Spreek op normale toon, zonder tepauzeren, net alsof u een gesprek
voert met iemand die een meter of
twee van u vandaan zit.
Zorg ervoor dat u de enige bent die spreekt tijdens de spraakherken-
ningstraining.
De spraakherkenning werkt het best:
als de aanjager op een lage ofnormale stand staat,
bij lage tot matige voertuigsnel- heid,
bij weinig weglawaai,
bij een gelijkmatig wegdek,
bij volledig gesloten ramen,
bij droge weersomstandigheden.
Ofschoon het systeem ontworpen is voor sprekers van het Brits Engels,
Nederlands, Frans, Duits, Italiaans
of Spaans, is het mogelijk dat het
systeem bij sommige personen niet
altijd werkt.
Tijdens het navigeren door een ge- automatiseerd systeem, zoals voice-
mail, of wanneer u een pieper op- roept, moet u erop letten dat u aan
het einde van de gesproken reeks
het woord "Zenden" zegt.
Het wordt afgeraden namen in het telefoonboek op te slaan tijdens het
rijden.
Het is niet raadzaam om namen die hetzelfde klinken op te slaan in het
Uconnect™ telefoonboek.
De herkenning van de namen in het (Uconnect™) telefoonboek is opti-
maal wanneer de namen niet op
elkaar lijken.
Nummers moeten als losse cijfers worden ingesproken. "800" moet
uitgesproken worden als "acht-nul-
nul", niet als "achthonderd".
U kunt "O" (de letter "O") zeggen in plaats van "0" (nul).
Hoewel voor internationale ge- sprekken de meeste cijfercombina-
ties worden ondersteund, is het mo-
gelijk dat sommige verkorte
nummercodes niet werken. In een open auto kan de geluids-
kwaliteit van het systeem minder
goed zijn als het dak naar beneden
is.
Geluidskwaliteit achterin
De geluidskwaliteit is het beste: als de aanjager op een lage ofnormale stand staat,
bij lage tot matige voertuigsnel- heid,
bij weinig weglawaai,
bij een gelijkmatig wegdek,
bij volledig gesloten ramen,
bij droog weer en
bij bediening vanuit de
bestuurdersstoel.
De geluidskwaliteit, zoals de hel- derheid, echo en dynamiek, is in
hoge mate afhankelijk van de ge-
bruikte telefoon en het netwerk, en
niet van Uconnect™ Phone.
Echo bij de ontvanger van het tele- foongeluid achterin kan soms wor-
den beperkt door het volume in de
auto te verlagen.
84
In een open auto kan de geluids-kwaliteit van het systeem minder
goed zijn als het dak naar beneden
is.
Recente gesprekken
Als uw telefoon de functie "Telefoon-
boek automatisch downloaden" on-
dersteunt, kan Uconnect™ Phone een
lijst tonen van uw uitgaande, ontvan-
gen en gemiste oproepen.
SMS
De Uconnect™Phone kan nieuwe be-
richten op uw telefoon voorlezen of
verzenden. Berichten voorlezen:
Als u een nieuw tekstbericht ontvangt
terwijl uw telefoon is verbondem met
Uconnect™Phone, volgt er een mel-
ding om u te waarschuwen dat u een
nieuw tekstbericht hebt ontvangen.
Ga als volgt te werk om het nieuwe
bericht te beluisteren:
Druk op de knop
.
Na de prompt "Gereed" en de daar- opvolgende pieptoon zegt u "SMS
lezen" of "Berichten lezen".
Uconnect™ Phone speelt het vol- gende tekstbericht voor u af.
Nadat u een bericht hebt gelezen,
kunt u het met Uconnect™ Phone
"Beantwoorden" of "Doorsturen". Berichten verzenden:
U kunt berichten verzenden met
Uconnect™Phone. Ga als volgt te
werk om een nieuw bericht te verzen-
den:
Druk op de knop
.
Na de prompt "Gereed" en de daar- opvolgende pieptoon zegt u "SMS
zenden" of "Berichten zenden".
U kunt nu het te verzenden bericht inspreken, of u kunt zeggen: "Be-
richten weergeven". Er zijn 20
kant-en-klare berichten.
Als u een bericht wilt verzenden,
drukt u op de toets
terwijl het
bericht wordt weergegeven door het
systeem en zegt u "Verzenden".
85
Gesproken opdrachten
Hoofd Alternatief/
alternatieven
nul
één
twee
drie
vier
vijf
zes
zeven
acht
negen
sterretje (*) ster
plus (+)
hekje (#)
alle allemaal
pechhulp
bellen
annuleren
controlevragen bevestiging
doorgaan
verwijderen
kiezen
downloaden
Dutch Nederlands
bewerken
noodgeval
English
alles verwijderen alles wissen
Espanol
Francais
Gesproken opdrachten
Hoofd Alternatief/
alternatieven
German Deutsch
Help
thuis
Italian Italiano
taal
namen weerge-
ven
telefoons weerge-
ven
hoofdmenu terug naar
hoofdmenu
mobiel
geluid uit
geluid aan
nieuwe invoer
nee
overige overige
een telefoon kop-
pelen
telefoonkoppe-
ling koppelen
telefoonboek telefoonboek
vorige
opnieuw kiezen
telefoon selecte-
ren selecteren
zenden
Gesproken opdrachten
Hoofd Alternatief/
alternatieven
instellen telefooninstellin-
gen of telefoon
instellen
gesprek door-
schakelen
Uconnect™ ge-
bruiksaanwijzing
probeer nog-
maals
stemtraining systeemtraining
werk
ja
90
De zitting omhoog of omlaag
kantelen
De hoek van de zitting kan in vier
richtingen worden versteld. Trek de
voorzijde van de stoelschakelaar om-
hoog of druk de achterzijde van de
stoelschakelaar omlaag om het voor-
ste of achterste gedeelte van de zitting
in de richting van de schakelaar te
verstellen. Laat de schakelaar los zo-
dra de gewenste stand is bereikt.WAARSCHUWING!
Het verstellen van een stoel tij-dens het rijden kan gevaarlijk
zijn. Het verstellen van een stoel
tijdens het rijden kan ertoe leiden
dat u de macht over het stuur
verliest en een aanrijding met ern-
stig of zelfs dodelijk letsel veroor-
zaakt.
Het verstellen van de stoelen moet
plaatsvinden voordat de veilig-
heidsgordels zijn vastgegespt en
terwijl de auto is geparkeerd. Een
slecht afgestelde veiligheidsgordel
kan ernstig of dodelijk letsel tot
gevolg hebben.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Rijd nooit met de rugleuning zo
schuin ingesteld dat de schouder-
gordel niet meer tegen uw borst-
kas rust. Tijdens een botsing be-
staat het gevaar dat u onder de
veiligheidsgordel door schuift,
waardoor ernstig of zelfs dodelijk
letsel kan ontstaan.LET OP!
Plaats geen voorwerpen onder de
stoelen. Anders kan de stoelbedie-
ning beschadigd raken.
STOELVERWARMING
Bij sommige modellen zijn de
bestuurders- en voorpassagiersstoel
uitgerust met verwarmingselementen
in zowel de zittingen als de rugleunin-
gen. De bedieningselementen voor de
stoelverwarming voorin bevinden
zich in het midden van het instrumen-
tenpaneel.
U kunt kiezen uit de verwarmingsin-
stellingen HIGH (hoog), LOW (laag)
en OFF (uit). Oranje indicatielampjes
in beide schakelaars geven de gekozen
verwarmingsstand weer. Er gaan twee indicatielampjes branden voor de
stand HIGH (hoog), één voor LOW
(laag) en geen voor OFF (uit).
Druk eenmaal op de scha-
kelaar om de hoge verwar-
mingsstand (HIGH) te kie-
zen. Druk een tweede keer
op de schakelaar om een lage verwar-
mingsstand (LOW) te kiezen. Druk
een derde keer op de schakelaar om de
verwarmingselementen uit te schake-
len (OFF).
Als de hoge verwarmingsstand
(HIGH) is geselecteerd, schakelt het
systeem na maximaal 60 minuten
continue werking automatisch naar
de lage verwarmingsstand (LOW) en
schakelt het één indicatielampje uit.
Na maximaal 45 minuten continue
werking worden de verwarming en
het resterende indicatielampje uitge-
schakeld. Als de lage verwarmings-
stand (LOW) is geselecteerd, schakelt
het systeem na maximaal 45 minuten
continue werking automatisch de ver-
warming en het indicatielampje uit.
95
INTERVALSTANDGebruik de intervalstand wanneer het
door de weersomstandigheden wense-
lijk is om de ruitenwissers met een vari-
abel interval te laten wissen. Draai het
uiteinde van de ruitenwisser-/
ruitensproeierhendel in de eerste stand,
draai vervolgens het uiteinde van de
hendel om het gewenste interval in te
stellen. Er zijn vijf verschillende inter-
vallen, van 1 seconde tot ca.18 secon-
den.OPMERKING:
De intervaltijd tussen wisslagen is
afhankelijk van de rijsnelheid. Als
de rijsnelheid lager is dan
16 km/u, worden de intervaltijden
verdubbeld.RUITENSPROEIERS
Trek de ruitenwisser-/ruitensproeier-
hendel naar u toe en houd hem in deze
stand zolang u de ruitensproeiers wilt
inschakelen.Als u de ruitensproeiers inschakelt,
terwijl de ruitenwissers in de interval-
stand staan, maken de ruitenwissers
twee volledige wisbewegingen nadat u
de hendel hebt losgelaten en hervat-
ten ze daarna het gekozen interval.
Als u de ruitensproeier inschakelt
wanneer de ruitenwissers zijn uitge-
schakeld, maken deze twee wisbewe-
gingen en worden ze weer uitgescha-
keld.WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van
het zicht door de voorruit kan tot
aanrijdingen leiden. Mogelijk ziet u
andere voertuigen of obstakels over
het hoofd. Voorkom ijsvorming op
de voorruit door de voorruit eerst te
verwarmen alvorens de ruiten-
sproeier te gebruiken.
MIST-FUNCTIE
Druk de ruitenwisserschakelaar in om
de ruitenwissers één wisbeweging te
laten maken om opspattend water af-
komstig van een passerende auto te
verwijderen. De ruitenwissers blijven
ingeschakeld zolang de schakelaar
wordt ingedrukt.
OPMERKING:
De MIST-functie schakelt de
sproeierpomp niet in. Er wordt
daarom geen ruitensproeiervloei-
stof op de voorruit gesproeid. De
wisfunctie moet worden gebruikt
om ruitensproeiervloeistof op de
voorruit te sproeien.
Intervalstanden wijzigen
Bediening van MIST-functie
106
INGESTELDE SNELHEID
AANPASSEN
Wanneer de cruisecontrol is ingesteld,
kunt u de snelheid verhogen door op
de knop RES (+) te drukken. Als u de
knop ingedrukt houdt, wordt de inge-
stelde snelheid continu verhoogd tot-
dat u de knop loslaat. De nieuwe snel-
heid wordt dan ingesteld.
Als u eenmaal op de knop RES (+)
drukt, wordt de ingestelde snelheid
verhoogd met 2 km/u. Telkens wan-
neer u opnieuw kort op de knop
drukt, wordt de snelheid met 2 km/u
verhoogd.
Als u de snelheid wilt verlagen terwijl
de cruisecontrol is ingesteld, drukt u
op de knop SET (-). Als u de knop
SET (-) ingedrukt houdt, wordt de
ingestelde snelheid continu verlaagd
totdat u de knop loslaat. Laat de knop
los zodra de gewenste snelheid is be-
reikt. De nieuwe snelheid zal vervol-
gens worden ingesteld.Als u eenmaal op de knop SET (-)
drukt, wordt de ingestelde snelheid
verhoogd met 2 km/u. Met ieder vol-
gend tikje op de toets verlaagt u de
snelheid met 2 km/u.
ACCELEREREN OM IN TE
HALEN
Trap het gaspedaal in op dezelfde
wijze als u normaal gesproken zou
doen. Wanneer u het pedaal loslaat,
keert de auto terug naar de ingestelde
rijsnelheid.
Gebruik van de cruisecontrol op
hellingen
De versnellingsbak schakelt op hellin-
gen mogelijk terug om de ingestelde
snelheid van de auto te handhaven.
OPMERKING:
De cruisecontrol houdt de snel-
heid op hellingen en bij afdalingen
constant. Een kleine snelheidsver-
andering op lichte hellingen is
normaal.
Op steile berghellingen kan de snel-
heid veel hoger of lager worden, waar-
door het in die gevallen beter is om
zonder cruisecontrol te rijden.
WAARSCHUWING!
De cruisecontrol kan gevaarlijk zijn
in situaties waar het systeem geen
constante snelheid kan aanhouden.
Uw auto kan gezien de omstandig-
heden te snel gaan, waardoor u de
controle over de auto kunt verliezen
en mogelijk een ongeval veroor-
zaakt. Gebruik de cruisecontrol
nooit in druk verkeer of op bochtige,
beijzelde, besneeuwde of anderszins
gladde wegen.
ELEKTRISCHE
AANSLUITCONTACTEN
In de auto zijn twee aansluitcontacten
van 12 volt (13 ampère) aanwezig.
Beide aansluitcontacten worden be-
veiligd door een zekering.
109
TROLEREN. Neem contact op met
uw erkende dealer.
Wanneer met startkabels moet wor-
den gestart, raadpleeg dan de para-
graaf "Starten met startkabels" in het
hoofdstuk "Wat doen in geval van
nood".
7. Waarschuwingslampje voor het
airbagsysteemHet lampje gaat ter controle
vier tot acht seconden bran-
den nadat u de contactscha-
kelaar de eerste keer in de
stand ON/RUN hebt gezet. Wanneer
het lampje niet brandt tijdens het
starten, blijft branden of gaat bran-
den tijdens het rijden, moet het sys-
teem zo snel mogelijk door een er-
kende dealer worden nagekeken.
Raadpleeg de paragraaf "Beveili-
gingssystemen voor inzittenden" in
het hoofdstuk "Uw auto" voor infor-
matie hierover. 8. Waarschuwingslampje voor de
veiligheidsgordels
Dit lampje gaat ter controle
vier tot acht seconden branden
nadat u de contactschakelaar
de eerste keer in de stand ON/RUN
hebt gezet. Als tijdens deze gloeilamp-
controle de veiligheidsgordel voor de
bestuurder niet is vastgegespt, hoort u
een geluidssignaal. Als de gordel ook
na de gloeilamptest of tijdens het rij-
den nog is losgegespt, gaat het waar-
schuwingslampje voor de autogordel
knipperen of continu branden. Raad-
pleeg de paragraaf "Beveiligingssys-
temen voor inzittenden" in het hoofd-
stuk "Uw auto" voor informatie
hierover.
9. Waarschuwingslampje oliedruk Deze indicator wijst op een te
lage motoroliedruk. Het
lampje gaat branden en blijft branden
wanneer de contactschakelaar vanuit
de stand OFF in de stand ON/RUN
wordt gezet. Wanneer de motor wordt
gestart, gaat het lampje uit. Als het
lampje niet gaat branden tijdens het
starten, moet u het systeem laten con-
troleren door een erkende dealer. Als het lampje tijdens het rijden gaat
branden en blijft branden, breng dan
de auto tot stilstand en zet de motor
af.
START DE MOTOR PAS OP-
NIEUW WANNEER HET PRO-
BLEEM IS VERHOLPEN.
Het lampje is geen aanduiding van het
motoroliepeil. Het motoroliepeil kan
worden vastgesteld volgens de proce-
dure die is beschreven in het hoofd-
stuk "Onderhoud van uw auto".
10. Waarschuwingslampje
motortemperatuur Dit lampje waarschuwt voor
een oververhitte motor. Als de
koelvloeistoftemperatuur toe-
neemt en de meternaald het gebied
'H' nadert, gaat dit lampje branden
en nadat een drempelwaarde is over-
schreden klinkt eenmaal het geluids-
signaal. Als de temperatuur verder
toeneemt klinkt het geluidssignaal
continu gedurende vier minuten of
totdat u de motor is afgekoeld.
Wanneer het lampje tijdens het rijden
gaat branden, zet dan de auto veilig
stil aan de kant van de weg. Als de
airco is ingeschakeld, schakel deze120
17. Controlelampje elektronisch
gaspedaal (ETC)Dit lampje wijst u op een
probleem met het elektroni-
sche gaspedaal (ETC). Als
er een probleem wordt ge-
detecteerd, gaat het lampje branden
wanneer de motor draait. Hoewel u,
wanneer dit lampje blijft branden,
meestal nog met de auto kunt rijden
en niet gesleept hoeft te worden, dient
u toch zo spoedig mogelijk uw er-
kende dealer te bezoeken voor service.
Als het lampje bij draaiende motor
knippert, levert de motor mogelijk
minder vermogen, draait hij met een
verhoogd/onregelmatig stationair
toerental, moet meer kracht op het
rempedaal worden uitgeoefend en
moet uw auto mogelijk worden ge-
sleept. Raadpleeg dan onmiddellijk
uw dealer. Het lampje gaat branden wanneer het
contact voor de eerste keer wordt in-
geschakeld en blijft ongeveer 15 se-
conden branden voor de gloeilamp-
controle. Dat is normaal. Als het
lampje niet gaat branden tijdens het
starten, moet u het systeem laten con-
troleren door een erkende dealer.
18. Controlelampje parkeerlichten/
koplampen AAN
Dit lampje brandt wanneer
de parkeerlichten of kop-
lampen zijn ingeschakeld.
19. Controlelampje ESP
uitgeschakeld
Dit lampje geeft aan dat het
elektronisch stabiliteitsregel-
systeem (ESP) is uitgescha-
keld door de bestuurder.
20. Controlelampjes
richtingaanwijzer Bij ingeschakelde richting-
aanwijzers knipperen de
pijlen samen met de rich-
tingaanwijzers aan de bui-
tenzijde van de auto. Er klinkt een geluidssignaal als de auto verder dan
1,6 km rijdt met één van de richting-
aanwijzers aan.
OPMERKING:
Wanneer een van de controle-
lampjes snel knippert, controleer
dan aan de buitenzijde van de auto
of een lamp defect is.
21. Controlelampje mistlampen
vóór
Dit lampje gaat branden wan-
neer de mistlampen vóór zijn
ingeschakeld.
22. Controlelampje alarmsysteem Gedurende 16 seconden
knippert dit lampje snel
wanneer het alarmsysteem
wordt ingeschakeld. Het
lampje gaat langzaam knipperen om
aan te geven dat het alarmsysteem is
ingeschakeld. Het lampje stopt met
knipperen wanneer het alarmsysteem
wordt uitgeschakeld.
124