Page 113 of 280
Voor een juist gebruik van het systeem, zie de onderstaande tabel wanneer de wielen/banden moeten worden vervangen:BewerkingAanwezigheid van de
sensorStoringsmeldingIngreep Alfa Romeo
Servicenetwerk
––JARaapleeg het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
Wiel verwisselen met
noodreservewielNEE JA Repareer het beschadigde wiel
Wiel verwisselen met
winterbandenNEE JARaapleeg het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
Wiel verwisselen met
winterbandenJA NEE –
Wiel verwisselen met een wiel met
andere afmetingen
(*)
JA NEE –
Wielen verwisselen
(voor/achter)
(**)
JA NEE –
(*)Als een mogelijk alternatief aangegeven in het Instructieboek en beschikbaar in het Alfa Romeo Lineaccessori-assortiment.
(**)Niet kruiselings (banden moeten aan dezelfde kant gemonteerd blijven).
109WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 114 of 280

TANKENZet de motor af alvorens te tanken.BENZINEMOTORENTank alleen loodvrije benzine. Het octaangehalte moet ten minste 95
RON bedragen. Vul de auto nooit, noch in noodgevallen noch in
minimale hoeveelheid, met loodhoudende benzine bij. Zoniet kan de
katalysator beschadigd worden.DIESELMOTORENTank uitsluitend dieselolie die aan de Europese norm EN590 voldoet.
Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor
onherstelbaar beschadigen en derhalve de garantie voor de
veroorzaakte schade ongeldig maken.
Werking bij lage temperaturen
Bij zeer lage buitentemperaturen kan de vloeibaarheid van de
dieselolie onvoldoende worden wegens de vorming van paraffine met
een slechte werking van het brandstoftoevoersysteem als gevolg.
Om deze problemen te voorkomen, zijn afhankelijk van het seizoen
verschillende soorten dieselolie beschikbaar: zomerdiesel, winterdiesel
en Arctische diesel (koude landen). Als diesel wordt getankt met
specificaties die niet geschikt zijn voor de gebruikstemperatuur, wordt
geadviseerd om TUTELA DIESEL ART additief in de op de verpakking
aangegeven verhoudingen met de brandstof te mengen. Schenk het
additief vóór de brandstof in de tank.
Als het voertuig gedurende een lange periode in de bergen of in
koude zones wordt gebruikt of geparkeerd, wordt geadviseerd om met
de plaatselijk beschikbare brandstof te tanken. In dit geval wordt
tevens geadviseerd om de tank meer dan 50% gevuld te houden.
TANKDOPOpenen
Open klepje A fig. 88, trek het naar buiten, houd dop B stil, steek de
contactsleutel in het slot en draai hem tegen de klok in. Draai de
dop linksom en verwijder hem.
De dop is voorzien van een koord C dat aan de klep A vastzit, om
verlies van de dop te voorkomen. Haak tijdens het tanken de dop op
de uitsparing D.
fig. 88
A0J0327
110WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 115 of 280

Sluiten
Breng de dop (compleet met sleutel) na het tanken aan en draai hem
rechtsom tot de aanslag. Draai vervolgens de sleutel rechtsom en
verwijder hem, sluit dan het klepje.
De hermetische afsluiting kan een lichte toename van de druk in de
tank veroorzaken. Een eventueel ontluchtingsgeluid wanneer de dop
wordt losgedraaid is dus volkomen normaal.
Breng geen open vuur of brandende sigaretten in de
buurt van de vulopening van de tank: brandgevaar.
Kom niet te dicht met het gezicht bij de vulopening, om
geen schadelijke dampen in te ademen.
MILIEUBESCHERMINGBenzinemotoren hebben de volgende emissiereductiesystemen:
katalysator, lambda sensoren en brandstofverdampingsregelsysteem
Dieselmotoren hebben de volgende emissiereductiesystemen:
oxidatiekatalysator, katalysator, uitlaatgasrecirculatie (EGR) en
dieselroetfilter (DPF).DIESELROETFILTER (DPF)(Dieselroetfilter)
(voor bepaalde versies/markten)
Het dieselroetfilter is een mechanisch filter in het uitlaatsysteem dat
roetdeeltjes in de uitlaatgassen van dieselmotoren opvangt.
Het dieselroetfilter is nodig om praktisch alle roetdeeltjes op te vangen
overeenkomstig de huidige en toekomstige regelgeving en normen.
Tijdens normale rijomstandigheden registreert de elektronische
regeleenheid een reeks gegevens (bijv. reistijd, type route,
temperaturen, etc.) en berekent vervolgens hoeveel roetdeeltjes door
het filter zijn opgevangen.
Aangezien dit filter roetdeeltjes opvangt, moet het regelmatig
geregenereerd (gereinigd) worden om de roetdeeltjes te kunnen
verbranden.
De regeneratie wordt automatisch geregeld door de elektronische
motorregeleenheid afhankelijk van de toestand van het roetfilter en de
gebruiksomstandigheden van het voertuig.
111WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 116 of 280
Tijdens de regeneratie kan er een beperkte toename van de stationaire
motorsnelheid optreden, kan de ventilator geactiveerd worden, kunnen
de rookgassen iets toenemen en kunnen er hoge uitlaattemperaturen
optreden.
Dit is normaal en heeft geen negatieve invloed op de normale
rijeigenschappen van het voertuig of op het milieu. Raadpleeg, als het
betreffende bericht wordt weergegeven, de paragraaf "Lampjes en
berichten".
Onder normale gebruiksomstandigheden worden de
katalysator en het dieselroetfilter (DPF) zeer warm.
Parkeer het voertuig dus niet boven licht ontvlambaar
materiaal (gras, droge bladeren, dennennaalden enz.):
brandgevaar.
112WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 117 of 280

VEILIGHEID
VEILIGHEIDSGORDELSGEBRUIK VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELSDe veiligheidsgordel moet omgelegd worden terwijl men goed rechtop,
met de rug tegen de rugleuning zit. Pak, om de gordel om te leggen,
de gesp A fig. 89 en steek deze in de sluiting B, totdat de klik van
het vergrendelen wordt gehoord.
Als tijdens het uittrekken de gordel blijft blokkeren, laat hem dan een
stukje teruglopen en trek hem vervolgens langzaam uit.
Druk, om de gordel los te maken, op de knop C. Begeleid de gordel
tijdens het teruglopen met de hand, zodat hij niet draait.
Druk tijdens het rijden nooit op de knop C fig. 89.
De achterbank is voorzien van driepuntsveiligheidsgordels met
rolautomaat. Leg de achterste veiligheidsgordels om zoals
getoond in fig. 90.
Onthoud dat passagiers op de achterbank die geen
gordel dragen bij een ongeval blootgesteld worden
aan een groot risico en bovendien een gevaar
opleveren voor de inzittenden voorin.
fig. 89
A0J0101
fig. 90
A0J0102
113WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEIDSTARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 118 of 280

BELANGRIJK De rugleuning is correct vergrendeld als de rode streep B
fig. 91 op de hendel voor het neerklappen van de rugleuning A
onzichtbaar is. Deze rode streep geeft aan dat de rugleuning niet is
vergrendeld.
BELANGRIJK Als de achterbankleuning na het neerklappen weer in de
normale stand wordt geplaatst, controleer dan of de veiligheidsgordels
zodanig geplaatst zijn dat ze klaar voor gebruik zijn.
Controleer of de rugleuning aan beide zijden goed is
vergrendeld (rode strepen B fig. 91 onzichtbaar) om te
voorkomen dat de rugleuning bij bruusk remmen naar
voren kan klappen en zo de inzittenden kan verwonden.
S.B.R. SYSTEEM
(Seat Belt Reminder)Dit systeem bestaat uit een geluidssignaal dat, samen met het branden
van de lampjes
op het frame van de achteruitkijkspiegel (zie fig.
92), de passagiers voor en achter waarschuwt dat hun
veiligheidsgordel niet is omgelegd.
Neem contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk om het
SBR-systeem permanent te laten uitschakelen.
Het SBR-systeem kan te allen tijde via het Setup menu opnieuw worden
ingeschakeld (zie "Menuopties" in de paragraaf “Kennismaking met
de auto”).
De waarschuwingslampjes kunnen rood of groen zijn en ze werken als
volgt:
❒1 = linker voorstoel (toestand bestuurder voor versies met stuur
links);
❒2 = links op de achterbank (passagier);
❒3 = middelste zitplaats achterbank (passagier);
fig. 91
A0J0182
fig. 92
A0J0308
114WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 119 of 280

❒4 = rechts op de achterbank (passagier);
❒5 = rechter voorstoel (toestand passagier voor versies met stuur
links).
OPMERKING: bij versies uitgerust met sportvoorstoelen, wordt het
indicatielampje veiligheidsgordel passagier omgelegd (lampje 1 voor
versies met rechts stuur en lampje 5 voor versies met links stuur) nooit
weergegeven.VOORSTOELEN (waarschuwingslampje
nr. 1 = bestuurder en
nr. 5 = passagier)Bestuurder
Als de bestuurder de enige inzittende is en de veiligheidsgordel is niet
omgelegd, dan wordt bij het overschrijden van 20 km/h of wanneer
langer dan 5 seconden met een snelheid van 10 à 20 km/h wordt
gereden een akoestische signaalcyclus voor de voorstoelen gestart (6
seconden durend geluidssignaal gevolgd door een extra biepsignaal
van 90 seconden). Het lampje knippert.
De lampjes blijven continu branden aan het einde van de cyclus tot de
motor is afgezet. Het geluidssignaal houdt meteen op wanneer de
bestuurder zijn gordel omlegt en het lampje wordt groen.
De waarschuwingscyclus (akoestisch en visueel) wordt herhaald zoals
voorheen beschreven en het rode lampje gaat knipperen als de
veiligheidsgordel tijdens het rijden wordt losgemaakt.Passagier
Een gelijkaardig mechanisme is van toepassing voor de passagier
voorin, met het verschil dat het lampje groen wordt en dat het
geluidssignaal wordt afgebroken wanneer de passagier uit de auto
stapt.
Als op beide voorstoelen de veiligheidsgordel tijdens het rijden worden
losgemaakt, heeft het geluidssignaal betrekking op de laatste
handeling en werken beide lampjes onafhankelijk voor elke stoel.
ACHTERBANK
(lampjes nr. 2, nr. 3 en nr. 4)De waarschuwingscyclus treedt voor de achterbank alleen in werking
als een veiligheidsgordel wordt losgemaakt (rood knipperend lampje).
In deze omstandigheid gaat het (rode) lampje dat aangeeft dat de
veiligheidsgordel is losgemaakt rood 30 seconden knipperen. Er wordt
ook een geluidssignaal voortgebracht.
Voor elke veiligheidsgordel die wordt losgemaakt wordt een apart
visueel signaal (rood knipperend lampje) ingeschakeld. Het lampje
wordt groen als de betreffende veiligheidsgordel terug wordt
omgelegd.
Ongeveer 30 seconden na het laatste signaal gaan de lampjes (rood
of groen) voor de achterbank uit, ongeacht of de gordel is omgelegd
of niet.
BELANGRIJK
Wanneer de contactsleutel naar MAR wordt gedraaid en de
veiligheidsgordels (voor- en achterin) al zijn omgelegd, blijven alle
lampjes gedoofd.
Alle lampjes gaan branden wanneer minstens een veiligheidsgordel
wordt omgelegd of losgemaakt.
115WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEIDSTARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 120 of 280

GORDELSPANNERSDe veiligheidsgordels voor zijn voorzien van gordelspanners die bij
een heftige frontale botsing de gordel enige centimeters aantrekt. Op
die manier worden de inzittenden veel beter op hun plaats gehouden
en wordt de voorwaartse beweging ingeperkt.
Wanneer de gordelspanners hebben gewerkt; rolt de gordel niet meer
op.
De auto is ook uitgerust met een tweede gordelspanner (nabij de
dorpellijst). Wanneer die wordt ingeschakeld, wordt de metalen kabel
verkort.
Tijdens de werking van de gordelspanner kan er een wat rook
ontsnappen. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brandgevaar.
BELANGRIJK Voor een maximale bescherming door de
gordelspanners moet de veiligheidsgordel zo worden omgelegd dat hij
goed op borst en bekken aansluit.
De gordelspanner behoeft geen onderhoud of smering: elke
verandering van de oorspronkelijke conditie zal de werking ervan
benadelen. Als de gordelspanner door uitzonderlijke natuurlijke
gebeurtenissen (bijv. overstromingen, vloedgolven enz.) met water en
modder in contact is geweest, dan moet hij worden vervangen.
De gordelspanner is voor éénmalig gebruik bestemd.
Na activering dient men zich te wenden tot erkende
Alfa Romeo werkplaatsen om de gordelspanners te
laten vervangen. Raadpleeg het gegevensplaatje in het
dashboardkastje om de geldigheid van de gordelspanners te
controleren. Laat voor het verstrijken van deze geldigheidsdatum
het systeem door een erkende Alfa Romeo werkplaats
vervangen.
Werkzaamheden waarbij stoten, trillingen of plaatselijke
verhittingen (maximum 100°C gedurende ten hoogste 6
uur) vrijkomen, kunnen de gordelspanners beschadigen of
doen activeren. Onder deze omstandigheden behoren niet trillingen
die voortgebracht worden door een slecht wegdek of door contact met
kleine obstakels zoals trottoirbanden. Wendt u zich hiervoor steeds
tot het Alfa Romeo Servicenetwerk.
KRACHTBEGRENZERSVoor een nog betere bescherming van de inzittenden bij een ongeval,
zijn de oprolautomaten van de gordels voor voorzien van een
krachtbegrenzer die bij een frontale aanrijding de piekbelasting op de
borst en schouders beperken.ALGEMENE WAARSCHUWINGEN VOOR
HET GEBRUIK VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELSDe bestuurder moet zich aan alle plaatselijke wettelijke voorschriften
met betrekking tot de verplichting en de manier waarop de gordel
wordt gebruikt houden en moet ook de inzittenden deze voorschriften
doen naleven. Leg de veiligheidsgordel altijd om alvorens weg te
rijden.
Ook zwangere vrouwen moeten de veiligheidsgordel omleggen: voor
zwangere vrouwen en het ongeboren kind wordt het risico op
verwondingen bij een ongeval fors ingeperkt als de gordel wordt
gedragen.
Natuurlijk moeten zwangere vrouwen wel het onderste deel van de
gordel lager omleggen, zodat de gordel over het bekken en onder de
buik komt fig. 93.
116WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER