Koppelomvormerkoppeling
De automatische transmissie in deze auto beschikt
over een functie die het brandstofverbruik helpt beper-
ken. Bij gekalibreerde toerentallen grijpt automatisch
een koppeling in de koppelomvormer aan. Dit kan een
iets ander gevoel of respons geven tijdens normale
werking in de hogere versnellingen. Wanneer de rij-
snelheid afneemt of soms tijdens het accelereren, ont-
koppelt de koppeling automatisch.
OPMERKING:De koppelomvormerkoppeling
grijpt pas aan wanneer de transmissievloeistof en de
motorkoelvloeistof warm zijn (normaal gesproken na 2
- 5 km rijden). Omdat het motortoerental hoger is
wanneer de koppelomvormerkoppeling niet aangrijpt,
kan het lijken alsof de transmissie in koude toestand
niet naar overdrive schakelt. Dat is normaal. Gebruik
van het AutoStick
®schakelsysteem wanneer de ver-
snellingsbak voldoende is opgewarmd, geeft aan dat de
versnellingsbak in en uit de overdrive kan schakelen.
ZESTRAPS AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
De indicator voor de standen van de schakelhendel (in
de instrumentengroep) geeft de schakelgroep aan. U
moet het rempedaal ingetrapt houden om de schakel-
hendel uit de stand PARK te kunnen bewegen (raad-
pleeg de paragraaf "Schakelblokkeersysteem" in dit hoofdstuk voor meer informatie hierover). Om te gaan
rijden dient u de schakelhendel vanuit de stand PARK
of NEUTRAL in de stand DRIVE te zetten.
De elektronisch geregelde versnellingsbak zorgt voor
een nauwkeurig schakelpatroon. Het elektronisch sys-
teem van de versnellingsbak is zelf-kalibrerend. Hier-
door kunnen de eerste schakelingen bij een nieuwe
auto in het begin wat abrupt zijn. Dat is echter normaal.
Het nauwkeurige schakelpatroon ontwikkelt zich bin-
nen enkele honderden kilometers rijden.
U mag uitsluitend van DRIVE naar PARK of REVERSE
schakelen nadat u het gaspedaal hebt losgelaten en de
auto tot stilstand is gekomen. Houd altijd uw voet op
het rempedaal als u naar deze standen schakelt.
De schakelhendel heeft de standen PARK, REVERSE,
NEUTRAL, DRIVE en AutoStick
®. Handmatig schake-
len kan worden uitgevoerd met behulp van de
AutoStick
®
(raadpleeg "AutoStick
®" in "Starten en
rijden" voor meer informatie). Door de schakelhendel
naar links of rechts (-/+) te bewegen terwijl deze in de
stand AutoStick
®staat (onder de stand DRIVE) kunt u
handmatig de versnelling selecteren en wordt de hui-
dige versnelling in de instrumentengroep weergegeven
als 6, 5, 4, 3, 2, 1.
239
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
VERSNELLINGEN
Laat de motor NOOIT met hoge toerentallen draaien
wanneer u vanuit de standen PARK of NEUTRAL naar
een andere versnelling schakelt.
OPMERKING:Na het selecteren van een versnel-
ling moet u even wachten tot de gekozen versnelling is
geactiveerd voordat u gas geeft. Dit is met name
belangrijk wanneer de motor koud is.
PARK
Deze stand vormt een aanvulling op de parkeerrem en
blokkeert de versnellingsbak. In deze stand kunt u de
motor starten. Gebruik de stand PARK nooit wanneer
de auto in beweging is. Trek de handrem aan wanneer u
de auto in deze stand achterlaat.
Wanneer u op een vlakke ondergrond parkeert, kunt u
de schakelhendel eerst in PARK zetten en vervolgens
de handrem aantrekken.
Als u op een helling parkeert, moet u eerst de handrem
aantrekken voordat u de schakelhendel in de stand
PARK zet. Anders kan het door de belasting van het
schakelblokkeersysteem veel moeite kosten om de
schakelhendel uit de stand PARK te bewegen. Als extra
voorzorgsmaatregel kunt u op een afdaling de voorwie-
len naar de stoeprand toe draaien en op een helling van
de stoeprand af. (afb. 140)
WAARSCHUWING!
G
ebruik de stand PARK nooit als ver-
vanging voor de handrem. Trek de par-
keerrem altijd volledig aan als u de auto par-
keert , om te voorkomen dat de auto gaat rollen
en mogelijk letsel of schade veroorzaakt .
(Vervolgd)
(afb. 140)Schakelhendel
240
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
(Vervolgd)
Uw auto kan zich in beweging zetten en u en
anderen verwonden wanneer hij niet volledig in
de stand PARK staat . Controleer dit door te
proberen de versnellingspook naar achteren te
bewegen (rempedaal los) nadat u hem in de
stand PARK hebt gezet . Zorg ervoor dat de scha-
kelhendel in de stand PARK staat voordat u de
auto verlaat .
Het is gevaarlijk om de schakelhendel uit de
stand PARK of NEUTRAL te zetten wanneer het
motortoerental hoger is dan stationair. Als u het
rempedaal niet stevig ingetrapt houdt , kan de
auto snel naar voren of achteren schieten. U
loopt in dat geval het risico de controle over de
auto te verliezen en een aanrijding te veroorza-
ken. Schakel pas naar een versnelling wanneer de
motor normaal stationair draait en u met uw
voet krachtig het rempedaal ingetrapt houdt .
(Vervolgd)(Vervolgd)
Ongewenste beweging van de auto kan licha-
melijk letsel tot gevolg hebben van mensen in en
bij de auto. Net als bij alle andere voertuigen,
mag u een auto nooit verlaten als de motor
draait . Zet voordat u de auto verlaat altijd de
schakelhendel in de stand PARK, trek de hand-
rem aan en neem de sleutelhouder uit het con-
tact . Wanneer de sleutelhouder is verwijderd,
wordt de schakelhendel in de stand PARK ver-
grendeld waardoor de auto niet ongewenst in
beweging kan komen. Bovendien mag u nooit
kinderen zonder toezicht in de auto achterlaten.
Laat nooit kinderen in de auto achter. Het
achterlaten van kinderen zonder toezicht in een
auto is om verschillende redenen gevaarlijk. Kin-
deren of derden lopen dan het risico op ernstig of
zelfs dodelijk letsel. Laat de sleutelhouder niet in
de auto achter. Een kind zou de knoppen van de
elektrische raambediening of andere schakelaars
kunnen bedienen of de auto in beweging kunnen
zetten.
241
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Voordat u de schakelhendel uit de
stand PARK beweegt , moet u de contact-
schakelaar van de stand LOCK/OFF in de
stand ON/RUN zetten en tevens het rempedaal
ingetrapt houden. Anders kan de schakelhendel
beschadigd raken.
Laat de motor NOOIT met hoge toerentallen
draaien als u vanuit de standen PARK of NEU-
TRAL naar een andere versnelling schakelt . An-
ders kan schade aan de aandrijflijn ontstaan.
U kunt aan de hand van de volgende indicatoren con-
troleren of u de schakelhendel in de stand PARK hebt
gezet:
Wanneer u naar de stand PARK schakelt, beweeg de versnellingspook dan krachtig helemaal naar voren
en naar links totdat de pook stopt en volledig op zijn
plaats zit.
Controleer de versnellingsindicator en kijk of de stand PARK wordt aangegeven.
Controleer of de schakelhendel niet uit de stand PARK kan worden bewogen wanneer u het rempe-
daal niet bedient.
REVERSE
Deze stand is bedoeld om achteruit te rijden. Schakel
alleen naar REVERSE als de auto volledig stilstaat. NEUTRAL
Gebruik deze stand wanneer de auto langere tijd stil-
staat met draaiende motor. In deze stand kunt u de
motor starten. Trek de handrem aan en schakel naar
PARK wanneer u wilt uitstappen.
WAARSCHUWING!
Laat de auto niet uitrollen in de stand
NEUTR
AL en schakel nooit het contact
uit om in vrijloop een helling af te dalen. Dit zijn
onveilige handelingen waarbij u minder snel kunt
reageren op veranderingen van het verkeer of
wegomstandigheden. U zou de macht over het
stuur kunnen verliezen en een aanrijding kunnen
veroorzaken.De auto laten slepen, laten uitrollen en
om andere redenen rijden terwijl de ver-
snellingsbak in de neutraalstand staat ,
kan ernstige schade aan de versnellingsbak tot
gevolg hebben. Raadpleeg voor meer informatie
de paragraaf "De auto slepen achter een cam-
per" in het hoofdstuk "Starten en rijden" en de
paragraaf "Slepen van een auto met pech" in het
hoofdstuk "Noodgevallen".
242
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
DRIVE
Deze stand is bedoeld voor het rijden in de stad en op
de grote weg. In deze stand schakelt de versnellingsbak
het soepelst en rijdt u het zuinigst. De transmissie
schakelt automatisch op via de eerste underdrive-
versnelling, tweede, derde en vierde versnelling, vijfde
prise-direct-versnelling en de zesde overdrive-
versnelling. De stand DRIVE zorgt voor optimale rijei-
genschappen onder alle normale omstandigheden.
Als er echter veel geschakeld wordt (zoals wanneer de
auto zwaar beladen is, in heuvelachtig terrein, bij rijden
met sterke tegenwind of met een zware aanhangwa-
gen) gebruikt u AutoStick
®(raadpleeg "AutoStick
®" in
"Starten en rijden" voor meer informatie) om een
lagere versnelling te selecteren. Onder deze omstan-
digheden presteert de auto beter in een lagere versnel-
ling en wordt de levensduur van de versnellingsbak
verlengd omdat het schakelen wordt beperkt en min-
der hitte wordt gegenereerd.
Bij lage temperaturen kan de werking van de transmissie
veranderen afhankelijk van de temperatuur van de mo-
tor en de transmissie alsmede van de rijsnelheid. Dit
zorgt ervoor dat de motor en de versnellingsbak sneller
opwarmen zodat maximale efficiëntie wordt bereikt.
Het aangrijpen van de koppelomvormerkoppeling wordt
tegengehouden totdat de transmissievloeistof op be-
drijfstemperatuur is (raadpleeg “Opmerking” onder “Koppelomvormerkoppeling” in dit hoofdstuk). Bij ex-
treem lage temperaturen (27°C of lager) kan de wer-
king kortstondig tot alleen de 3e versnelling beperkt
blijven. De normale werking wordt hersteld zodra de
versnellingsbaktemperatuur voldoende is gestegen.
Noodloopmodus van de versnellingsbak
De werking van de versnellingsbak wordt elektronisch
gecontroleerd op abnormale situaties. Als een situatie
wordt gedetecteerd die schade aan de versnellingsbak
kan veroorzaken, wordt de noodloopmodus van de
versnellingsbak geactiveerd. In deze modus blijft de
transmissie in de 3e versnelling, ongeacht welke voor-
uitversnelling is gekozen. PARK, REVERSE en NEU-
TRAAL blijven wel werken. Het is mogelijk dat het
storingslampje brandt. Dankzij de noodloopmodus kan
de auto voor reparatie naar een erkende dealer wor-
den gereden zonder dat de versnellingsbak beschadigd
raakt.
In het geval van een kortstondig probleem kan de
versnellingsbak, door de volgende stappen uit te voe-
ren, worden gereset om weer alle vooruitversnellingen
te kunnen gebruiken:
1. Stop de auto.
2. Schakel naar PARK.
3. Zet de motor af.
4. Wacht ongeveer 10 seconden.
243
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
5. Start de motor opnieuw.
6. Schakel naar de gewenste versnelling. Als het pro-bleem niet langer wordt gedetecteerd, werkt de
versnellingsbak weer op de normale manier.
OPMERKING: Ook al kan de versnellingsbak wor-
den gereset, we raden u toch aan zo spoedig mogelijk
een bezoek te brengen aan uw erkende dealer. Uw
erkende dealer kan met speciale diagnoseapparatuur
vaststellen of het probleem zich nogmaals kan voor-
doen.
Als geen reset van de versnellingsbak mogelijk is, is
service door de erkende dealer noodzakelijk.
Werking van de overdrive
De automatische transmissie is voorzien van een elek-
tronisch geregelde overdrive (6e versnelling). De ver-
snellingsbak schakelt automatisch naar de overdrive-
versnelling als aan de volgende voorwaarden wordt
voldaan:
de schakelhendel staat in de stand DRIVE,
de transmissievloeistof is heeft de juiste temperatuur
bereikt,
de koelvloeistof heeft de juiste temperatuur bereikt, en
de rijsnelheid is voldoende hoog. Koppelomvormerkoppeling
De automatische transmissie in deze auto beschikt
over een functie die het brandstofverbruik helpt beper-
ken. Bij gekalibreerde toerentallen grijpt automatisch
een koppeling in de koppelomvormer aan. Dit kan een
iets ander gevoel of respons geven tijdens normale
werking in de hogere versnellingen. Wanneer de rij-
snelheid afneemt of soms tijdens het accelereren, ont-
koppelt de koppeling automatisch.
OPMERKING:
De koppelomvormerkoppeling
grijpt pas aan wanneer de transmissievloeistof en de
motorkoelvloeistof warm zijn (normaal gesproken na 2
- 5 km rijden). Omdat het motortoerental hoger is
wanneer de koppelomvormerkoppeling niet aangrijpt,
kan het lijken alsof de transmissie in koude toestand
niet naar overdrive schakelt. Dat is normaal. Gebruik
van het AutoStick
®schakelsysteem wanneer de ver-
snellingsbak voldoende is opgewarmd, geeft aan dat de
versnellingsbak in en uit de overdrive kan schakelen.
244
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
AANDRIJVING OP ALLE WIELEN
(AWD) (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Met deze voorziening kunt u de vierwielaandrijving
(AWD) inschakelen. Het systeem werkt automatisch,
de bestuurder hoeft niets te bedienen en heeft geen
extra vaardigheden nodig. Onder normale rijomstan-
digheden hebben de voorwielen de meeste grip. Als de
voorwielen grip dreigen te verliezen, wordt er automa-
tisch meer trekkracht overgebracht op de achterwie-
len. Hoe meer grip de voorwielen verliezen, hoe meer
trekkracht er naar de achterwielen wordt overgedra-
gen.
Bovendien wordt op een droog wegdek bij krachtig
accelereren (waar geen wielspin optreedt), het koppel
naar de achterwielen geleid, om preventief de tractie
en de rijeigenschappen te verbeteren.
Alle wielen moeten banden hebben met
dezelfde maat en van hetzelfde type. Ge-
bruik geen banden met een verschillende
bandmaat . Een ongelijke bandenmaat kan tot
beschadiging van de verdeelbak leiden. RIJDEN OP GLAD WEGDEK
OPTREKKEN
Snel optrekken op een besneeuwd, nat of anderszins
glad wegdek kan doorslippen van de aangedreven wie-
len en zijdelings wegglijden van de auto tot gevolg
hebben. Dit komt voor wanneer de voorwielen (de
aangedreven wielen) verschillende grip hebben.
WAARSCHUWING!
Snel optrekken op een glad wegdek is
g
evaarlijk. Bij een verschil in grip van de
wielen kan de auto zijwaarts gaan glijden. U zou
de macht over het stuur kunnen verliezen en een
aanrijding kunnen veroorzaken. Trek langzaam
op wanneer u weet dat er weinig grip is (ijs,
sneeuw, nat wegdek, modder, rul zand, enz.).
245
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
GRIP
Bij rijden op natte of met sneeuwresten bedekte wegen
kan een dunne laag water ontstaan tussen de band en
het wegdek. Dit verschijnsel wordt aquaplaning ge-
noemd en kan ertoe leiden dat de auto gedeeltelijk of
volledig onbestuurbaar wordt en u niet meer kunt
remmen. Volg de onderstaande aanwijzingen op om het
risico van aquaplaning te verkleinen:
1. Pas uw snelheid aan bij hevige regenval of wanneerhet wegdek is bedekt met sneeuwresten.
2. Pas uw snelheid aan op wegen met diepe plassen.
3. Vervang de banden zodra de bandenslijtage- indicatoren zichtbaar worden.
4. Zorg voor een juiste bandenspanning.
5. Houd onder alle omstandigheden voldoende af- stand tot het voertuig vóór u, om aanrijdingen bij
een noodstop te voorkomen. DOOR WATER RIJDEN
Ga bij het rijden door water met een diepte van meer
dan enkele centimeters voorzichtig te werk om schade
aan de auto en lichamelijk letsel te voorkomen.
STROMEND/OPKOMEND WATER
WAARSCHUWING!
Rij niet op een weg of een weg of pad
o
versteken waar water stroomt en/of
opkomt (zoals na een storm). Stromend water
kan het wegdek of de bovenlaag van het pad
wegspoelen en de auto in dieper water doen
zinken. Bovendien kan de auto snel worden mee-
gevoerd met het stromende en/of opkomende
water. Als geen gehoor wordt gegeven aan deze
waarschuwing, kan dit ernstig of dodelijk letsel
tot gevolg hebben voor u, uw passagiers en ande-
ren in uw omgeving.
Ondiep stilstaand water
Hoewel uw auto in staat is om door ondiep stilstaand
water te rijden, moet u voordat u dit doet de volgende
waarschuwingen en voorzorgsmaatregelen in acht ne-
men.
246
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD