de linkerkant van het scherm (kanaal 1) toont de
status/modus van het scherm van de eerste stoel ach-
terin en de rechterkant van het scherm (kanaal 2)
toont de status/modus van het scherm van de tweede
stoel achterin.
Als kanaal 1 zich in een videomodus bevindt, wordt het
beeld getoond op het scherm van de eerste stoel
achterin als een beeld op het hele scherm. Een balk
wordt kort aan de onderkant van het scherm getoond
over het videobeeld heen en het toont elke verande-
ring in de status van kanaal 2.
Als kanaal 2 zich in een videomodus bevindt, wordt het
beeld getoond op het scherm van de tweede stoel
achterin als een beeld op het hele scherm. Een balk
wordt kort over het videobeeld heen aan de onderkant
van het scherm getoond en het toont elke verandering
in de status van kanaal 1.Een cd of dvd afspelen op het VES™
Het volgende gebeurt automatisch als een disk in de
radio wordt gestoken bij een systeem met één scherm
en in de dvd-speler met afstandsbediening bij een
systeem met twee schermen:
Als het beeldscherm open staat (het LCD-scherm is
zichtbaar), worden het scherm en de zender van de
draadloze hoofdtelefoon ingeschakeld. Als het video-
scherm gesloten is, moet de zender voor de draad-
loze hoofdtelefoon ingeschakeld worden door mid-
del van de aan/uit-knop op de afstandsbediening
(hoofdtelefoons ontvangen alleen audiosignalen als
de stroom naar de hoofdtelefoon is ingeschakeld).
Nadat de disk is geplaatst, wordt de inhoud ervan afgespeeld door de autoluidsprekers, de draadloze
hoofdtelefoons en de beeldschermen achterin.
Gedeelde modussen
Het VES™ en de radio kunnen met elkaar communi-
ceren. Daardoor kan het VES™ de radio ontvangen via
de hoofdtelefoons en kan de radio de audio van het
VES™ ontvangen via de autoluidsprekers. Als de radio
en het VES™ in dezelfde (gedeelde) modus staan, is
een VES™ pictogram zichtbaar op het weergaveven-
ster van de radio en zal het pictogram voor gedeelde
modus te zien zijn op het VES™ scherm. In de gedeelde
modus is dezelfde audiobron tegelijkertijd te horen in
de hoofdtelefoon en de autoluidsprekers.
Als de radiofuncties (FM, AM of SAT) zicht in de
gedeelde modus met VES™ bevinden, kan alleen de(afb. 112) Balk
162
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
WAARSCHUWING!
Bij een ongeval bestaat het risico dat u
en uw passagiers aanmerkelijk ernstiger
letsel oplopen wanneer de veiligheidsgordels niet
op de juiste wijze worden gedragen. U kunt in
aanraking komen met de binnenkant van uw
auto of met andere passagiers of u kunt uit de
auto worden geslingerd. Zorg altijd dat u en uw
passagiers in uw auto de autogordels op de juiste
wijze dragen.
Gesp de autogordel altijd aan, ook tijdens korte ritten,
ook al bent u een ervaren bestuurder. Een andere
bestuurder kan fouten maken en een ongeval veroor-
zaken waarbij u betrokken raakt. Dit kan ver van huis
gebeuren, maar ook bij u in de straat.
Onderzoek heeft aangetoond dat autogordels levens
redden en bij ongevallen de zwaarte van letsels kunnen
verminderen. Zeer ernstig letsel komt voor als perso-
nen uit de auto worden geslingerd. Autogordels voor-
komen dit en verminderen de kans op letsel door
aanraking met de binnenkant van de auto. Iedere inzit-
tende van een motorvoertuig hoort te allen tijde een
autogordel te dragen.
Driepuntsgordels
Alle zitplaatsen in uw auto zijn uitgerust met heup-/
schoudergordels. Het rolmechanisme van de autogordels blokkeert al-
leen bij plotseling stoppen of bij een aanrijding. Daar-
door kan het schoudergedeelte van de gordel onder
normale omstandigheden vrij bewegen. Bij een aanrij-
ding blokkeert de gordel om het risico te beperken dat
u in aanraking met de binnenzijde van de auto komt of
uit de auto wordt geslingerd.
WAARSCHUWING!
Het is gevaarlijk om tijdens het rijden
personen te vervoeren in de bagage-
ruimte, zowel binnen als buiten de auto. Bij een
ongeval lopen personen in de bagageruimte een
groter risico op ernstig of dodelijk letsel.
Vervoer geen personen in een ruimte van de
auto die niet is voorzien van stoelen en autogor-
dels.
Zorg dat iedereen in uw auto een stoel heeft en
de autogordel op de juiste wijze heeft omgedaan.
De gebruiker mag geen wijzigingen of toevoe-
gingen aanbrengen omdat deze verhinderen dat
het verstelmechanisme van de autogordel de spe-
ling wegneemt of het autogordelmechanisme an-
derszins aangepast wordt .
(Vervolgd)
173
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
(Vervolgd)
De autogordels zijn bedoeld om op de beender-
structuur van het lichaam te rusten en moeten
laag over de heup of de over heup, borst en
schouders, indien van toepassing, worden gedra-
gen; men dient te voorkomen dat het heupge-
deelte van de gordel op de buik rust .
De autogordels moeten zo strak mogelijk wor-
den aangegespt , maar zonder ongemak te bezor-
gen, zodat ze de bedoelde bescherming bieden.
Een slappe autogordel vermindert de voor de
inzittende bedoelde bescherming aanzienlijk.
Ieder gordelmechanisme mag slechts door één
inzittende worden gebruikt ; het is gevaarlijk om
een autogordel om een kind te gespen dat op
schoot zit .
Twee inzittenden mogen nooit tegelijkertijd
van één enkele autogordel gebruikmaken. Deze
twee personen kunnen tijdens een ongeval met
een klap tegen elkaar komen en elkaar zo ernstig
verwonden. Gebruik nooit een driepuntsgordel of
een heupgordel voor meer dan één persoon, ook
niet samen met kleine kinderen.
Zorg dat de riemen van de autogordels niet
gedraaid zijn.
(Vervolgd)(Vervolgd)
Zorg dat er geen was, olie en chemicaliën en
vooral geen zuur uit de accu op de gordelband
terecht komt . U kunt het materiaal veilig reinigen
met water en zachte zeep. De autogordel moet
worden vervangen als het gordelmateriaal begint
te rafelen, vuil is of beschadigd.
Gebruiksinstructies voor driepuntsgordels
1. Stap in de auto en sluit het portier. Ga achterover zitten en stel de voorstoel in.
2. De gordelgesp bevindt zich naast de stijl bij de rugleuning. Pak de gordelgesp en trek de autogordel
uit. Schuif de gesp zo ver als nodig is over de
gordelband, zodat de autogordel over uw heupen
valt. (afb. 119)
3. Wanneer de gordel lang genoeg is, plaatst u de gesp in de gespsluiting tot u een 'klik' hoort. (afb. 120)
174
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
WAARSCHUWING!
Een autogordel waarvan de gesp in de
verkeerde sluiting is bevestigd, biedt on-
voldoende bescherming. Het heupgedeelte valt
dan mogelijk te hoog over uw lichaam, waardoor
inwendig letsel kan worden veroorzaakt . Gesp uw
autogordel altijd vast in de sluiting pal naast u.
Een te losse autogordel biedt onvoldoende be-
scherming. Tijdens een noodstop kunt u te ver
naar voren bewegen, zodat er een grotere kans is
op letsel. Zorg dat de autogordel nauw aansluit .
Het is gevaarlijk een autogordel onder de arm
door te dragen. Uw lichaam kan bij een ongeval
hard in aanraking komen met het interieur van
de auto, waardoor het risico van hoofd- en nek-
letsel toeneemt . Een gordel die onder de arm
wordt gedragen, kan inwendig letsel veroorza-
ken. De ribbenkast is minder sterk dan de schou-
ders. Draag de gordel altijd over uw schouder,
zodat het sterkste beendergestel van uw lichaam
de kracht absorbeert bij een aanrijding.
Een schoudergordel die achter uw rug is ge-
plaatst , biedt geen enkele bescherming bij een
ongeval. Als u de schoudergordel niet draagt , zult
u bij een aanrijding gemakkelijk hoofdletsel op-
lopen. Het heup- en schoudergedeelte van de
gordel behoren samen te worden gebruikt .
(afb. 119) Uittrekken van heup/schoudergordel(afb. 120)
De tongplaat in de gesp steken
175
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
4. Leg de heupgordel over uw dijen, onder de buik.Om een losse heupgordel strak te trekken, moet u
het schoudergedeelte van de gordel aantrekken.
Om een te strakke heupgordel losser te maken,
kantelt u de gesp en trekt u aan de heupgordel. Een
nauw aansluitende autogordel verkleint het risico
dat u onder de gordel doorglijdt bij een ongeval.
(afb. 121)
WAARSCHUWING!
Een heupgordel die te hoog wordt ge-
dragen, kan het risico van inwendig letsel
bij een ongeval vergroten. De krachten op de
gordel worden dan niet opgevangen via de sterke
heupbeenderen en het bekken, maar via de buik.
Draag de heupgordel altijd zo laag mogelijk en
zorg dat de gordel strak zit .
Een gedraaid zittende gordel kan u niet de
juiste bescherming bieden. Bij een aanrijding kan
de gordel dan zelfs snijwonden veroorzaken. Con-
troleer of de gordel recht loopt . Als u een van de
gordels in uw auto niet meer recht krijgt , dient u
onmiddellijk naar uw erkende dealer te gaan om
het euvel te laten verhelpen.
5. Haal de schoudergordel zo over uw borstkas dat deze comfortabel zit en niet tegen de hals rust. De
rolautomaat spant de gordel automatisch aan.
6. Om de gordel los te maken drukt u op de rode knop op de gespsluiting. De gordel rolt automatisch op
tot de beginpositie. Indien nodig schuift u de gesp
over de gordel zodat deze volledig kan worden
opgerold.
(afb. 121)
Losse gordel straktrekken
176
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
WAARSCHUWING!
Een gerafelde of gedraaid zittende gor-
del kan bij een ongeval scheuren, waar-
door u niet langer beschermd bent . Controleer de
autogordels van tijd tot tijd op scheuren, rafels en
losse delen. Laat beschadigde onderdelen direct
vervangen. Probeer niet zelf de gordels aan te
passen of uit elkaar te halen.Autogordels moeten
na een aanrijding direct worden vervangen als
beschadigingen zijn ontstaan (sluiting of gesp
verbogen, scheurtjes en rafels, enz.).
Verstelbaar ankerpunt schoudergordel
Bij de voorste zitplaatsen kan het ankerpunt van de
schoudergordel naar beneden of boven worden ver-
steld, zodat de gordel niet langer langs de nek loopt.
Druk de knop boven de gordelband helemaal in om de
verankering te ontgrendelen, en schuif vervolgens om-
hoog of omlaag naar de gewenste stand. (afb. 122)
Als u minder lang bent dan gemiddeld, zult u een lagere
stand gebruiken. Als u langer bent dan gemiddeld, zult
u een hogere stand gebruiken. Probeer na loslaten van
de knop op het ankerpunt deze nog eens op en neer te
bewegen, om zeker te zijn dat deze stevig is vergren-deld.
Op de achterbank moet u meer naar het midden van de
stoel gaan zitten om de gordel niet langs de nek te latenlopen. CORRIGEREN VAN GEDRAAIDE
DRIEPUNTSGORDEL
Gebruik de volgende methode om een gedraaide drie-
puntsgordel te ontwarren.
1. Breng de gordelgesp zo dicht mogelijk naar het
ankerpunt toe.
2. Pak de gordelband vast op ongeveer 15 tot 30 cm boven de gesp en draai de gordel 180° om een vouw
te maken die direct boven de gesp begint.
3. Schuif de gesp naar boven over de dubbelgevouwen gordel. Het gevouwen gordelgedeelte moet door de
sleuf gaan aan de bovenzijde van de gesp.
4. Schuif de gesp verder naar boven tot het gevouwen gordelgedeelte vrijkomt.
(afb. 122)
Bevestiging schoudergordel afstellen
177
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
VEILIGHEIDSGORDELS OP
PASSAGIERSZITPLAATSEN
De veiligheidsgordels op de passagierszitplaatsen zijn
voorzien van een oprolautomaat met automatische
vergrendeling (ALR) of een geschakelde gordelspanner,
die wordt gebruikt voor het veilig bevestigen van een
kinderzitje. Raadpleeg "Kinderzitjes installeren met de
veiligheidsgordels" in het hoofdstuk "Kinderzitjes"
voor meer informatie. In onderstaande tabel wordt het
type voorziening voor elke zitplaats vermeld.
Bestuurder Midden Passagier
Eerste rij N.v.t. N.v.t. ALR
Tweede rij ALR ALR ALR
N.v.t. — Niet van toepassing
ALR — Oprolautomaat met automatische
vergrendeling
Als de passagierszitplaats is voorzien van een ALR en
voor normale toepassingen wordt gebruikt:
Trek juist voldoende gordelband uit het oprolmecha-
nisme om het middel van de inzittende comfortabel te
kunnen omvatten, zonder de ALR te activeren. Als de
ALR toch wordt geactiveerd, hoort u een ratelend
geluid terwijl de gordelband wordt ingetrokken. Laat in
dat geval de gordelband volledig intrekken en trek
vervolgens juist voldoende gordelband uit het oprol-
mechanisme om het middel van de inzittende comfor-
tabel te kunnen omvatten. Schuif de gesp in de sluiting
totdat u een 'klik' hoort. AUTOMATISCH BLOKKEREND
OPROLMECHANISME (ALR) (voor bepaalde
uitvoeringen/markten)
Deze functie zorgt dat de schoudergordel automatisch
in een van te voren ingestelde positie wordt vergren-
deld. De rolautomaat spant de schoudergordel nog wel
automatisch aan. De automatische vergrendelfunctie is
beschikbaar op alle passagierszitplaatsen met een drie-
puntsgordel. Gebruik altijd de automatische rolver-
grendeling als een kinderzitje is aangebracht op een
zitplaats die is voorzien van een gordel met dit systeem.
Kinderen van 12 jaar en jonger moeten altijd goed
vastgegespt op de achterbank worden vervoerd.
Hoe gebruikt u de automatische
rolvergrendeling
1. Gesp de driepuntsgordel vast.
2. Pak het schoudergedeelte beet en trek omlaag tot
de hele gordel volkomen is uitgerold.
3. Laat de gordel weer terugrollen. Terwijl de gordel terugrolt hoort u een klikgeluid. Dit geeft aan dat de
automatische rolvergrendeling is geactiveerd.
Hoe deactiveert u de automatische
rolvergrendeling
Maak de gesp van de heup-/schouderriem los en laat de
gordel helemaal terugrollen om zo de automatische
rolvergrendeling te deactiveren en de gewone botsings-
afhankelijke vergrendeling weer te activeren.
178
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
OPMERKING:
Als u problemen ondervindt met het opnieuw instel-
len van de actieve hoofdsteunen, neemt u contact op
met een erkende dealer.
Laat uit veiligheidsoverwegingen de actieve hoofd-
steunen controleren door een specialist bij een er-
kende dealer.
ACTIEF MOTORKAPSYSTEEM (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Het actieve motorkapsysteem is bedoeld om de be-
scherming van voetgangers te verhogen door de mo-
torkap van de auto omhoog te laten springen bij een
aanrijding van een voetganger of voorwerp. Het sys-
teem wordt automatisch geactiveerd wanneer de auto
binnen een gespecificeerd snelheidsbereik rijdt. Het
systeem moet een verscheidenheid aan voetgangers
kunnen detecteren, waardoor het ook mogelijk is dat
andere aangereden voorwerpen het actieve motorka-
psysteem in werking stellen.
Sensoren en regeleenheden voor activering
De elektronische voetgangersbeschermingsmodule
(EPPM) bepaalt of de actuatoren bij een frontale aan-
rijding geactiveerd moeten worden. Op basis van de
botsingsensoren bepaalt de EPPM wanneer de actua-
toren geactiveerd worden. De botsingsensoren bevin-
den zich bij de voorbumper.
De elektronische voetgangersbeschermingsmodule
(EPPM) bewaakt de gereedheid van de elektronischeonderdelen van het actieve motorkapsysteem wanneer
de contactschakelaar in de stand START of ON/RUN
staat. Als de sleutel in de stand LOCK, in de stand
ACC, of niet op contact staat, is het actieve motorka-
psysteem niet ingeschakeld en zal de actieve motorkap
niet geactiveerd worden.
De EPPM beschikt over een reservevoeding, waardoor
de actuatoren ook geactiveer kunnen worden wanneer
de accu leeg is of is losgekoppeld.
Onderhoud actieve motorkapsysteem
Als de EPPM de actieve motorkap heeft geactiveerd of
een storing in een van de onderdelen van het systeem
detecteert, licht het waarschuwingslampje voor het
airbagsysteem op en verschijnt het bericht "SERVICE
ACTIVE HOOD" (ONDERHOUD ACTIEVE MO-
TORKAP) op het scherm van het elektronische voer-
tuiginformatiecentrum (EVIC), voor bepaalde
uitvoeringen/markten. Een enkel geluidssignaal klinkt
als het waarschuwingslampje voor het airbagsysteem
gaat branden na de eerste keer starten. De module
bevat ook diagnosefuncties die het waarschuwings-
lampje voor het airbagsysteem laten branden wanneer
een storing wordt geconstateerd die het actieve mo-
torkapsysteem zou kunnen beïnvloeden. De diagnose
meldt eveneens de aard van het defect. Raadpleeg uw
dealer als het waarschuwingslampje voor het airbagsys-
teem brandt of als "SERVICE ACTIVE HOOD" (ON-
DERHOUD ACTIEVE MOTORKAP) op het scherm
182
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD