koppelen van de aanhanger of als de
prestaties van ACC niet terugkeren naar nor-
maal als de aanhanger is losgekoppeld, breng
dan een bezoek aan uw erkende dealer.
Verspringend verkeer
Het ACC-systeem kan een voertuig op de-
zelfde rijstrook mogelijk niet waarnemen als dat
voertuig niet recht voor u rijdt. Het kan zijn dat
er te weinig afstand tot uw voorligger gehou-
den wordt. Uw voorligger kan uw rijtraject on-
der een hoek kruisen waardoor uw auto plotse-
ling kan remmen of versnellen.
Afslaan en bochten nemen
Bij afslaan of bochten nemen kan de ACC een
voorligger te laat of te vroeg opmerken. Daar-door kan uw auto plotseling of laat remmen.
Wees in bochten extra voorzichtig en wees
erop voorbereid uw remmen te gebruiken. Pas
in bochten uw snelheid aan.
De ACC kan soms de remmen activeren en/of
een waarschuwing geven op momenten dat u
dat niet nodig vindt. Dat is dan meestal het
gevolg van de respons van het systeem op
verkeersborden, vangrails en andere stil-
staande objecten die uw auto in een bocht
passeert. Dit kan ook gebeuren aan de voet
van steile hellingen. Dat is normaal en betekent
niet dat er iets aan uw auto mankeert.
Gebruik van ACC in heuvelachtig terrein
Bij het rijden over heuvels kan de ACC een in
uw rijstrook rijdend voertuig mogelijk niet waar-
nemen. De prestaties van de ACC kunnen
onder invloed van de snelheid, voertuigbelas-
ting, verkeersomstandigheden, en de hellings-
hoek van heuvels beperkt zijn.
Van rijstrook wisselen
De ACC detecteert alleen een voorligger als
die precies in dezelfde rijstrook rijdt als uzelf. In
de getoonde afbeelding is het voertuig dat van
rijstrook wisselt, nog niet gedetecteerd door de
ACC en wordt het voertuig mogelijk niet opge-
merkt voordat het te laat is voor het ACC-
systeem om nog actie te kunnen ondernemen.
141
WAARSCHUWING!
In de modus Normale Cruise Control zal het
systeem niet reageren op voertuigen die voor
u rijden. Bovendien wordt de naderingswaar-
schuwing niet geactiveerd en klinkt er zelfs als
u te dicht op het voertuig voor u rijdt geen
alarmsignaal, omdat het voor u rijdende voer-
tuig en de tussenafstand niet worden gede-
tecteerd. Zorg dat u een veilige afstand aan-
houdt tussen uw auto en het voertuig dat voor
u rijdt. Zorg dat u zich altijd bewust bent van
de gekozen modus.
De gewenste snelheid instellen
Wanneer de auto de gewenste snelheid be-
reikt, drukt u kort op de toets SET -. Het
EVIC-scherm toont de ingestelde snelheid.
OPMERKING:
Tijdens het instellen of wijzigen van de snel-
heid wordt de nieuwe waarde weergegeven
op het display, niet op de snelheidsmeter. De snelheid wijzigen
U kunt de ingestelde snelheid op twee manie-
ren wijzigen:
•
Trap het gaspedaal in om de gewenste
snelheid te bereiken en druk vervolgens op
de toets SET -.
• Druk kort op de toets RES +of SET -om de
ingestelde snelheid respectievelijk te verho-
gen of te verlagen in stappen van 1 km/u.
Houd de toets RES +of SET -ingedrukt om
de ingestelde snelheid te wijzigen in stap-
pen van 10 km/u.
Functie uitschakelen (CANCEL)
Het systeem schakelt de modus Normale
Cruise Control uit zonder het geheugen te
wissen, wanneer:
• U het rempedaal aantikt of indrukt.
• u op de toets CANCEL drukt.
• het elektronisch stabiliteitsprogramma/
tractiecontrolesysteem (ESC/TCS) wordt ge-
activeerd. Functie voortzetten (RESUME)
Druk op de toets RES
+en haal vervolgens uw
voet van het gaspedaal. Het EVIC-scherm
toont de laatste ingestelde snelheid.
Functie uitschakelen (OFF)
Het systeem schakelt uit en wist de ingestelde
snelheid uit het geheugen als u:
• Druk op de toets ON/OFF.
• u het contact uitschakelt.
• de vierwielaandrijving met lage gearing in-
schakelt.
Als het cruisecontrolsysteem wordt uitgescha-
keld en vervolgens weer ingeschakeld, acti-
veert het systeem de laatste instelling van de
bestuurder (ACC of Normale Cruise Control).
Anti-ongevalsysteem Forward
Collision Warning — Indien
aanwezig
Het FCW-systeem (Forward Collision Warning)
waarschuwt de bestuurder voor een mogelijke
aanrijding met het voertuig voor u en raadt de
bestuurder aan actie te ondernemen om een
aanrijding te voorkomen.
143
WAARSCHUWING!
Bestuurders moeten voorzichtig achteruit rij-
den, ook al wordt er gebruik gemaakt van de
achteruitrijcamera. Kijk altijd goed vóór of
achter uw auto, controleer of zich daar geen
voetgangers, dieren, andere voertuigen of ob-
stakels bevinden en let op dode hoeken voor-
dat u voor- of achteruitrijdt. U bent verant-
woordelijk voor de veiligheid van uw
omgeving en moet blijven opletten als u ach-
teruitrijdt. Anders bestaat er een risico op
ernstig of dodelijk letsel.
LET OP!
•Om schade aan het voertuig te voorkomen
mag de achteruitrijcamera alleen worden
gebruikt als parkeerhulp. De achteruitrijca-
mera kan niet elk obstakel of voorwerp
detecteren.
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
• Om schade aan het voertuig te voorkomen
moet u langzaam rijden bij gebruik van de
achteruitrijcamera, zodat u tijdig kunt stop-
pen als u een obstakel ziet. Het wordt de
bestuurder aanbevolen om regelmatig over
zijn/haar schouder te kijken bij het gebruik
van de achteruitrijcamera.
OPMERKING:
Wanneer de cameralens bedekt is met
sneeuw, ijs, modder of ander vuil, moet de
lens worden gereinigd, met water worden
gespoeld en met een zachte doek worden
gedroogd. De lens niet afdekken.
ParkView in- of uitschakelen — met
navigatie-/multimedia-radio
1. Druk op de menutoets.
2. Kies de schermtoets system set up(sys-
teeminstellingen).
3. Druk op de schermtoets camera setup
(camera-instellingen). 4. Schakel de functie achteruitrijcamera in of
uit door de schermtoets
enable rear camera in
reverse (camera inschakelen bij achteruitrij-
den) te kiezen.
5. Druk op de schermtoets save(opslaan).
ParkView aan- of uitzetten —
zonder navigatie-/multimedia-radio
1. Druk op de harde toets menu.
2. Selecteer de soft-toets system set up(sys-
teeminstellingen).
3. Schakel de functie achteruitrijcamera in of
uit door de schermtoets enable rear camera in
reverse (camera inschakelen bij achteruitrij-
den) te kiezen.
153
12. Waarschuwing voor parkeerlicht/
koplampen aan — indien aanwezigDit lampje gaat branden wanneer
het stadslicht of de koplampen
aanstaan.
13. Controlelampje autogordel Wanneer het contact de eerste keer in
de stand ON/RUN wordt gedraaid, zal
dit lampje vier tot acht seconden bran-
den om de werking van de gloeilamp
te testen. Wanneer tijdens deze test de auto-
gordel voor de bestuurdersstoel of de bijrijder-
stoel wordt losgegespt, hoort u een geluidssig-
naal. Als de gordel ook na de gloeilamptest of
tijdens het rijden nog is losgegespt, gaat het
waarschuwingslampje voor de autogordel
knipperen of blijft continu branden. Raadpleeg
Gordelsystemen inWat u moet weten voordat
u de auto start voor meer informatie. 14. Waarschuwingslampje remsysteem
Dit lampje controleert verschil-
lende functies van het remsys-
teem, zoals het remvloeistofpeil en
het aantrekken van de parkeer-
rem. Als het waarschuwingslampje
van het remsysteem gaat branden,
is het mogelijk dat de handrem is aangetrok-
ken, het vloeistofpeil in het remvloeistofreser-
voir te laag is of dat zich een probleem voor-
doet in het reservoir van het
antiblokkeersysteem.
Als het lampje blijft branden wanneer de hand-
rem niet is aangetrokken en het remvloeistof-
peil in het reservoir van de hoofdremcilinder
zich ter hoogte van het merkteken FULLbe-
vindt, kan er sprake zijn van een storing in het
hydraulisch remcircuit of is er een probleem
met de rembekrachtiging gedetecteerd door
het antiblokkeersysteem (ABS)/elektronische
stabiliteitsprogramma (ESP). In dat geval blijft
het lampje branden tot de oorzaak is verhol-
pen. Als het probleem verband houdt met de
rembekrachtiging, zal de ABS-pomp actief zijn
tijdens het remmen en voelt u mogelijk een
trilling in het rempedaal. De dubbel uitgevoerde remcircuits zorgen voor
reserveremcapaciteit als ergens een storing
optreedt in het hydraulisch systeem. Als er in
één helft van het dubbele remsysteem een lek
optreedt, geeft het remwaarschuwingslampje
dit aan; het lampje gaat branden wanneer het
remvloeistofpeil in de hoofdremcilinder is ge-
daald beneden een bepaald peil.
Het lampje blijft branden tot de oorzaak is
verholpen.
OPMERKING:
Het lampje kan bij het nemen van een
scherpe bocht even knipperen, doordat dan
het vloeistofpeil verandert. Laat onderhoud
verrichten en het remvloeistofpeil controle-
ren.
Als het remsysteem defect is, moet een repa-
ratie direct worden uitgevoerd.
180
•Automatic high beams on (Automatisch
grootlicht aan)
• Automatic high beams off (Automatisch
grootlicht uit)
• Service Four Wheel Drive System (Onder-
houd vierwielaandrijving)
• ECO — Fuel Saver Indicator (ECO – Indi-
cator voor brandstofbesparing)
• Terrain Settings — Automatic (terreininstel-
lingen — automatisch)
• Terrain Settings — Rock (terreininstellingen
— rotsen)
• Terrain Settings — Sand/Mud (terreininstel-
lingen — zand/modder)
• Terrain Settings — Snow (terreininstellin-
gen — sneeuw)
• Terrain Settings — Sport (terreininstellingen
— sport)
• Sport Not Available in 4 Low 4 High is
Required (Sport niet beschikbaar in 4 laag,
4 hoog vereist) •
Rock Not Available in 4 Low 4 High is
Required (Rotsen niet beschikbaar in 4
laag, 4 hoog vereist)
• To Tow Vehicle Safely, Read Neutral Shift
Procedure in Owners Manual (Om het voer-
tuig veilig te slepen, lees eerst de procedure
voor het naar neutraal schakelen in de ge-
bruikershandleiding)
• For 4x4 Low Slow Below 5 MPH or 8 KPH
Put Trans in N Press 4 Low (Voor4x4laag,
langzamer dan 8 km/h zet transmissie in N
en druk 4 Low)
• For 4x4 Low Slow Below 5 MPH or 8 KPH
Put Trans in N Press 4 Low (Voor4x4laag,
langzamer dan 8 km/h zet transmissie in N
en druk 4 Low)
• Terrain System Settings Not Available (In-
stellingen terreinsysteem niet beschikbaar)
• Raising Vehicle Ride Height (Verhogen rij-
hoogte
voertuig) (met icoon)
• Lowering Vehicle Ride Height (Verlagen
rijhoogte voertuig) (met icoon) •
Normal Vehicle Ride Height (Normale rij-
hoogte voertuig) — Deze melding wordt
weergegeven (gedurende 5 seconden) wan-
neer het voertuig de normale rijhoogte heeft
bereikt.
• Off Road Ride Height Level 1 (Offroad-
rijhoogte niveau 1) — Deze melding wordt
weergegeven (gedurende 5 seconden) wan-
neer het voertuig offroad-rijhoogte niveau 1
heeft bereikt.
• Off Road Ride Height Level 2 (Offroad-
rijhoogte niveau 2) — Deze melding wordt
weergegeven (gedurende 5 seconden) wan-
neer het voertuig offroad-rijhoogte niveau 2
heeft bereikt.
• Vehicle Lowered To Entry/Exit (Park) Height
(Voertuig verlaagd tot inrit-/uitrit-
(parkeer)hoogte) — Deze melding wordt
weergegeven (gedurende 5 seconden) wan-
neer het voertuig de parkeerhoogte heeft
bereikt.
187
frequentie van de periodieke olieverversingen
afhankelijk is van uw rijstijl.
Tenzij dit bericht opnieuw wordt ingesteld, ver-
schijnt het iedere keer als u de contactsleutel
naar de stand ON/RUN draait of als u het
contact in de stand ON/RUN zet bij auto’s met
Keyless Enter-N-Go. Om het bericht tijdelijk af
te zetten drukt u de MENU-knop kort in. Om het
oliebeurt-indicatielampje (na het periodieke on-
derhoud) opnieuw in te stellen, volgt u de
volgende stappen:
Auto’s met Keyless Enter-N-Go
1. Druk zonder het rempedaal aan te raken op
de toets ENGINE START/STOP (Motor aan/uit)
en draai het contactslot naar de stand ON/
RUN. (Start de motor niet.)
2. Trap binnen 10 seconden drie keer lang-
zaam het gaspedaal volledig in.
3. Druk zonder het rempedaal in te trappen
eenmaal op de toets ENGINE START/STOP om
het contact terug te zetten in de stand OFF/
LOCK.Auto’s zonder Keyless Enter-N-Go
1. Draai de contactsleutel naar stand ON/RUN
(start de motor niet).
2. Trap binnen 10 seconden drie keer lang-
zaam het gaspedaal volledig in.
3. Draai de contactsleutel in de stand OFF/
LOCK.
OPMERKING:
Als het indicatiebericht aangaat wanneer u
de motor start, is het oliebeurt-
indicatielampje niet opnieuw afgesteld. Her-
haal deze procedure zonodig.
BrandstofverbruikDruk de toets OMHOOG of OMLAAG en houd
deze vast totdat de melding “Fuel Economy”
(Brandstofverbruik) verschijnt in het EVIC en
druk dan SELECTEER. Druk de toets
OMHOOG/OMLAAG en laat deze weer los
totdat een van de volgende functies voor
brandstofverbruik in het EVIC verschijnt:
•
Average Fuel Economy / Fuel Saver Mode
(Gemiddeld brandstofverbruik/
Brandstofbesparing) •
Distance To Empty (Afstand tot lege tank)
(DTE)
• Huidige mijlen per gallon (MPG) of 100L/km
Average Fuel Economy / Fuel Saver Mode
(Gemiddeld brandstofverbruik/Brandstof
besparen — indien aanwezig
Geeft het gemiddelde brandstofverbruik weer
sinds de laatste reset. Wanneer het brandstof-
verbruik opnieuw wordt ingesteld, worden op
het scherm gedurende twee seconden RESET
of streepjes weergegeven. De historische ge-
gevens worden dan gewist en het nieuwe ge-
middelde wordt berekend op basis van het
laatste gemiddelde brandstofverbruik van voor
de reset.
193
Het berichtECO(brandstofbesparing) ver-
schijnt boven het gemiddelde brandstofver-
bruik op het EVIC-scherm. Dit bericht verschijnt
steeds wanneer het Multi-Displacement Sys-
tem (MDS) (indien aanwezig) de motor op vier
cilinders laat lopen of als u zuinig rijdt.
Met deze functie kunt u controleren of u zuinig
rijdt. U kunt het ook gebruiken om de rijstijl aan
te passen zodat u zuiniger gaat rijden. Distance To Empty (Afstand tot lege tank)
(DTE)
Geeft de geschatte afstand weer die nog kan
worden afgelegd met de brandstof die in de
tank aanwezig is. Deze geschatte afstand
wordt bepaald door een gewogen gemiddelde
van het onmiddellijke en gemiddelde brand-
stofgebruik volgens het huidige tankpeil. DTE
kan niet opnieuw worden ingesteld met de
toets SELECTEER.
OPMERKING:
Aanmerkelijke veranderingen in de rijstijl of
de belading van de auto zullen een groot
effect hebben op de afstand die de auto kan
rijden, ongeacht de getoonde DTE-waarde.
Als de DTE-waarde minder dan de geschatte
afstand van 48 km bedraagt, verandert het
DTE-scherm en verschijnt het bericht
LOW
FUEL (brandstof bijna op). Dit wordt continu
getoond totdat de auto geen benzine meer
heeft. Het bericht LOW FUEL(BRANDSTOF
BIJNA OP) verdwijnt en er verschijnt een
nieuwe DTE-waarde nadat u een flinke hoe-
veelheid brandstof in de tank doet. Mijlen per gallon (MPG) of 100L/km
Dit scherm geeft tijdens het rijden de huidige
MPG of 100L/km weer in een grafiek. Dit con-
troleert het actuele brandstofverbruik tijdens
het rijden en kan worden gebruikt om het
rijgedrag aan te passen opdat het brandstof-
verbruik wordt verlaagd.
Adaptieve Cruise ControlDruk kort op de toets OMHOOG of OMLAAG
totdat
ACC (indien uitgerust met Adaptieve
Cruise Control) verschijnt in het EVIC. De ACC-
status wordt ook in het menu weergegeven.
Druk op de toets SELECT (rechterpijl) en laat
deze weer los om de volgende informatie weer
te geven:
• Indien uitgerust met ACC, worden een of
meer van deze meldingen gegeven voor een
dynamische update van de status van de
functie als de bestuurder de functiestatus
wijzigt of als de omstandigheden zijn gewij-
zigd. Als de ACC is ingeschakeld en een
waarschuwing of een andere functie in het
hoofdscherm van het EVIC wordt weergege-
ven, dan verschijnt de ACC-status op het
scherm in plaats van de kilometerteller.
Fuel Saver Mode (brandstofbesparing) — On
(aan)
194
Navigatie –Bocht na bocht
Wanneer u deze functie gekozen heeft, zal het
navigatiesysteem u, door middel van gespro-
ken aanwijzingen, kilometer na kilometer en
bocht na bocht langs de gekozen route bege-
leiden totdat u de eindbestemming bereikt
heeft. Om uw keuze te maken drukt u herhaal-
delijk kort op de toets SELECT, totdat een vinkje
naast de functie verschijnt, waarmee aangege-
ven wordt dat het systeem geactiveerd is, of
totdat het vinkje verdwijnt waarmee wordt aan-
gegeven dat het systeem is uitgeschakeld.
Anti-ongevalsysteem Forward Collision
Warning — Indien aanwezig
Het FCW anti-ongevalsysteem kan ingesteld
worden op: veraf, dichtbij of uit. De stan-
daardinstelling van het FCW-systeem is: veraf.
Dit houdt in dat het systeem u waarschuwt voor
een mogelijke aanrijding met een voertuig voor
u, terwijl u nog verder van dit voertuig verwij-
derd bent. Dit geeft u de langste reactietijd.
Voor een meer dynamische rijstijl kiest u de
instelling: dichtbij. Deze instelling waarschuwt
u voor een mogelijke aanrijding met een voer-
tuig voor u, terwijl u veel dichter bij dit voertuig
bent. Deze instelling biedt een meer dynami-sche rijervaring. Om de FCW-status te wijzigen,
drukt u kort op de toets SELECT totdat een
vinkje naast de functie verschijnt, waarmee
aangegeven wordt dat het systeem geacti-
veerd is, of totdat het vinkje verdwijnt waarmee
wordt aangegeven dat het systeem is uitge-
schakeld.
Voor meer informatie, raadpleeg “Adaptieve
cruisecontrol (ACC)” onder “De functies van uw
voertuig”.
Parkeerhulp
De parkeerhulp achter tast het gebied achter
de auto af voor obstakels indien REVERSE
(achteruit) is ingeschakeld en de snelheid min-
der dan 18 km /u bedraagt. Het systeem kan
worden ingesteld met Sound Only (alleen ge-
luid), Sound and Display (geluid en beeld) of
worden uitgeschakeld (OFF) via het EVIC. Om
een selectie te maken bladert u omhoog of
omlaag totdat de gewenste instelling gemar-
keerd is, vervolgens drukt u kort op SELECT
totdat naast de instelling een vinkje verschijnt
dat aangeeft dat de instelling geselecteerd is.
Raadpleeg
Rear Park Assist System (parkeer-sensoren achter) in
Functies van uw auto
begrijpen voor meer informatie over de wer-
king en bediening.
Dodehoekbewaking — indien aanwezig
Bij het gebruik van het dodehoeksysteem zijn
drie instellingen mogelijk. Door eenmaal kort
op de toets SELECT te drukken kiest u de
modus “Blind Spot: Lights Only” dode hoek:
alleen lichtsignaal). Wanneer deze modus is
ingeschakeld werkt het dodehoeksysteem en
worden waarschuwingen als visuele signalen
weergegeven in de buitenspiegels. Door de
toets SELECT een tweede maal te drukken
kiest u de modus “Blind Spot: Lights/CHM”
(dode hoek:lichtsignaal/geluid). In deze modus
geeft het dodehoeksysteem, zodra de richting-
aanwijzers zijn ingeschakeld, visuele waar-
schuwingen weer in de buitenspiegels en laat
gelijktijdig een waarschuwingssignaal klinken.
Door de modus “Blind Spot: Off” (dode hoek:
Uit) te kiezen wordt het dodehoeksysteem uit-
geschakeld.
OPMERKING:
Wanneer uw voertuig schade heeft opgelo-
pen in het gebied waar de sensor geplaatst
200