WAARSCHUWING!
ESC (elektronische stabiliteitsregeling) kan
de werking van natuurwetten op het voertuig
niet voorkomen, nog kan het de grip verbete-
ren die de weg onder de heersende omstan-
digheden kan bieden. ESC kan geen ongeval-
len voorkomen, ook niet de ongevallen die
worden veroorzaakt door te hoge snelheden
in bochten, het rijden op een zeer glad weg-
oppervlak of door aquaplaning. Gebruik de
mogelijkheden van een auto met ESC nooit
op een roekeloze of gevaarlijke wijze die de
veiligheid van de bestuurder of anderen in
gevaar brengt.
Het ESC-systeem heeft twee bedrijfsmodi be-
schikbaar in stand 4WD HIGH (hoge gearing)
en 1 bedrijfsmodus in stand 4WD LOW (lage
gearing).
Hoge gearing (modellen met
vierwielaandrijving)
On (Aan)
Dit is de normale bedrijfsmodus voor ESC in
4WD HIGH. Wanneer het voertuig wordt gestart of de tussenbak (indien aanwezig) terug wordt
geschakeld van 4WD LOW of NEUTRAL naar
4WD HIGH, zal het ESC-systeem in deze mo-
dus staan. Deze modus moet voor bijna alle
rijsituaties worden gebruikt. Schakel het ESC-
systeem uitsluitend naar de modus “Partial Off”
(Gedeeltelijk uit) om de onderstaande speci-
fieke redenen.
Partial Off (Gedeeltelijk uit)
Deze modus bereikt u door de schakelaar
ESC
OFF kort in te drukken. Wanneer het ESC-
systeem in de modus Partial Off(Gedeeltelijk
uit) staat, is het TCS-gedeelte uitgeschakeld,
met uitzondering van de BLD-functie welke
beschreven wordt in het hoofdstuk TCS. Het
indicatielampje “ESC Off” brandt. Alle overige
stabiliteitsvoorzieningen van het ESC-systeem
functioneren normaal. Deze modus is bedoeld
voor situaties waarin het voertuig zich in diepe
sneeuw, zand of gravel bevindt en waar de
wielen sneller moeten draaien om weer grip te
krijgen dan het ESC-systeem normaal gespro-
ken zou toestaan. Om het ESC-systeem weer in
te schakelen, drukt u kort de schakelaar “ESC
OFF” in. Hierdoor wordt de normale bedie-
ningsmodus ESC Onweer hersteld. Wanneer het ESC-systeem in de modus
Partial
Off (Gedeeltelijk uit) staat, is het TCS-gedeelte
uitgeschakeld, met uitzondering van de functie
limited slip die wordt beschreven in het hoofd-
stuk TCS. Het indicatielampje “ESC Off” brandt.
Alle overige stabiliteitsvoorzieningen van het
ESC-systeem functioneren normaal. In de mo-
dus Partial Off (Gedeeltelijk uit) is de motor-
vermogensreductie van TCS uitgeschakeld en
neemt de verbeterde voertuigstabiliteit die het
ESC-systeem biedt, af.
ESC OFF-schakelaar
277
Het indicatie-/storingslampje van het ESC-
systeem (in de instrumentgroep), begint te knip-
peren zodra de banden hun grip verliezen en het
ESC-systeem geactiveerd wordt. Het indicatie-/
storingslampje van het ESC-systeem brandt ook
wanneer het TCS-systeem actief is. Wanneer het
indicatie-/storingslampje van het ESC-systeem tij-
dens het accelereren begint te knipperen, neemt
u langzaam gas terug en rijdt u door terwijl u zo
weinig mogelijk gas geeft. Pas altijd uw snelheid
en rijstijl aan de toestand van de weg aan.
OPMERKING:
•Het ESC-indicatie-/storinglampje en het
ESC OFF-indicatielampje branden kort-
stondig elke keer dat de contactschake-
laar in de stand ON gezet wordt.
• Telkens wanneer het contact in stand On
wordt gezet wordt het ESC-systeem inge-
schakeld, zelfs wanneer dit eerder werd
uitgeschakeld.
• Het ESC-systeem maakt zoemende of
klikkende geluiden wanneer het actief is.
Dit is normaal. De geluiden houden op
wanneer ESC inactief wordt na de ma-
noeuvre die de activering van het ESC-
systeem heeft veroorzaakt. Het indicatielampje “ESC OFF”
geeft aan dat de elektronische sta-
biliteitsregeling (ESC) is uitge-
schakeld.
BANDEN — ALGEMENE
INFORMATIE
Bandenspanning
Voor een veilig en prettig gebruik van uw auto is
een juiste bandenspanning absoluut noodza-
kelijk. Als de bandenspanning niet juist is, heeft
dit de onderstaande gevolgen:
Veiligheid
WAARSCHUWING!
•
Een verkeerde bandenspanning is gevaar-
lijk en kan leiden tot ongelukken.
• Bij een te lage bandenspanning heeft de
band te veel rek en kunt u lekrijden.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
• Bij een te hoge bandenspanning zal de
band schokken op het wiel minder goed
opvangen. Rommel op de weg en gaten in
het wegdek kunnen dan de banden be-
schadigen.
• Als niet alle banden dezelfde spanning
hebben, kunnen besturingsproblemen op-
treden. U kunt de controle over de auto
verliezen.
• Banden met een te hoge of te lage span-
ning kunnen het rijgedrag van de auto
beïnvloeden en kunnen een klapband ver-
oorzaken waardoor u de controle over de
auto kunt verliezen.
Zorg dat alle banden altijd op de juiste span-
ning zijn.
Besparing
Een onjuiste bandenspanning kan leiden tot
een onregelmatig slijtagepatroon over het loop-
vlak van de band. Deze abnormale slijtagepa-
tronen verkorten de levensduur van de band,
waardoor de band eerder vervangen moet wor-
den. Door een te lage bandenspanning wordt
282
BOORDDIAGNOSESYSTEEM —
OBD II
Uw auto is uitgerust met een geavanceerd
diagnosesysteem dat OBD II heet (On-Board
Diagnostic). Dit systeem controleert de regel-
systemen voor uitlaatgasemissie, de motor en
de automatische versnellingsbak. Als deze
systemen correct werken, zal uw auto uitste-
kende prestaties leveren, brandstof besparen
en lage emissiewaarden hebben die aan de
strengste eisen voldoen.
Wanneer een bepaald systeem onderhoud of
reparatie nodig heeft, schakelt het OBD II di-
agnosesysteem het storingslampje (MIL) in.
Bovendien zal het diagnosecodes en andere
hulpinformatie voor de monteur opslaan in een
geheugen. Hoewel u gewoonlijk nog kunt rijden
en niet gesleept hoeft te worden, kunt u toch
best zo spoedig mogelijk uw erkende dealer
opzoeken voor reparatie.
LET OP!
•Als u lange tijd blijft rijden met een bran-
dend storingslampje (MIL), kan het emis-
sieregelsysteem verder beschadigd raken.
Bovendien zal de motor meer verbruiken
en niet optimaal bestuurbaar zijn. De auto
moet naar de garage om emissietests te
kunnen uitvoeren.
• Als het storingslampje (MIL) knippert terwijl
de motor draait, treden schade aan de
katalysator en vermogensverlies op. Raad-
pleeg onmiddellijk uw dealer.
Melding brandstofvuldop los
Wanneer het voertuigdiagnose-
systeem detecteert dat de tank-
dop los zit, onjuist is aangebracht
of is beschadigd, verschijnt een
melding Vuldop controleren op
het displayvlak van de verklikker- lampjes. Voor meer informatie raadpleegt u het
Elektronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC)
inDe functies op uw dashboard.
Draai de tankdop stevig vast en druk op de
toets SELECT om het bericht uit te schakelen.
Als het probleem zich opnieuw voordoet, ver-
schijnt de melding de volgende keer dat de
auto wordt gestart opnieuw.
Het storingsindicatielampje (MIL) kan ook gaan
branden vanwege een loszittende, slecht be-
vestigde of beschadigde tankdop.
VERVANGINGSONDERDELENHet gebruik van originele MOPAR-onderdelen
voor normaal/periodiek onderhoud en voor re-
paraties wordt ten zeerste aanbevolen om ze-
ker te zijn van de gespecificeerde prestaties.
Schade en storingen die worden veroorzaakt
door het gebruik van andere dan originele
MOPAR-onderdelen voor onderhoud en repa-
raties worden niet gedekt door de garantie van
de fabrikant.
335
OPMERKING:
Opzettelijk knoeien aan het uitlaatgasregel-
systeem is strafbaar en kan leiden tot straf-
rechtelijke vervolging.
WAARSCHUWING!
Een heet uitlaatsysteem kan brand veroorza-
ken wanneer u boven brandbaar materiaal
parkeert. Dat kunnen bijvoorbeeld droog gras
of bladeren zijn die in contact komen met de
hete uitlaat. Parkeer daarom nooit op een
ondergrond waar uw uitlaat in contact kan
komen met brandbaar materiaal.
In uitzonderlijke omstandigheden (bij zeer ern-
stige motorschade) kan een doordringende
geur duiden op ernstige en abnormale overver-
hitting van de katalysator. Wanneer u dat ruikt,
zet de auto dan stil, zet de motor uit en laat hem
afkoelen. Onderhoud, met inbegrip van een
motorafstelling volgens specificaties van de
fabrikant, moet onmiddellijk worden uitge-
voerd.
Zo beperkt u mogelijke schade aan de kataly-
sator tot een minimum: •
U mag nooit de motor uitzetten of het contact
afzetten terwijl de versnellingsbak is inge-
schakeld en de auto rijdt.
• Probeer de auto niet te starten door deze te
duwen of te slepen.
• Laat de motor niet stationair draaien terwijl
een of meerdere bougies zijn losgekoppeld
of verwijderd, zoals tijdens diagnosetests of
gedurende langere perioden wanneer de
auto zeer onregelmatig stationair draait of
sprake is van gestoorde bedrijfscondities.
Koelsysteem
WAARSCHUWING!
Zowel u als iemand in uw omgeving kan
ernstige brandwonden oplopen door hete
koelvloeistof (antivries) en stoom uit de radi-
ator. Als u stoom van onder de motorkap hoort
of ziet komen, mag u de motorkap pas ope-
nen nadat de radiator voldoende is afgekoeld.
Open nooit de vuldop van een drukkoelsys-
teem als de radiator of het expansiereservoir
heet is. Motorkoelvloeistof controleren
Controleer de koelvloeistof (antivries) elk jaar
(bij voorkeur voordat de vorst invalt). Als de
motorkoelvloeistof (antivries) er vervuild of
roestig uit ziet, moet het systeem worden afge-
tapt, doorgespoeld en opnieuw worden gevuld
met nieuwe motorkoelvloeistof (antivries). Con-
troleer of de voorzijde van de aircocondensor
vrij is van insectenresten, bladeren, enz. Spuit
de voorzijde van de condensor indien nodig
voorzichtig verticaal vanaf de bovenkant
schoon met een tuinslang.
Inspecteer de slangen van het motorkoelsys-
teem op brosheid, barsten, insnijdingen en
scheuren en controleer of de aansluitingen bij
het expansiereservoir en de radiator goed vast-
zitten. Controleer het hele systeem op lekkage.
Controleer, wanneer de motor op bedrijfstem-
peratuur is (en uitstaat), of de radiatordop
luchtdicht afsluit door een kleine hoeveelheid
koelvloeistof (antivries) via de aftapopening
van de radiator te laten uitstromen. Als de dop
goed afsluit, begint de koelvloeistof (antivries)
uit het expansiereservoir te stromen. VERWIJ-
DER DE RADIATORDOP NIET ALS HET KOEL-
SYSTEEM HEET IS.
343
Koelsysteem – leegmaken, spoelen en
bijvullen
Als de motorkoelvloeistof (antivries) vuil is en
veel bezinksel bevat, laat u het koelsysteem
met een betrouwbaar reinigingsmiddel reinigen
en doorspoelen. Voer daarna een grondige
spoelbeurt uit om alle afzettingen en chemica-
liën te verwijderen. Voer de oude motorkoel-
vloeistof (antivries) op de juiste wijze af.
RaadpleegOnderhoudsschema voor de
juiste onderhoudsintervallen.
Keuze van koelvloeistof
Gebruik uitsluitend door de fabrikant aanbevo-
len koelvloeistof (antivries). Zie Vloeistoffen,
Smeermiddelen en Originele Onderdelen in
Onderhoud van uw voertuig voor meer infor-
matie.LET OP!
• Het mengen van koelvloeistof (antivries)
met andere dan de gespecificeerde HOAT-
koelvloeistof (antivries) kan beschadiging
van de motor veroorzaken en de bescher-
ming tegen roest verminderen. Als u in een
noodsituatie een andere dan de HOAT-
koelvloeistof (antivries) aan het koelsys-
teem hebt toegevoegd, is het verstandig
deze zo snel mogelijk te vervangen door de
gespecificeerde koelvloeistof (antivries).
• Gebruik geen leidingwater of koelvloeistof-
fen (antivries) op basis van alcohol. Ge-
bruik nooit anticorrosie-additieven of an-
dere producten, omdat deze mogelijk niet
geschikt zijn voor de motorkoelvloeistof
(antivries) en kunnen leiden tot verstopping
van de radiateur.
• Dit voertuig is niet ontworpen voor het
gebruik van motorkoelvloeistof (antivries)
op propyleenglycolbasis. Het gebruik van
motorkoelvloeistof (antivries) op propyleen-
glycolbasis wordt afgeraden. Koelvloeistof bijvullen
De motor van uw auto wordt gekoeld met een
verbeterde koelvloeistof (antivries) die grotere
onderhoudsintervallen mogelijk maakt. Deze
motorkoelvloeistof (antivries) kan tot maximaal
vijf jaar of 168.000 km worden gebruikt voordat
vervanging nodig is. Gebruik altijd dezelfde
koelvloeistof (antivries). Daarmee voorkomt u
dat dit verlengde onderhoudsinterval wordt ver-
kort. Neem de volgende aanbevelingen in acht
voor het gebruik van HOAT-koelvloeistof (anti-
vries) (HOAT = Hybride Organisch Additief
Technologie).
Koelvloeistof (antivries) toevoegen:
•
De fabrikant beveelt het gebruik aan van
MOPAR-antivries/koelvloeistof met 5 jaar/
160.000 km-formule HOAT (Hybride Orga-
nisch Additief Technologie), of een gelijk-
waardig alternatief.
• Maak een oplossing van ten minste 50%
HOAT-koelvloeistof (antivries) en gedistil-
leerd water. Gebruik hogere concentraties
(maximaal 70%) bij gebruik in zeer koude
omstandigheden (-37 °C).
344
•Gebruik uitsluitend gedistilleerd of gedemi-
neraliseerd water voor het verdunnen van de
koelvloeistofoplossing (antivriesoplossing).
Minder hoogwaardig water kan de corrosie-
bescherming van het motorkoelsysteem ver-
minderen.
Het is de taak van de eigenaar van de auto om
de concentratie van de koelvloeistof aan te
passen aan de buitentemperatuur.
OPMERKING:
Het mengen van verschillende typen motor-
koelvloeistof (antivries) verkort de levens-
duur van de koelvloeistof (antivries) en leidt
tot kortere verversingsintervallen.
Radiatordop
Draai de vuldop goed vast, zodat wordt voor-
komen dat er koelvloeistof (antivries) wordt
gemorst en u zeker kunt zijn dat de koelvloei-
stof (antivries) terugloopt naar de radiator van
het expansiereservoir.
Controleer de vuldop en reinig deze grondig
wanneer er afzettingen zijn op het sluitvlak.WAARSCHUWING!
• De waarschuwing DO NOT OPEN HOT
(NIET OPENEN, HEET) op de vuldop is
een duidelijke veiligheidswaarschuwing.
Vul geen koelvloeistof (antivries) bij als de
motor oververhit is. Draai nooit de vuldop
los om een oververhitte motor te laten
afkoelen. Door de hitte komt het koelsys-
teem onder druk te staan. Om brandwon-
den en ander letsel te vermijden, mag u
nooit de vuldop verwijderen van een koel-
circuit dat heet is of onder druk staat.
• Gebruik geen andere radiatordop dan de-
gene die voor uw auto is gespecificeerd. Dit
kan leiden tot persoonlijk letsel of motor-
schade.
Afvoeren van verouderde koelvloeistof
Afgewerkte koelvloeistof (antivries) op basis
van ethyleenglycol is een afvalstof die conform
de voorschriften moet worden afgevoerd.
Raadpleeg de gemeentelijke instanties over de
juiste wijze van afvoeren. Voorkom dat dieren of
kinderen koelvloeistof binnenkrijgen door mo- torkoelvloeistoffen (antivries) op basis van ethy-
leenglycol niet in open vaten of reservoirs te
bewaren. Laat ook geen vloeistof achter in
plassen op de grond. Schakel onmiddellijk
medische hulp in als een kind of huisdier
koelvloeistof heeft ingeslikt. Verwijder gemorste
vloeistof onmiddellijk.
Koelvloeistofpeil
Bij het expansiereservoir kunt u snel en duide-
lijk zien of er voldoende motorkoelvloeistof (an-
tivries) in het koelsysteem aanwezig is. Bij een
stationair draaiende motor en een normale tot
warme bedrijfstemperatuur dient het koelvloei-
stofniveau (antivries) binnen het op het reser-
voir aangegeven bereik te liggen.
Omdat de radiator normaal gesproken volledig
gevuld blijft, is het niet nodig de radiatordop te
verwijderen, tenzij u het koelvloeistofgehalte
(antivriesgehalte) wilt controleren of de motor-
koelvloeistof (antivries) wilt verversen. Maak uw
monteur hierop attent. Zolang de bedrijfstem-
peratuur van de motor in orde is, hoeft u het
expansiereservoir slechts eenmaal per maand
te controleren.
345
LET OP!
Vergeet echter niet dat als de temperatuur
van de vloeistof minder dan 10° C bedraagt
deze niet op de peilstok afgelezen kan wor-
den. Vul pas vloeistof bij als de temperatuur
hoog genoeg is om het peil precies te kunnen
aflezen.
7. Controleer op lekkage. Zet de handrem los.
Controleer of de peilstok weer correct is terug-
geplaatst, om te voorkomen dat vuil en water in
de versnellingsbak terechtkomen na controle
van het vloeistofpeil of na bijvullen. Het is
normaal als de peilstokdop iets terugveert uit
de afdichtpositie, wel moet de afdichting in de
peilstokbuis zitten en afsluiten.
Verzorging van de auto en
bescherming tegen roest
Carrosserie en lak beschermen tegen roest
De aandacht die aan de carrosserie moet wor-
den besteed is sterk afhankelijk van de weer-
sinvloeden en het gebruik van de auto. Strooi-
zout in de winter en chemische producten die
in andere seizoenen op bomen en in wegber- men gespoten worden hebben een sterk cor-
rosieve invloed op de carrosserie.
De onderstaande onderhoudsadviezen helpen
om de carrosserie van uw auto gedurende
lange tijd in optimale conditie te houden.
Oorzaken van corrosie
Corrosie ontstaat door blootstelling van het
metaal aan weersinvloeden, doordat de lak en
beschermende coatings op uw auto werden
beschadigd of loslieten.
De meest voorkomende oorzaken zijn:
•
strooizout, vuil en achterblijven van vocht.
• steenslag.
• insectenresten, teer en boomvocht.
• zilte lucht in kuststreken.
• zure regen en industriële vervuiling.
Wassen
• Was uw auto regelmatig. Was uw auto altijd
in de schaduw met MOPAR Car Wash of
een niet-agressief autoreinigingsproduct en
spoel de panelen volledig af met schoon
water. •
Gebruik MOPAR Super Kleen Bug and Tar
Remover of een gelijkwaardig alternatief om
insecten, teer en andere neerslag van uw
auto te verwijderen.
• Gebruik een hoogwaardige was zoals MO-
PA R Cleaner Wax om aanslag en vuil te
verwijderen en de laklaag te beschermen.
Zorg dat u geen krassen maakt op de lak.
• Gebruik geen bijtende producten en polijst-
middelen die de glans of de dikte van het
lakwerk kunnen aantasten.
LET OP!
• Gebruik nooit schurende reinigingsmidde-
len zoals staalwol of schuurpoeder, deze
veroorzaken krassen op het metaal en de
lak.
• Gebruik van elektrische wasinstallaties met
een vermogen van meer dan 1200 psi
(8274 kPa) kunnen de lak en de plakplaat-
jes beschadigen of respectievelijk verwijde-
ren.
351
1. Reinig met een zachte bevochtigde doek.
Eventueel kan een sopje van zachte zeep
worden gebruikt, maar gebruik in geen geval
reinigingsalcohol of bijtende of schurende rei-
nigingsmiddelen. Verwijder de zeep met een
schone, vochtige doek.
2. Drogen met een zachte doek.
Verzorging van autogordels
Bleek of verf de gordels nooit en reinig ze niet
met chemische oplosmiddelen of bijtende rei-
nigers. De gordelband kan hierdoor worden
aangetast. Ook zonnestraling tast de stof aan.
Voor het schoonmaken van de gordels kunt u
MOPARTotal Clean gebruiken, of een niet-
bijtend reinigingsmiddel of lauw water. Verwij-
der de gordels hiertoe niet uit de auto. Drogen
met een zachte doek.
Laat de gordels vervangen wanneer ze gaan
rafelen, slijtplekken vertonen of wanneer de
gespsluitingen niet goed functioneren.ZEKERINGEN
Volledig geïntegreerde
voedingsmodule
De volledig geïntegreerde voedingsmodule
(TIPM) bevindt zich in de motorruimte. Dit cen-
trum bevat patroonzekeringen en minizekerin-
gen. In de binnenzijde van het deksel is moge-
lijk een beschrijving van elke zekering en elk
onderdeel geperst, of het houdernummer van
elke zekering welke overeenkomt met het vol-
gende schema.
Loca- tie Pa-
troon- zeke- ring Kleine
zeke- ring Omschrijving
J01 40 A groen Luchtvering
J02 30 A roze Elektrische mo-
dule achterklep
J03 30 A roze Met aanhanger
J04 25 amp Blanco Knooppunt be-
stuurdersportier
J05 25 amp Blanco Knooppunt pas-
sagiersportier
J06 40 A groen Pomp
antiblokkeerrem/
stabiliteitssys-
teem
J07 30 A roze Ventiel
antiblokkeerrem/
stabiliteitssys-
teem
J08 40 A groen Elektrisch be-
dienbare stoel
J09 30 A roze Handrem
Volledig geïntegreerde voedingsmodule
354