Als u de snelheid wilt verlagen terwijl de elektronische
snelheidsregeling is ingesteld, drukt u op de toets SET
(-). Als u de toets ingedrukt houdt in de stand SET (-),
wordt de ingestelde snelheid continu verlaagd totdat u
de toets loslaat. Laat de toets los zodra de gewenste
snelheid is bereikt. De nieuwe snelheid zal vervolgens
worden ingesteld.
Als u eenmaal op de toets SET (+) drukt, wordt de
ingestelde snelheid verhoogd met 2 km/u. Met ieder
volgend tikje op de toets verhoogt u de snelheid met
2 km/u.
ACCELEREREN OM IN TE HALEN
Trap het gaspedaal in op dezelfde wijze als u normaal
gesproken zou doen. Wanneer u het pedaal loslaat,
keert de auto terug naar de ingestelde rijsnelheid.
Elektronische snelheidsregeling gebruiken op
hellingen
De versnelling kan omlaag schakelen op hellingen om
de ingestelde snelheid van de auto te handhaven. OPMERKING:De elektronische snelheidsregeling
houdt de snelheid op hellingen en bij afdalingen con-
stant. Een kleine snelheidsverandering op flauwe hel-
lingen is normaal.
Op steile berghellingen kan de snelheid veel hoger of
lager worden, zodat het in die gevallen beter is om
zonder elektronische snelheidsregeling te rijden.
WAARSCHUWING!
Een elektronische snelheidsregeling kan
gevaarlijk zijn in situaties waar het sys-
teem geen constante snelheid kan aanhouden.
Uw auto kan gezien de omstandigheden te snel
gaan, waardoor u de controle over de auto kunt
verliezen en mogelijk een botsing veroorzaakt .
Gebruik de elektronische snelheidsregeling nooit
in druk verkeer of op bochtige, beijzelde, be-
sneeuwde of gladde wegen.
90
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
OPBERGVAKJE ZONNEBRIL
Om het bergvakje te openen drukt u de reliëfstangen
op het klepje van het bergvak in het midden van de
console kort in, dan zwaait het klepje open. (afb. 61)
ACHTERUITKIJKSPIEGEL VOOR BINNEN
De bolle achteruitkijkspiegel biedt de bestuurder en de
passagier voorin een breed zicht op de inzittenden
achterin. Als u de observatiespiegel wilt gebruiken,
drukt u op uitstekende staven van de klep voor het
opbergvak, waarna u de klep loslaat om deze naar
beneden te laten klappen. Vervolgens tilt u de klep
omhoog tot het opbergvak bijna is afgesloten en laat u
de klep los. De klep blijft in die stand staan zodat u in de
observatiespiegel kunt kijken.OPMERKING:
Vanuit de "observatiespiegelpositie"
kan de klep alleen worden gesloten.
Om de deur weer volledig te openen, moet hij eerst
worden gesloten en vervolgens opnieuw worden ge-
opend door nogmaals de vergrendeling in te drukken.
(afb. 62)
SCHAKELAAR ELEKTRISCH BEDIENBAAR
SCHUIFDAK (voor bepaalde uitvoeringen/
markten)
Raadpleeg “Elektrisch bedienbare schuifdak" voor
meer informatie.(afb. 61) Opbergvakje zonnebril
(afb. 62) Observatiespiegel
92
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
OPROLBAAR DEKZEIL VOOR DE
LAADRUIMTE (voor bepaalde uitvoeringen/
markten) — UITVOERINGEN VOOR VIJF
PASSAGIERS OPMERKING:Het dekzeil is bedoeld om bagage
aan het zicht te onttrekken, niet om deze vast te
zetten. Het dekzeil voorkomt niet dat bagage ver-
schuift en beschermt de inzittenden niet tegen loslig-
gende voorwerpen.
Het oprolbare dekzeil voor de laadruimte is bevestigd
in de laadruimte achter de bovenkant van de achter-
bank.
Als het zeil is uitgerold bedekt het de laadruimte zodat
daarin aanwezige voorwerpen aan het oog worden
onttrokken. De inkepingen in de sierpanelen naast de
achterklepopening houden het uitgerolde dekzeil op
zijn plaats.
Als het dekzeil niet wordt gebruikt, rolt deze netjes op
in de behuizing. U kunt het dekzeil ook uit de auto
nemen om meer ruimte te maken in de laadbak.
Om het dekzeil te installeren legt u het in de auto met
de platte kant van de behuizing naar boven gericht.
Breng vervolgens de linker of rechter veerstang (deze
bevinden zich aan de uiteinden van de dekzeilbehuizing)
aan in resp. het linker of rechter bevestigingspunt (zoals
afgebeeld). (afb. 95) Breng vervolgens de veerstang aan de tegenoverlig-
gende kant van de dekzeilbehuizing in het bevestigings-
punt aan de tegenoverliggende kant van de auto.
Pak de hendel en trek deze naar u toe. Als het dekzeil
bij de achterklepopening in de buurt komt, leidt u de
bevestigingsstangen achter (aan weerszijden van het
dekzeil) in de inkepingen op de sierpanelen. Daarna laat
u het dekzeil zakken, plaatst de stangen onder in de
inkepingen en laat de hendel los. (afb. 96)
(afb. 95)
Uitneembaar dekzeil van bagageruimte aanbrengen
117
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Full On (Volledig aan)
Dit is de normale bedrijfsmodus van de ESC. Wanneer
de auto wordt gestart,verkeert het systeem in deze
modus. Deze modus dient te worden gebruikt onder
bijna alle rijomstandigheden. De ESC mag alleen we-
gens specifieke redenen in de bedrijfsmodus "Partial
Off" (Gedeeltelijk uit) worden geschakeld, zoals hier-
onder wordt beschreven. Raadpleeg "Partial Off" (Ge-
deeltelijk uit) voor nadere informatie.
Partial Off (Gedeeltelijk uit)
De toets "ESC OFF" (ESC uit) bevindt zich in de rij
schakelaars boven de airconditioning. Als u de bedrijfs-
modus "Partial Off" (Gedeeltelijk uit) wilt activeren,
drukt u kort op de toets "ESC OFF" (ESC uit), waarna
het controle-/storingslampje elektronisch stabiliteits-
programma gaat branden. Als u de ESC opnieuw wilt
inschakelen, drukt u kort op de toets "ESC OFF" (ESC
uit), waarna het controle-/storingslampje elektronisch
stabiliteitsprogramma uit gaat. Hierdoor wordt de nor-
male bedrijfsmodus "ESC On" (ESC aan) hersteld.
(afb. 100)OPMERKING:
Om de trekkracht tijdens het rijden
met sneeuwkettingen, bij het wegrijden in diepe
sneeuw, zand of grind te verbeteren, is het raadzaam de
functie "Partial Off" (Gedeeltelijk uit) in te schakelen
door kort op de toets "ESC OFF" (ESP uit) te drukken.
Wanneer er geen reden meer is om de bedrijfsmodus
"Partial Off" (Gedeeltelijk uit) te gebruiken, drukt u
kort op de toets "ESC OFF" (ESC uit). Dit kunt u doen
terwijl de auto rijdt.
(afb. 100) Toets ESC OFF (ESC uit)
127
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
BOORDDIAGNOSESYSTEEM —
OBD II
Uw auto is uitgerust met een geavanceerd diagnosesys-
teem dat OBD II heet (On-Board Diagnostic). Dit
systeem bewaakt de regelsystemen voor uitlaatgase-
missie, de motor en de automatische versnellingsbak.
Als deze systemen correct werken, zal uw auto uitste-
kende prestaties leveren, brandstof besparen en lage
emissiewaarden hebben die aan de strengste eisen
voldoen.
Wanneer een bepaald systeem onderhoud of reparatie
nodig heeft, schakelt het OBD II diagnosesysteem het
storingslampje (MIL) in. Bovendien zal het diagnoseco-
des en andere hulpinformatie voor de monteur opslaan
in een geheugen. Hoewel u gewoonlijk nog kunt rijden
en niet gesleept hoeft te worden, kunt u toch best zo
spoedig mogelijk uw erkende dealer opzoeken voor
reparatie.
Als u lange tijd blijft rijden met een
brandend storingslampje (MIL), kan het
emissieregelsysteem verder beschadigd
raken. Bovendien zal de motor meer verbruiken
en niet optimaal bestuurbaar zijn. De auto moet
naar de garage om emissietests te kunnen uitvoe-ren.
Als het storingslampje (MIL) knippert terwijl de
motor draait , treden schade aan de katalysator
en vermogensverlies op. Raadpleeg onmiddellijk
uw dealer.
BERICHT "LOOSE FUEL FILLER CAP"
(BRANDSTOFVULDOP LOS)
Als het diagnosesysteem van het voertuig bepaalt dat
de brandstofvuldop los is, niet op de juiste wijze is
geïnstalleerd of beschadigd is, verschijnt het woord
"gASCAP" (brandstofdop fout) op de kilometerteller.
Als dit gebeurt, draai dan de brandstofvuldop vast tot u
een klik hoort en druk op de toets TRIP ODOMETER
[DAGTELLER] om het bericht af te zetten. Als het
probleem zich opnieuw voordoet, verschijnt de mel-
ding de volgende keer dat de auto wordt gestart
opnieuw.
Een losse, niet goed aangebrachte of beschadigde vul-
dop kan ook het storingslampje aanzetten.
130
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
WAARSCHUWING!
Bestuurders moeten voorzichtig achter-
uit rijden, ook al wordt er gebruik ge-
maakt van de achteruitrijcamera. Kijk altijd goed
vóór of achter uw auto, controleer of zich daar
geen voetgangers, dieren, andere voertuigen of
obstakels bevinden en let op dode hoeken voor-
dat u voor- of achteruitrijdt . U bent verantwoor-
delijk voor de veiligheid van uw omgeving en
moet blijven opletten als u achteruitrijdt . Anders
bestaat er een risico op ernstig of dodelijk letsel. Om schade aan het voertuig te voorko-
men mag ParkView
®alleen worden ge-
bruikt als parkeerhulp. De ParkView
®
camera kan niet elk obstakel of voorwerp detec-teren.
Om schade aan het voertuig te voorkomen
moet u langzaam rijden bij gebruik van de achter-
uitrijcamera, zodat u tijdig kunt stoppen als u een
obstakel ziet . Het wordt de bestuurder aanbevo-
len om regelmatig over zijn/haar schouder te kij-
ken bij het gebruik van ParkView
®. OPMERKING:
Wanneer de cameralens bedekt is
met sneeuw, ijs, modder of ander vuil, moet de lens
worden gereinigd, met water worden gespoeld en met
een zachte doek worden gedroogd. De lens niet afdek-
ken.
ParkView
®in- of uitschakelen — met het
aanraakscherm van de radio
1. Zet de radio aan.
2. Druk op de schermtoets " More".
3. Druk de schermtoets " Settings".
4. Druk op de schermtoets "Safety & Driving Assis- tance".
5. Druk op het vakje naast de knop "Parkview
®Bac-
kup Camera" om het systeem in of uit te schakelen.
146
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
keuzeschakelaar op kanaal 2 staat, regelt de af-
standsbediening de functies van kanaal 2 van de
hoofdtelefoon (linkerkant van het scherm).
5. ▸▸ – In radiomodus: druk hierop om de volgende
zender te zoeken. In diskmodi: druk hierop en houd
de toets ingedrukt om snel vooruit te spoelen door
het huidige audionummer of videohoofdstuk. In
menumodi: gebruik deze toets voor menunavigatie.
6. ▾/ Prev – In radiomodus: druk hierop om de vorige
zender te selecteren. In diskmodi: druk hierop om
terug te gaan naar het begin van het huidige of vorige
audionummer of videohoofdstuk. In menumodi: ge-
bruik deze toets voor menunavigatie.
7. MENU – Druk hierop om terug te keren naar het hoofdmenu van de dvd-disk, om een audio- of vi-
deosatellietzender uit de lijst zenders te kiezen of
de afspeelfuncties (RANDOM (scannen of willekeu-
rig afspelen) van een cd) te kiezen.
8. ▸/|| (Afspelen/Pauzeren) – afspelen van disk
starten/hervatten of pauzeren.
9. ■(Stop) – Stoppen met afspelen van de disk
10. PROG Up/Down – Bij het luisteren naar de radio wordt de volgende of vorige voorkeurzender op
de radio geselecteerd als u op PROG Up resp.
PROG Down drukt. Bij het beluisteren van gecom-
primeerde audio op een gegevensdisk kiest u met
PROG Up de volgende map en met PROG Down
de vorige map. Bij het beluisteren van een cd op een radio met cd-wisselaar, kiest u met PROG Up
de volgende cd en met PROG Down de vorige cd.
11. MUTE – Druk hierop om het geluid van het gese- lecteerde kanaal naar de hoofdtelefoon te dempen.
12. SLOW – Druk hierop om een dvd langzaam af te spelen. Druk op afspelen ( ▸) om het afspelen met
de normale snelheid te hervatten.
13. STATUS – Druk hierop om de huidige status te tonen.
14. MODE – Druk hierop om de modus van het geselecteerde kanaal te veranderen. Zie het hoofd-
stuk "Moduskeuze" van deze handleiding voor
meer informatie over het wijzigen van modi.
15. SETUP – Druk terwijl een videomodus actief is op de toets SETUP om toegang te krijgen tot de
scherminstellingen te gaan (zie hoofdstuk over de
scherminstellingen) en vervolgens het menu voor
dvd-instellingen te openen door op de menutoets
op de radio te drukken. Wanneer een disk in de
dvd-speler (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
zit, de modus VES™ is gekozen en de disk is
gestopt, druk dan op de toets SETUP om het menu
met dvd-instellingen te openen. (zie Menu voor
dvd-instellingen in deze handleiding.)
16. BACK – Druk bij menunavigatie op deze toets om terug te gaan naar het vorige scherm. Bij het
navigeren door een dvd-menu is de werking afhan-
kelijk van de inhoud van de disk.
157
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Vervangen van de batterijen
De afstandsbediening werkt op twee batterijen van het
type AAA. Vervangen van de batterijen:
Schuif het klepje van het batterijvak aan de achter-kant van de afstandsbediening omlaag.
Vervang de batterijen en breng ze aan in de richting die staat aangegeven aan de binnenkant van het vak.
Breng het klepje van het batterijvak weer aan.
Gebruik van hoofdtelefoons
De hoofdtelefoons ontvangen twee aparte audiokana-
len via een infraroodzender van het beeldscherm.
Personen die voorin zitten, kunnen het volume volume
van de hoofdtelefoons instellen voor kinderen op de
achterbank die dit niet niet zelf kunnen.
Als u geen geluid hoort nadat het volume is verhoogd,
controleer dan of het scherm is ingeschakeld en omlaag
is gezet. Controleer ook of het kanaal niet gedempt is
en de keuzeschakelaar voor het kanaal van de hoofdte-
lefoon op het gewenste kanaal staat. Indien u nog
steeds niets hoort, controleer dan of de batterijen in
de hoofdtelefoons niet leeg zijn. (afb. 111)
Bedieningselementen
Het voedingslampje en de bedieningselementen van de
hoofdtelefoon bevinden zich op de rechter oorschelp. OPMERKING:
Het videosysteem achterin moet zijn
ingeschakeld om geluid te kunnen horen via de hoofd-
telefoons. Om de batterijstroom te besparen worden
de hoofdtelefoons automatisch uitgeschakeld na onge-
veer drie minuten nadat het videosysteem achterin is
uitgeschakeld.
De audiomodus veranderen voor de hoofdtele-
foons
1. Controleer of de keuzeschakelaar voor kanaal/ scherm van de afstandsbediening in dezelfde stand
staat als de keuzeschakelaar van de hoofdtelefoon. .
(afb. 111)
1. Volumeregeling
2. Aan/uit-toets
3. Kanaalkeuzeschakelaar
4. Voedingslampje
159
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD