Legenda voor letters in het schema hierboven:
(1) Voor de CRS die geen ISO/XX -identificatie
hebben (A tot G) voor de geldende gewichts-
klasse moet de autofabrikant het bescher-
mingssysteem voor kinderen van ISOFIX dat
specifiek voor dat voertuig is bedoeld aanbe-
velen voor elke positie.
1UF = Geschikt voor voorwaarts gerichte
ISOFIX-beschermingssystemen voor kinderen
uit deuniversele klasse die is goedgekeurd
voor gebruik bij deze gewichtsklasse.
IL = geschikt voor bepaalde ISOFIX-
beschermingssystemen voor kinderen (CRS),
zoals vermeld in de bijgevoegde lijst. Deze
ISOFIX-kinderzitjes vallen onder de catego-
rieën van bepaald voertuig, beperktof
semi-universeel.
X = ISOFIX-positie niet geschikt voor ISOFIX
-kinderbeveiligingssystemen in deze gewichts-
klasse en/of voor deze grootte.
Kinderen van 12 jaar en jonger moeten goed
vastgegespt op de achterbank plaatsnemen
(als dat mogelijk is). Statistieken tonen aan dat kinderen veiliger zijn wanneer ze op de achter-
ste zitplaatsen zijn vastgegespt (en niet op de
voorstoelen).
Er zijn verschillende typen kinderzitjes in ver-
schillende maten verkrijgbaar, van zitjes voor
pasgeboren baby’s tot oudere kinderen die al
bijna groot genoeg zijn om een autogordel voor
volwassenen te dragen. Controleer altijd de
handleiding bij het kinderzitje, zodat u zeker
weet dat het zitje voor uw kind geschikt is.
Gebruik het juiste veiligheidssysteem voor uw
kind.
WAARSCHUWING!
Bij een aanrijding kan een niet-vastgegespt
kind of zelfs een baby als een projectiel naar
voren worden geslingerd. De kracht om bij-
voorbeeld een baby op uw schoot te houden
kan dan zo groot worden dat u het kind niet
kunt vasthouden, hoe sterk u ook bent. De
baby en andere inzittenden kunnen zo ernstig
gewond raken. Voor elk kind in uw auto moet
u het bijbehorende kinderzitje gebruiken,
overeenkomend met de grootte van het kind.Baby- en kinderzitjes
Veiligheidsdeskundigen adviseren om kinde-
ren achterstevoren mee te laten rijden tot ze
twee jaar oud zijn of te groot of zwaar zijn
geworden voor hun achterstevoren geplaatste
kinderzitje. Twee soorten kinderzitjes kunnen
achterstevoren worden gebruikt: babydraagzit-
jes en ’aanpasbare’ kinderzitjes.
Het babydraagzitje mag u uitsluitend achter-
stevoren in de auto plaatsen. Dit wordt aanbe-
volen voor kinderen vanaf hun geboorte tot ze
te groot of zwaar zijn geworden voor het kin-
derzitje. ’Aanpasbare’ kinderzitjes gebruikt u in
de auto ofwel achterstevoren of voorwaarts
gericht. ’Aanpasbare’ kinderzitjes hebben vaak
een hogere gewichtslimiet wanneer ze achter-
stevoren zijn gericht dan reguliere kinderzitjes.
Daarom kunnen ze, achterstevoren geplaatst,
worden gebruikt voor kinderen die uit hun re-
guliere kinderzitje zijn gegroeid, maar nog
geen twee jaar oud zijn. Kinderen moeten ach-
terstevoren blijven zitten tot ze het maximaal
toegestane gewicht of de maximaal toegestane
lengte hebben bereikt voor het ’aanpasbare’
kinderzitje. Beide typen kinderzitjes zet u in de
auto vast met een driepuntsgordel of het
54
Kinderzitjes installeren met de autogordels
De veiligheidsgordels op de passagierszit-
plaatsen zijn voorzien van een automatisch
blokkerend oprolmechanisme (ALR), voor het
veilig bevestigen van een kinderzitje. Bij deze
gordeltypen kan het heupgedeelte stevig rond
het kinderzitje worden getrokken, zodat geen
borgclip hoeft te worden gebruikt. De ALR
produceert een ratelend geluid als u de gordel
helemaal uit de rolautomaat trekt en vervolgens
de gordel terugrollen in de rolautomaat. Zie
Automatische rolvergrendelingonderVeilig-
heidsgordels op passagierszitplaatsen voor
meer informatie over de ALR. In onderstaande
tabel worden de zitplaatsen vermeld met een
automatische rolvergrendeling (ALR) of een
geschakelde gordelspanner.
Bestuur- der Midden Passagier
Eerste rij N.v.t. N.v.t. N.v.t.
Tweede rij ALR ALR ALR Derde rij N.v.t. N.v.t. N.v.t.
• N.v.t. — Niet van toepassing •
ALR — Oprolautomaat met automatische
vergrendeling
Kinderzitje met ALR installeren:
1. Voor de installatie van een kinderzitje met
ALR trekt u voldoende gordelband uit het op-
rolmechanisme om door de gordelopening van
het kinderzitje te leiden. Schuif de gesp in de
sluiting totdat u een ’klik’ hoort. Trek daarna de
hele gordelband uit het oprolmechanisme en
laat de gordel terug oprollen in het mecha-
nisme. Terwijl de gordel terugrolt hoort u een
klikgeluid. Dit geeft aan dat de automatische
rolvergrendeling is geactiveerd.
2. Trek daarna aan eventuele slappe delen van
de gordel om het heupgedeelte rond het kin-
derzitje strak te trekken. Alle autogordelsyste-
men worden na verloop van tijd losser, dus u
moet de gordel af en toe controleren en, indien
nodig, aantrekken. Om een ankerband voor een kinderzitje te
bevestigen:
Voor achterstevoren te bevestigen kinderzitjes
die op de middelste zitplaats worden vastgezet
met de autogordels, is de middelste zitplaats
voorzien van een ankerband om de armsteun
vast te zetten in verticale stand. Wanneer u de
armsteun naar beneden klapt, wordt de anker-
band voor de armsteun toegankelijk. De anker-
band bevindt zich achter de armsteun en is
vastgehaakt aan de kunststof achterzijde van
de zitting.
Ankerband voor de armsteun op de middelste
zitplaats
59
WAARSCHUWING!
•Door een verkeerd vastgemaakte anker-
band zal het kind het hoofd misschien te
veel kunnen bewegen en kan het kind
letsel oplopen. Gebruik alleen de anker-
punten pal achter het kinderzitje om de
ankerband voor het kinderzitje vast te ma-
ken.
• Gebruik hiervoor niet de bagageruimteha-
ken op de laadvloer. Onjuist gebruik van de
ankerband kan ertoe leiden dat het kinder-
zitje niet goed functioneert. Het kind kan zo
ernstig of zelfs dodelijk letsel oplopen.
Vervoer van huisdieren
Een huisdier kan letsel oplopen als een voor-
airbag wordt opgeblazen. Een niet-aangelijnd
huisdier kan bij een noodstop of botsing als
projectiel door de auto worden geslingerd en
letsel oplopen of een passagier verwonden.
Huisdieren moeten aangelijnd meerijden op de
achterbank of in een speciale reismand die is
bevestigd met de autogordels.AANBEVELINGEN BIJ INRIJDEN
VAN DE MOTOR
De motor en aandrijflijn (versnellingsbak en as)
van uw auto hebben geen lange inrijperiode
nodig.
Rij gedurende de eerste 500 km niet te snel. Na
de eerste 100 km kunt u snelheden tot 80 of
90 km/h aanhouden.
Terwijl u met constante snelheid rijdt, vormt nu
en dan kort accelereren met plankgas, binnen
de grenzen van de geldende verkeersregels,
een goede bijdrage tot het inrijden. Accelere-
ren met plankgas in een lage versnelling kan
slecht zijn en moet worden vermeden.
De transmissieolie die de fabriek in de motor
heeft aangebracht, is een energiebesparend
smeermiddel van een hoge kwaliteit. Houd bij
het olie verversen rekening met de te verwach-
ten klimaatomstandigheden. Raadpleeg On-
derhoudsprocedures inOnderhoud van uw
auto voor de aanbevolen viscositeit en kwali-
teitsklassen. GEBRUIK GEEN NIET-
REINIGENDE OF ONVERMENGDE MINERALE
OLIËN. Een nieuwe motor kan bij de eerste duizenden
kilometers iets meer olie verbruiken. Dat is bij
het inrijden normaal en duidt niet op een pro-
bleem.
Aanvullende vereisten voor
dieselmotoren — Indien aanwezig
Vermijd in de eerste 1500 km zware belastin-
gen, bv. volgas rijden. Blijf onder 2/3 van het
maximum toelaatbaar toerental voor elke ver-
snelling. Schakel op het juiste tijdstip. Schakel
niet handmatig terug om te remmen.
VEILIGHEIDSTIPS
Passagiers meenemen
VERVOER NOOIT PASSAGIERS IN DE BAGA-
GERUIMTE.
WAARSCHUWING!
•
Laat nooit kinderen of dieren achter in een
in de zon geparkeerde en afgesloten auto.
De hitte in het interieur kan ernstige ge-
zondheidsproblemen veroorzaken en zelfs
dodelijk zijn.
(Vervolgd)
61
•Bedrijfsmodi ............................ 80
• Uconnect™ Phone — INDIEN AANWEZIG ............. 81
• Compatibele telefoons ...................... 82
• Bediening ............................. 82
• Functies telefoongesprekken .................. 87
• Functies van de Uconnect™ Phone .............. 89
• Geavanceerde telefoonverbindingen .............. 91
• Wat u moet weten over uw Uconnect™ Phone ........ 93
• SPRAAKHERKENNING — INDIEN AANWEZIG ......... 100
• Bediening van het spraakherkenningssysteem ...... 100
• Commando’s ........................... 101
• Stemtraining ........................... 103
• STOELEN ............................... 103
• Elektrische stoelverstelling — indien aanwezig ...... 103
• Elektrisch verstelbare passagiersstoel ........... 105
• Elektrische lendensteun — indien aanwezig ........ 106
• Neerklapbare voorstoel passagierszijde — indien
aanwezig ............................. 106
• Stoelverwarming — Indien aanwezig ............ 106
• Stoelventilatie — indien aanwezig .............. 108
• Hoofdsteunen .......................... 109
• 60/40 deelbare achterbank ................... 111
66
SPIEGELS
Binnenspiegel met dag/nachtstand
De auto is voorzien van een spiegel met één
kogelgewricht. Deze spiegel wordt aange-
draaid in een vaste stand. De spiegelkop kan
naar boven, beneden, links en rechts worden
aangepast aan de bestuurder. Draai de spiegel
zo dat u door het midden van de achterruit kijkt.
Hinderlijke weerspiegeling van de koplampen
van achterliggers kunt u verminderen door het
hendeltje onder de spiegel in de nachtstand te
zetten (naar de achterkant van de auto toe).
Stel de spiegel af terwijl deze in de dagstand
staat (naar de voorruit toe).
Binnenspiegel met automatische
dimstand — indien aanwezig
Dit type spiegel dimt automatisch de hinderlijke
weerspiegeling van de koplampverlichting van
achterliggers. U kunt deze functie aan- of uit-
zetten door de knop onder aan de spiegel in te
drukken. In de knop gaat een lampje branden
als de dimfunctie in werking is getreden. De
spiegel kan zonder gereedschap linksom wor-
den aangedraaid op de knop op de voorruit.
LET OP!
Om tijdens reinigen de spiegel niet te bescha-
digen mag reinigingsvloeistof nooit recht-
streeks op de spiegel worden gespoten.
Breng de vloeistof aan op een schone doek
en wrijf de spiegel daarmee schoon.
BuitenspiegelsStel voor optimaal zicht de spiegels zo af dat u
de aangrenzende rijstrook goed in het vizier
hebt en er dan tevens een geringe overlapping
is met de binnenspiegel.
Afstellen van de achteruitkijkspiegel
Binnenspiegel met automatische dimstand
73
auto wordt de laatst opgeslagen modus op-
geroepen en geactiveerd.
Astronomische Zone — systeem tijdelijk
niet beschikbaar
Wanneer de auto deze zone binnengaat, zal
het systeem tijdelijk niet beschikbaar zijn en
toont het EVIC het berichtDodehoeksysteem
tijdelijk niet beschikbaar - astronomische
zone. De LED’s in de buitenspiegels lichten op
en blijven branden totdat de auto deze zone
verlaat.
Uconnect™ Phone — INDIEN
AANWEZIG
OPMERKING:
Raadpleeg het gedeelte over Uconnect™
Phones in de gebruikershandleiding van het
navigatiesysteem of de multimediaradio (af-
zonderlijk boekje) voor meer informatie over
de Uconnect™ Phone met navigatie of mul-
timediaradio.
De Uconnect™ Phone is een via spraak te
activeren, handsfree communicatiesysteem
voor in de auto. Met de Uconnect™ Phone kunt
u een nummer kiezen op uw mobiele telefoon* met behulp van eenvoudige gesproken op-
drachten (zoals
BelJanWerkof
Kies012 34 56 78). Het geluid van de
mobiele telefoon wordt doorgegeven via het
audiosysteem van de auto en het systeem zet
automatisch de radio zachter wanneer de
Uconnect™ Phone wordt gebruikt.
Met de Uconnect™ Phone kunt u tijdens het in-
of uitstappen gesprekken doorschakelen tus-
sen de Uconnect™ Phone en uw mobiele tele-
foon, terwijl u ook de microfoon van het
Uconnect™-systeem kunt uitschakelen wan-
neer u een privégesprek wilt voeren.
De Uconnect™ Phone wordt aangestuurd via
het Bluetooth Handsfree Profiel van uw mo-
biele telefoon. De Uconnect™ Phone is voor-
zien van Bluetooth-technologie, de wereld-
wijde standaard waarmee verschillende
elektronische toestellen zonder draden of
dockstation aan elkaar kunnen worden gekop-
peld. De Uconnect™ Phone werkt dan ook
ongeacht de plaats waar uw mobiele telefoon
zich bevindt (handtas, zak of aktetas), op voor-
waarde dat uw telefoon is ingeschakeld en aan
de Uconnect™ Phone van de auto is gekop-
peld. Met de Uconnect™ Phone kunnen maxi- maal zeven mobiele telefoons op het systeem
worden aangesloten. Met de Uconnect™
Phone kan slechts één aangesloten (of gekop-
pelde) mobiele telefoon tegelijk worden ge-
bruikt. De Uconnect™ Phone is verkrijgbaar in
de talen Engels, Nederlands, Frans, Duits, Ita-
liaans of Spaans (zoals aanwezig).
WAARSCHUWING!
Elk systeem waarmee u mondeling opdrach-
ten geeft mag alleen gebruikt worden als de
rij-omstandigheden veilig zijn en in overeen-
stemming met plaatselijke wetgeving en tele-
foongebruik. Alle aandacht moet gericht blij-
ven op de weg vooruit. Als u dit niet doet, kan
een botsing met ernstig of dodelijk letsel ont-
staan.
Toets voor Uconnect™ Phone De twee toetsen (de toets voor
Uconnect™ Phone
en de
toets voor gesproken opdrachten
) waarmee u toegang hebt
tot het systeem, bevinden zich bij
de bedieningselementen op de ra-
dio of op het stuurwiel (indien aanwezig). Wan-
81
neer u op de toets drukt, hoort u het woord
Uconnecten vervolgens een pieptoon. De
pieptoon is het teken dat u een opdracht moet
geven.
Toets voor gesproken opdrachten De plaats van de toets kan afhan-
kelijk van de radio verschillen. De
afzonderlijke toetsen worden be-
schreven in het hoofdstuk Bedie-
ning.
De Uconnect™ Phone kan worden gebruikt in
combinatie met mobiele telefoons met
Bluetooth Handsfree Profiel. Het is mogelijk
dat sommige telefoons niet alle functies van de
Uconnect™ Phone ondersteunen. Raadpleeg
de leverancier van uw mobiele telefoon of de
telefoonfabrikant voor nadere bijzonderheden.
De Uconnect™ Phone is volledig geïntegreerd
in het audiosysteem van de auto. De geluids-
sterkte van de Uconnect™ Phone kan worden
ingesteld met de volumeregelaar van de radio
of, indien aanwezig, via de radiotoetsen op het
stuurwiel. Het display van de radio wordt gebruikt voor
visuele meldingen van de Uconnect™ Phone,
zoals
CELL (GSM) of Beller-ID bij bepaalde
radio’s.
Compatibele telefoons* Voor het gebruik van de Uconnect™ Phone
is een mobiele telefoon met Bluetooth
Handsfree Profiel versie 1.0 of hoger vereist.
Raadpleeg de Uconnect™-website voor een
overzicht van de compatibele telefoons.
• www.chrysler.com/uconnect
• www.dodge.com/uconnect
• www.jeep.com/uconnect
Navigeer door de volgende menu’s om de lijst
met compatibele telefoons op te vragen:
• Selecteer het bouwjaar van uw voertuig
• Selecteer het voertuigtype
• Selecteer onder de tab Beginnen compati-
bele telefoons.
BedieningU kunt gesproken opdrachten gebruiken om de
Uconnect™ Phone te bedienen en door de menu’s van de Uconnect™ Phone te navige-
ren. Na het merendeel van de prompts van de
Uconnect™ Phone zijn gesproken opdrachten
nodig. U wordt aangespoord om een speci-
fieke opdracht uit te spreken en vervolgens
wordt u door de beschikbare opties geleid.
•
Voordat u een gesproken opdracht geeft,
moet u wachten op de pieptoon, die volgt op
de prompt Gereedof op een andere
prompt.
• Voor bepaalde bewerkingen kunnen samen-
gestelde opdrachten worden gebruikt. U
kunt bijvoorbeeld in plaats van Instellenen
daarna Telefoonkoppeling ook de vol-
gende samengestelde opdracht geven: In-
stellen telefoonkoppeling.
• In de beschrijvingen van de functies in dit
hoofdstuk wordt alleen de samengestelde
vorm van de gesproken opdracht vermeld. U
kunt de opdrachten ook in delen splitsen en
elk onderdeel van de opdracht afzonderlijk
zeggen, indien dat wordt gevraagd. U kunt
bijvoorbeeld de samengestelde opdracht
“Telefoonboek nieuwe invoer” geven, maar u
kunt deze opdracht ook opsplitsen in de
82
twee gesproken opdrachten “Telefoonboek”
en “Nieuwe invoer”. Denk eraan dat de
Uconnect™ Phone het beste werkt wanneer
u op een normale toon spreekt, alsof u tegen
iemand praat die een paar meter van u
vandaan zit.
Structuur gesproken opdrachten
Zie Structuur gesproken opdrachten [Voice
tree].
Helpopdracht
Als u hulp nodig hebt bij een prompt of als u wilt
weten wat de mogelijkheden zijn bij een be-
paalde prompt, zegt u na de pieptoon Help.
De Uconnect™ Phone geeft alle opties voor de
prompt weer wanneer u om hulp vraagt.
Als u de Uconnect™ telefoon na uitschakeling
opnieuw wilt activeren, drukt u op de toets
en volgt u de gesproken prompts voor verdere
aanwijzingen. Alle sessies met de Uconnect™
Phone beginnen met een druk op de toets
,
die zich bij de bedieningselementen op de
radio bevindt.
Annuleeropdracht
U kunt na de pieptoon bij elke prompt zeggen
Annuleren waarna u terugkeert naar het hoofdmenu. In een paar gevallen brengt het
systeem u echter terug naar het vorige menu.
Uconnect™ Phone koppelen aan
(aansluiten op) een mobiele telefoon
Voordat u de Uconnect™ Phone kunt gebrui-
ken, dient u een koppeling tot stand te brengen
met uw compatibele, met Bluetooth
uitgeruste
mobiele telefoon (raadpleeg het gedeelte
Compatibele telefoons voor informatie over
het type telefoon).
Om de koppeling tot stand te kunnen brengen,
moet u de gebruikershandleiding van uw mo-
biele telefoon raadplegen. De Uconnect™-
website biedt mogelijk ook gedetailleerde aan-
wijzingen voor het koppelen van uw telefoon.
Hieronder volgen algemene aanwijzingen voor
het koppelen van een telefoon aan de
Uconnect™ Phone:
• Druk op detoets om te beginnen.
• Na de prompt Gereeden de daaropvol-
gende pieptoon zegt u Telefoonkoppeling
instellen. •
Na de prompt en de pieptoon zegt u Tele-
foon koppelen en volgt u de gesproken
prompts.
• Er wordt u gevraagd een pincode van vier
cijfers in te spreken, die u later nodig zult
hebben voor toegang tot uw mobiele tele-
foon. U kunt een willekeurige pincode van
vier cijfers invoeren. U hoeft deze pincode
niet te onthouden na de aanvankelijke kop-
peling.
• Om identificatie mogelijk te maken, wordt u
gevraagd op de Uconnect™ Phone een
naam voor uw mobiele telefoon in te voeren.
Voer voor elke gekoppelde mobiele telefoon
een unieke telefoonnaam in.
• Vervolgens wordt u gevraagd uw mobiele
telefoon een prioriteitscijfer tussen 1 en 7 te
geven, waarbij 1 de hoogste prioriteit verte-
genwoordigt. U kunt maximaal zeven mo-
biele telefoons aan de Uconnect™ Phone
koppelen. Er kan echter slechts één aange-
sloten mobiele telefoon tegelijk worden ge-
bruikt met het Uconnect™-systeem. Het pri-
oriteitssysteem laat de Uconnect™ Phone
weten welke mobiele telefoon moet worden
83