D
en de gesp B
in de onderste opening E
.
Veiligheidsgordels links- en
rechtsachter
De buitenste zitplaatsen achter zijn voorzien
van driepuntsgordels met oprolautomaat.
Gordel vastmaken
)
Trek aan de gordel en steek ver volgens de
gesp in de gordelsluiting.
)
Controleer of de gesp goed vergrendeld is
door even aan de riem te trekken.
Gordel losmaken
)
Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
Page 157 of 368

155
6
Veiligheid
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan
en vastgemaakt.
Zorg er voor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels
niet om; de gordels zijn dan niet voldoende
effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die er voor zorgt dat de lengte
van de gordel automatisch wordt aangepast
aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De
gordel wordt automatisch opgerold als deze
niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat de
riem weer een stukje wordt opgerold.
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan
1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden. Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
- moet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder dat
de gordel gedraaid raakt,
- mag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
- mag deze geen beschadigingen of rafels
ver tonen,
- mag er om te voorkomen dat de gordel
niet goed werkt, niets aan worden
gewijzigd.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding
,
vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan.
Het activeren van de gordelspanners gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van
de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel ver vangen door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften
moeten werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats, die tevens voor de garantie
zorgt en de werkzaamheden volgens de
voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen
ver tonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar
bij het CITROËN-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen
van een stoel of de achterbank of de gordel
zich op de juiste plaats bevindt en goed is
opgerold.
Page 158 of 368

156
Veiligheid
Airbags
De airbags zijn speciaal ontworpen om de
veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd
de middelste passagier achter) bij ernstige
aanrijdingen te verbeteren. De airbags
vormen een aanvulling op de werking van de
veiligheidsgordels met spanbegrenzers (behalve
bij de middelste passagier achter).
De elektronische schoksensoren registreren
de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan
de registratiezones voor een aanrijding worden
blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af om de inzittenden van de
auto (uitgezonderd de middelste passagier
achter) te helpen beschermen. Direct
na de aanrijding ontsnapt het gas snel
uit de airbags, zodat het zicht niet wordt
belemmerd en de inzittenden de auto
eventueel kunnen verlaten,
- bij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde
gevallen waarbij de auto over de kop
slaat, treden de airbags niet in werking.
De veiligheidsgordels helpen u in deze
situaties voldoende te beschermen.
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
De airbags werken slechts eenmaal.
Als er een tweede aanrijding plaatsvindt
(tijdens hetzelfde of een volgend
ongeval), worden de airbags niet meer
opgeblazen. Het activeren van de airbags gaat
gepaard met wat rook en een knal,
als gevolg van de activering van
de pyrotechnische lading die in het
systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
voor personen die hier gevoelig voor
zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordt
geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
Registratiezones voor een
aanrijding
A.
Impactzone vóór.
B.
Impactzone opzij.
Airbags vóór
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve
de airbag aan passagierszijde als deze
is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone vóór ( A
), in de lengterichting
van de auto en vanaf de voorzijde richting
de achterzijde van de auto, die zich op een
horizontale ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen het
dashboard en de inzittende om te verhinderen
dat deze naar voren klapt. De airbags vóór beschermen het hoofd en de
borst van de bestuurder en de passagier bij
een frontale aanrijding.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in
het stuur wiel en de passagiersairbag in het
dashboard, boven het dashboardkastje.
Page 159 of 368