2
WAT U MOET WETEN VOOR U UW AUTO
START
UW SLEUTELS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12 CONTACTSLEUTEL VERWIJDEREN . . . . . . . . 12
WAARSCHUWINGSSYSTEEMCONTACTSLEUTEL . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
PORTIEREN MET DE SLEUTEL VERGRENDELEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
SENTRY KEY® . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13 VERVANGENDE SLEUTELS . . . . . . . . . . . . . . 14
SLEUTELS LATEN PROGRAMMEREN . . . . . . 15
ALGEMENE INFORMATIE . . . . . . . . . . . . . . . . 15
ALARMSYSTEEM . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15 ALARM OPNIEUW INSCHAKELEN . . . . . . . . . 15
ALARM INSCHAKELEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
ALARM UITSCHAKELEN . . . . . . . . . . . . . . . . 16
ALARMSYSTEEM HANDMATIGOMZEILEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
INSTAPVERLICHTING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
AFSTANDSBEDIENING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17 PORTIEREN ONTGRENDELEN . . . . . . . . . . . . 17
PORTIEREN VERGRENDELEN . . . . . . . . . . . . 17
BAGAGERUIMTE ONTGRENDELEN . . . . . . . . 17
9
OPMERKING:
Als de Sentry Key® startonderbre-
ker moet worden gerepareerd,
dient u alle sleutels van de auto
naar de erkende dealer mee te
brengen.
SLEUTELS LATEN
PROGRAMMEREN
Raadpleeg uw erkende dealer wan-
neer u vervangende sleutels of extra
sleutels voor uw auto nodig hebt.
ALGEMENE INFORMATIE
Sentry Key® werkt op een draaggolf-
frequentie van 433,92 MHz.
De werking moet voldoen aan de vol-
gende voorwaarden:
De apparatuur mag geen schade-lijke interferentie veroorzaken.
De apparatuur moet eventuele ont- vangen interferentie tolereren, ook
interferentie die mogelijk een onge-
wenste werking veroorzaakt. ALARMSYSTEEM
Het alarmsysteem van de auto be-
waakt de portieren, de bagageruimte
en de contactschakelaar tegen onbe-
voegde toegang of ongeoorloofd ge-
bruik.
Als het alarmsysteem is ingeschakeld,
zijn de schakelaars van de portierslo-
ten en het kofferdeksel in het interieur
uitgeschakeld.
Als het alarmsysteem wordt geacti-
veerd, treedt onmiddellijk de claxon
in werking en knipperen de koplam-
pen, de parkeerlichten, de achterlich-
ten en het controlelampje van het be-
veiligingssysteem in de
instrumentengroep.
ALARM OPNIEUW
INSCHAKELEN
Als het alarm afgaat en er geen actie
wordt ondernomen om het alarm te
uit te schakelen, schakelt het alarm-
systeem de claxon na drie minuten
uit. Na 15 minuten worden ook alle
lichtsignalen uitgeschakeld, waarna
het alarmsysteem zichzelf weer in-
schakelt. ALARM INSCHAKELEN
1. Verwijder de sleutel uit de contact-
schakelaar en verlaat de auto.
2. Sluit de portieren af door de scha-
kelaar van de centrale portiervergren-
deling of de vergrendelknop op de
afstandsbediening in te drukken.
OPMERKING:
Het alarmsysteem wordt niet inge-
schakeld als u de portieren ver-
grendelt met de knoppen voor
handmatige portiervergrendeling.
3. Sluit alle portieren. Het controle-
lampje van het beveiligingssysteem in
de instrumentengroep knippert snel
gedurende 16 seconden. Dit geeft aan
dat het alarmsysteem is ingeschakeld.
Na 16 seconden gaat het controle-
lampje van het beveiligingssysteem
langzaam knipperen. Dit geeft aan
dat het alarmsysteem volledig is inge-
schakeld.
15
OPMERKING:
Als tijdens de inschakeltijd van16 seconden een portier wordt
geopend of de contactschake-
laar in de stand ON/RUN wordt
gezet, wordt het alarmsysteem
automatisch uitgeschakeld.
Als het alarmsysteem is inge- schakeld, zijn de schakelaars
van de portiersloten en het kof-
ferdeksel in het interieur uitge-
schakeld.
ALARM UITSCHAKELEN
Druk op de ontgrendelknop op de af-
standsbediening of steek een geldige
Sentry Key® in de contactschakelaar
en draai deze naar de stand ON/RUN
of START.
OPMERKING:
Het alarmsysteem kan niet wor- den in- of uitgeschakeld via de
slotcilinder van het bestuur-
dersportier of de bagageruimte-
knop op de afstandsbediening.
Het alarmsysteem blijft inge- schakeld wanneer het koffer-
deksel wordt geopend. Als u op
de bagageruimteknop drukt, wordt het alarmsysteem niet uit-
geschakeld. Als iemand de auto
binnendringt via de bagage-
ruimte en een portier opent, gaat
het alarm af.
Als het alarmsysteem is geacti- veerd, kunt u de portieren niet
ontgrendelen met de portierver-
grendelingsschakelaars in het
interieur.
Het alarmsysteem is bedoeld om uw
auto te beveiligen, maar er zijn om-
standigheden die een ongewenst
alarm kunnen veroorzaken. Als een
van de eerder beschreven procedures
voor het inschakelen van het alarm is
uitgevoerd, zal het alarmsysteem wor-
den ingeschakeld, ongeacht of u zich
in de auto bevindt. Wanneer u dan in
de auto blijft zitten en vervolgens een
portier opent, gaat het alarm af. Als
deze situatie zich voordoet, schakel
dan het alarmsysteem uit.
Wanneer het alarmsysteem is geacti-
veerd en de accu wordt losgekoppeld,
blijft het alarmsysteem actief nadat
de accu weer is aangesloten. De bui-
tenverlichting knippert en de claxon klinkt. Als deze situatie zich voordoet,
schakel dan het alarmsysteem uit.
ALARMSYSTEEM
HANDMATIG OMZEILEN
Het alarmsysteem wordt niet inge-
schakeld als u de portieren vergren-
delt met de knoppen voor handmatige
portiervergrendeling.
INSTAPVERLICHTING
De interieurverlichting gaat branden
wanneer u de ontgrendelknop op de
afstandsbediening indrukt of een por-
tier opent.
De interieurverlichting gaat na circa
30 seconden langzaam uit of gaat on-
middellijk uit als de contactschake-
laar van de stand OFF in de stand
ON/RUN wordt gezet.
OPMERKING:
De interieurverlichting vooraan
in de dakconsole en de portier-
verlichting gaat branden als de
dimschakelaar in de hoogste
stand staat.
De instapverlichting werkt niet als de dimschakelaar in de laag-
ste stand staat.
16
Aanvullende zijairbags in de stoe-len (SAB)
Sensoren voor frontale en zijde- lingse botsingen
Gordelspanners voorin, gespslui- tingschakelaar voor veiligheidsgor-
dels en glijrailpositiesensoren
Kenmerken geavanceerde
frontairbags
Het geavanceerde frontairbagsysteem
bestaat uit airbags aan de bestuur-
derszijde en aan de passagierszijde die
in meerdere stadia worden geacti-
veerd. Dit systeem reageert op facto-
ren zoals de kracht en de aard van de
botsing die worden vastgesteld door
de controller van het beveiligingssys-
teem voor inzittenden. Deze controller
ontvangt informatie van de sensoren
voor frontale botsingen.
Het eerste opblaasmechanisme wordt
onmiddellijk geactiveerd bij een bot-
sing waarbij gebruik van de airbags
noodzakelijk is. Deze geringe opbla-
zing wordt toegepast voor minder
zware botsingen. Bij zwaardere bot-
singen wordt een krachtiger opbla-
zing toegepast.
WAARSCHUWING!
Er mogen geen voorwerpen op of nabij het airbagpaneel op het in-
strumentenpaneel worden ge-
plaatst, omdat deze letsel kunnen
veroorzaken bij botsingen waarbij
de airbag wordt opgeblazen.
Plaats niets op of rond de airbag-
panelen en probeer deze nooit
handmatig te openen. Anders is
het mogelijk dat u de airbags be-
schadigt. Bovendien kunt u letsel
oplopen doordat de airbags moge-
lijk niet meer functioneren. De be-
schermpanelen van de airbagkus-
sens gaan alleen open als de
airbags worden opgeblazen.
U mag nooit in de kniebescher-
ming boren of snijden of deze op
een andere manier bewerken.
Monteer geen accessoires op de
kniebescherming zoals alarmver-
lichting, audio-installaties, 27
MC-apparatuur, enz. Aanvullende zijairbags in de
stoelen (SAB)
De aanvullende zijairbags in de stoe-
len bieden de inzittenden betere be-
scherming tegen zijdelingse botsin-
gen. De zijairbags in de stoelen zijn
gemarkeerd met een opschrift dat in
de buitenzijde van de voorstoelen is
gestikt.
Als de airbag wordt geactiveerd, gaat
de naad tussen de voor- en zijkant van
de stoelbekleding open. Elke airbag
wordt afzonderlijk geactiveerd, zodat
bij een botsing aan de linkerzijde al-
leen de linkerairbag wordt geacti-
veerd, en bij een botsing aan de rech-
terzijde alleen de rechterairbag.
Opschrift aanvullende zijairbags in
de stoelen
34
Na de prompt "Gereed" en dedaarop volgende pieptoon spreekt u
de naam in van de taal die u wilt
gebruiken (Engels, Nederlands,
Frans, Duits, Italiaans of Spaans,
indien aanwezig).
Volg de verdere aanwijzingen van het systeem om de taalkeuze te vol-
tooien.
Nadat u een taal hebt geselecteerd,
worden alle prompts en gesproken op-
drachten in die taal uitgevoerd.
OPMERKING:
Nadat u de taal van Uconnect™
Phone hebt gewijzigd, is alleen het
telefoonboek met 32 namen be-
schikbaar dat bij de nieuwe taal
hoort. De naam van de gekoppelde
telefoon is niet taalspecifiek en
kan voor alle talen worden ge-
bruikt.
Raadpleeg "Opdrachten" bij "Wer-
king van het spraakbedieningssys-
teem" voor de vertaling van opdrach-
ten en alternatieve opdrachten in de
ondersteunde talen. Hulp in noodsituaties (voor
bepaalde uitvoeringen/landen)
Als u zich in een noodsituatie bevindt
en de mobiele telefoon is binnen
handbereik:
Pak de telefoon en kies zelf het
alarmnummer.
Als de telefoon niet binnen handbe-
reik is, maar Uconnect™ Phone wel is
ingeschakeld, kunt als volgt het
alarmnummer kiezen:
Druk op de toets
om te begin-
nen.
Na de prompt "Gereed'' en de daarop volgende pieptoon zegt u
''Noodgeval''. Vervolgens zal Ucon-
nect™ Phone aan de gekoppelde
mobiele telefoon de opdracht geven
het alarmnummer te bellen.
OPMERKING:
Het standaardnummer is 112. Het is mogelijk dat het gekozen
nummer niet van toepassing is
op de beschikbare mobiele tele-
foonservice en de regio waar u
zich bevindt. Sommige systemen bieden de
mogelijkheid het alarmnummer,
indien ondersteund, in te stel-
len. Druk hiertoe op de toets
en zeg "Instellen", gevolgd door
"Noodgeval".
Wanneer u via Uconnect™ Phone belt, is de kans op een
geslaagde verbinding iets klei-
ner dan wanneer u rechtstreeks
met de mobiele telefoon belt.WAARSCHUWING!
Als u het Uconnect™ Phone systeem
wilt gebruiken in noodgevallen,
moet uw mobiele telefoon:
zijn ingeschakeld,
zijn gekoppeld aan het Ucon-nect™ systeem,
binnen bereik van het netwerk
zijn.
Hulp bij pech (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Als u pechhulp nodig heeft:
Druk op de toets
om te begin-
nen.
79
17. Controlelampje elektronisch
gaspedaal (ETC)Dit lampje wijst u op een
probleem met het elektroni-
sche gaspedaal (ETC). Als
er een probleem wordt ge-
detecteerd, gaat het lampje branden
wanneer de motor draait. Hoewel u,
wanneer dit lampje blijft branden,
meestal nog met de auto kunt rijden
en niet gesleept hoeft te worden, dient
u toch zo spoedig mogelijk uw er-
kende dealer te bezoeken voor service.
Als het lampje bij draaiende motor
knippert, levert de motor mogelijk
minder vermogen, draait hij met een
verhoogd/onregelmatig stationair
toerental, moet meer kracht op het
rempedaal worden uitgeoefend en
moet uw auto mogelijk worden ge-
sleept. Raadpleeg dan onmiddellijk
uw dealer. Het lampje gaat branden wanneer het
contact voor de eerste keer wordt in-
geschakeld en blijft ongeveer 15 se-
conden branden voor de gloeilamp-
controle. Dat is normaal. Als het
lampje niet gaat branden tijdens het
starten, moet u het systeem laten con-
troleren door een erkende dealer.
18. Controlelampje parkeerlichten/
koplampen AAN
Dit lampje brandt wanneer
de parkeerlichten of kop-
lampen zijn ingeschakeld.
19. Controlelampje ESP
uitgeschakeld
Dit lampje geeft aan dat het
elektronisch stabiliteitsregel-
systeem (ESP) is uitgescha-
keld door de bestuurder.
20. Controlelampjes
richtingaanwijzer Bij ingeschakelde richting-
aanwijzers knipperen de
pijlen samen met de rich-
tingaanwijzers aan de bui-
tenzijde van de auto. Er klinkt een geluidssignaal als de auto verder dan
1,6 km rijdt met één van de richting-
aanwijzers aan.
OPMERKING:
Wanneer een van de controle-
lampjes snel knippert, controleer
dan aan de buitenzijde van de auto
of een lamp defect is.
21. Controlelampje mistlampen
vóór
Dit lampje gaat branden wan-
neer de mistlampen vóór zijn
ingeschakeld.
22. Controlelampje alarmsysteem Gedurende 16 seconden
knippert dit lampje snel
wanneer het alarmsysteem
wordt ingeschakeld. Het
lampje gaat langzaam knipperen om
aan te geven dat het alarmsysteem is
ingeschakeld. Het lampje stopt met
knipperen wanneer het alarmsysteem
wordt uitgeschakeld.
124
WAARSCHUWINGS-
KNIPPERLICHTEN
De schakelaar van de waarschuwings-
knipperlichten bevindt zich onder de
radio op het instrumentenpaneel.Druk op de schakelaar om de
alarmknipperlichten in te scha-
kelen. Zodra u de schakelaar
indrukt, gaan alle richtingaanwijzers
knipperen om het verkeer achter u te
waarschuwen voor een noodsituatie.
Druk nogmaals op de schakelaar om
de waarschuwingsknipperlichten uit
te zetten.
Dit is een waarschuwingssysteem voor
noodsituaties. Gebruik het systeem
niet tijdens het rijden. Gebruik het
alleen bij autopech en uw auto een
gevaar vormt voor andere weggebrui-
kers.
Als u de auto moet verlaten om hulp
op te roepen, blijven de waarschu-
wingsknipperlichten ook werken
wanneer de contactschakelaar in de
stand OFF is gezet. OPMERKING:
Bij langdurig gebruik van de waar-
schuwingsknipperlichten kan uw
accu leeg raken.
OVERVERHITTING VAN
DE MOTOR
In elk van de hierna volgende gevallen
kunt u met de passende maatregelen
de kans op oververhitting verminde-
ren.
Op de grote weg — minder snel-
heid.
In stadsverkeer — zet de keuzehen- del in NEUTRAL wanneer u stil-
staat, maar verhoog het stationair
toerental niet.
LET OP!
Als u blijft rijden met een oververhit
koelsysteem, kan dit leiden tot
schade aan de auto. Als de naald van
de temperatuurmeter in het gebied
"H" komt, breng dan de auto tot
stilstand zodra dit veilig kan en laat
de motor stationair draaien. Schakel
de airconditioning uit en wacht tot
de meternaald weer in het normale
bereik staat. Als de correcte actie is
ondernomen, maar de meternaald
blijft in het bereik "H" blijft staan,
zet dan de motor onmiddellijk af en
neem contact op voor service.
OPMERKING:
Er zijn verschillende manieren om
dreigende oververhitting van de
motor te voorkomen:
Als de airco is ingeschakeld, schakel deze dan uit. Het airco-
systeem voert warmte af naar het
koelsysteem en dat gebeurt niet
als u de airco uitzet.
182
Aanhangwagen . . . . . . . . . . . 179
ABS (antiblokkeersysteem) . . . 161
Accu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 203Locatie . . . . . . . . . . . . . . . 203
Achterlichten . . . . . . . . . . . . . 224
Achterruit, onderdelen . . . . . . 114
Achterruitontdooiing . . . . . . . 114
Achteruitkijkspiegels,
elektrisch bediend . . . . . . . . . . 69
Additieven, brandstof . . . . . . . 176
Afstandsbediening Alarmsysteem . . . . . . . . . . . 15
Portiersloten . . . . . . . . . . . . 17
Afstandsbediening autoradio . . 137
Afstandsbediening autoradio
op stuurwiel . . . . . . . . . . . . . 137
Afstandsbediening deurslot,
programmering . . . . . . . . . . . . 15
Afstandsbediening kofferklep . . 22
Afstellen, koplampen . . . . . . . 104
Afvalverwijdering Antivries
(motorkoelvloeistof) . . . . . . 210
Motorolie . . . . . . . . . . . . . . 202
Airbag . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33Airbag-waarschuwings-
lampje
. . . . . . . . . . . 36,39,51,120
Airbag, onderhoud . . . . . . . . . . 39
Airbag, ontplooien van . . . . . . . 38 Airbag, raam (zijgordijn) . . . . . 35
Airco, gebruikstips . . . . . . . . . 144
Airco, koelvloeistof . . . . . 203,204
Airco, onderhoud . . . . . . . . . . 203
Aircofilter . . . . . . . . . . . . 143,204
Aircosysteem . . . . . . . . . . 138,203
Alarm (beveiliging) . . . . . . . . . 15
Alarminstallatie van het
voertuig (beveiliging) . . . . . . . . 15
Alarmsysteem
(beveiliging)
. . . . . . . . . . . 15,124
Alarmsysteem
(diefstalbeveiliging) . . . . . . . . . 15
Algemene informatie . . . . . . . . 15
Antiblokkeersysteem (ABS) . . 161
Antiblokkeersysteem,
waarschuwingslampje . . . . . . 161
Antidiefstalalarm
(diefstalbeveiliging) . . . . . . . . . 15
Antivries (motorkoeling)
. . 209,225
Afvalverwijdering . . . . . . . . 210
Asbakje . . . . . . . . . . . . . . . . 111
Automatisch controlelampje
Olie verversen . . . . . . . . . 123,130
Automatisch ontgrendelen,
portieren . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
Automatisch openen van de
ruiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
Automatische koplampen . . . . 101 Automatische
portiervergrendelingen . . . . . 19,20
Automatische
temperatuurregeling (ATC) . . . 138
Automatische
transmissie . . . . . . . . . . . 149,213
Bereik van de
versnellingen . . . . . . . . . . . 152
Soort vloeistof . . . . . . . . . . 213
Speciale additieven . . . . . . . 213
Vloeistof en filter
vervangen . . . . . . . . . . . . . 214
Vloeistof toevoegen . . . . . . . 214
Vloeistofpeil controleren . . . 214
Automatische
versnellingsbak . . . . . . . . . 12,148 Keuze van de
smeervloeistof . . . . . . . . . . 227
Vloeistof toevoegen . . . . . . . 227
Autostick . . . . . . . . . . . . . . . 156
Bagage laden . . . . . . 112,113,222
Banden . . . . . . . . . . . . . . 52,166 Algemene informatie . . . . . . 166
Bandenspanning . . . . . . . . . 166
Controlesysteem voor
bandenspanning . . . . . . . . . 171
Hoge snelheden . . . . . . . . . 168
Levensduur van
de banden . . . . . . . . . . . . . 169
238