Page 185 of 321
525
Rijden met uw auto
✽✽AANWIJZING
Na het losnemen van de accukabels of nadat een lege accu opgeladen is, gaat
het controlelampje ESP OFF mogelijkbranden. Draai het stuurwiel in dit
geval een halve slag naar links en naar
rechts terwijl het contact in stand ON
staat. Start vervolgens de motoropnieuw nadat het contact in standLOCK gezet is. Laat het systeem zo snel
mogelijk controleren door een officiële
HYUNDAI Erkend Reparateur als het
controlelampje ESP OFF niet dooft.E070504AUN-EE
Voertuigstabiliteitsregeling uitschakelen
Tijdens het rijden
Het verdient aanbeveling om de voertuigstabiliteitsregeling waar
mogelijk ingeschakeld te houden.
Schakel de voertuigstabiliteitsregeling tijdens het rijden alleen uit als u op een
vlakke weg rijdt.
Druk nooit op de schakelaar ESP OFF
als de voertuigstabiliteitsregeling in
werking is (controlelampje ESP
knippert).
Als het systeem in dat geval toch wordt
uitgeschakeld, kan de auto gaan slippen.
✽✽ AANWIJZING
Page 186 of 321

Rijden met uw auto
26
5
E070600AFD
Goede remgewoonten Controleer na het parkeren of de
parkeerrem gedeactiveerd is en het
controlelampje voor de parkeerrem uit
is alvorens weg te rijden.
Als u met de auto door plassen rijdt, worden de remmen nat. Ook als de
auto gewassen is, kunnen de remmen
nat geworden zijn. Het rijden met natte
remmen kan gevaarlijk zijn! De
remweg van uw auto wordt langer als
de remmen nat zijn. Ook kan de autotijdens het remmen naar één kant
trekken als de remmen nat zijn. U kunt de remmen drogen door het
rempedaal tijdens het rijden licht in te
trappen. Als de remmen droog zijn,
werkt het remsysteem weer normaal.Als het remsysteem echter na het
drogen niet normaal werkt, breng dan
de auto op een veilige plaats totstilstand en neem contact op met een
officiële HYUNDAI-dealer voor hulp.
WAARSCHUWING
Druk niet op de schakelaar ESP OFF als de
voertuigstabiliteitsregeling inwerking is.
Als het systeem in dat geval toch
wordt uitgeschakeld, kan de autogaan slippen.
Schakel de
voertuigstabiliteitsregeling tijdenshet rijden alleen uit als u op eenvlakke weg rijdt.
WAARSCHUWING
Trek bij het verlaten of parkeren van de auto altijd de parkeerrem
aan en zet de transmissie in
stand P. Indien de parkeerrem
niet is aangetrokken en detransmissie niet in stand P is
gezet, kan de auto onbedoeld in
beweging komen waardoor u ofanderen letsel kunnen oplopen.
Bij het parkeren van de auto moet altijd de parkeerrem worden
geactiveerd om te voorkomen dat
de auto zich onbedoeld in
beweging zet, waardoor de
inzittenden of voetgangers letselop zouden kunnen lopen.
Page 187 of 321

527
Rijden met uw auto
Zet de transmissie tijdens het afrijdenvan een helling niet in de vrijstand. Dit
is bijzonder gevaarlijk. Rijd met een
ingeschakelde versnelling, gebruik hetremsysteem om de snelheid te
verlagen en schakel vervolgens een
lagere versnelling in. Door tevens opde motor af te remmen, kunt u de
snelheid op een veilige manier
verlagen.
Houd het rempedaal niet langdurig achter elkaar ingetrapt. Als u tijdens
het rijden het rempedaal ingetrapt
houdt, kan dat gevaar opleveren omdat
het remsysteem hierdoor oververhit
kan raken, waardoor de remwerking
minder wordt. Verder resulteert het
ingetrapt houden van het remsysteem
voor extra slijtage aan onderdelen vanhet remsysteem.
Trap het rempedaal geleidelijk in en verlaag uw snelheid terwijl u rechtuit
blijft rijden als u tijdens het rijden een
lekke band krijgt. Breng uw auto op
een veilige plaats tot stilstand. Zorg ervoor dat uw auto niet gaat
kruipen als uw auto is voorzien van
een automatische transmissie.
Voorkom kruipen door het rempedaal
ingetrapt te houden als de autostilstaat.
Neem de nodige voorzorgsmaatregelen in acht bij het
parkeren op een helling. Activeer de
parkeerrem en zet de selectiehendel in
stand P (automatische transmissie) of
in de 1e versnelling of de achteruit
(handgeschakelde transmissie). Draai
de voorwielen naar de stoeprand als
de auto met de voorzijde naar
beneden wijst, om te voorkomen dat
de auto wegrolt. Draai de voorwielen
van de stoeprand af als de auto met de
voorzijde naar boven wijst, om te
voorkomen dat de auto wegrolt. Als er
geen geschikte stoeprand naast de
weg aanwezig is die de auto tegen kan
houden, leg dan blokken voor dewielen. Onder bepaalde omstandigheden kan
de parkeerrem in geactiveerde
toestand vastvriezen. De kans daar op
is het grootst als er rond de
achterremmen sprake is van een
opeenhoping van sneeuw of ijs of als
de remmen nat zijn. Als de kans
bestaat dat de parkeerrem vast gaat
vriezen, gebruik hem dan alleen maar
tijdelijk tijdens het in stand P zetten
van de transmissie (automatische
transmissie) of in de 1e versnelling of
achteruit zetten (handgeschakelde
transmissie) en het blokkeren van de
wielen. Deactiveer daarna de
parkeerrem.
Houd de auto op een helling niet op zijn plaats door gas te geven. Hierdoor
kan de transmissie oververhit raken.
Gebruik altijd de voetrem of de
parkeerrem.
Page 188 of 321

Rijden met uw auto
28
5
E080000ATQ
Wagon/Van
(indien van toepassing)
Als een sperdifferentieel aanwezig is, dan is dit alleen bij het
achterdifferentieel. De kenmerken van
het sperdifferentieel zijn:
Net als bij een conventioneel differentieel
kan een wiel aan een kant van de auto
met een andere snelheid draaien danaan de andere kant als in een bocht
wordt gereden. Het verschil tussen een
sperdifferentieel en een conventioneel
differentieel is dat als een wiel aan een
kant van de auto geen grip meer heeft,
dat dan een grotere hoeveelheid koppel
op het wiel aan de andere zijde wordt
overgebracht, zodat er meer gripontstaat.
✽✽
AANWIJZING
Als rechtuit wordt gereden, dan werkt
het sperdifferentieel als er verschilontstaat in de draaisnelheid van het
rechter en het linker achterwiel.
Met de volgende procedures kan worden
vastgesteld of het sperdifferentieel juist
werkt:
(1) Plaats de auto zodanig dat een wiel op een droog geasfalteerde
ondergrond staat en het andere op
ijs, sneeuw, modder enz.
Rijd met de auto en controleer de
werking van het sperdifferentieel.
De auto mag niet vast komen te zitten
als het differentieel op de juiste wijze
werkt.
(2) Trap het gaspedaal geleidelijk in en trap het vervolgens, bij voldoende
grip, krachtig geheel in. Als de auto
normaal accelereert, dan werkt het
differentieel op de juiste wijze.
✽✽AANWIJZING
Een sperdifferentieel wordt normaal
gesproken automatisch in- en
uitgeschakeld, maar wordt in sommigegevallen niet automatisch uitgeschakeld.U voelt dan dat het wiel aanloopt tijdenshet rijden of het nemen van bochten.
U kunt het sperdifferentieel handmatig
uitschakelen door bij een lage snelheid
het stuurwiel iets naar rechts en naarlinks te bewegen.
SPERDIFFERENTIEEL (INDIEN VAN TOEPASSING)
OPMERKING
Start nooit de motor met de versnellingspook in eenversnelling vooruit of de achteruit met één opgekrikt achterwiel en
het andere op de grond; hierdoor kan de auto gaan rijden.
Als een van de achterwielen doorslaat in modder, sneeuwenz., dan is het soms mogelijk om
de auto vrij te maken door het gaspedaal dieper in te trappen;voorkom echter dat de motor
doorlopend met een hoogtoerental draait. Hierdoor kan hetsperdifferentieel beschadigen.
Page 189 of 321

529
Rijden met uw auto
E100000AFD
Het brandstofverbruik van uw auto is
voornamelijk afhankelijk van uw rijstijl, de
plaatsen waar u rijdt en de
omstandigheden waaronder u rijdt.
Al deze factoren zijn van invloed op het totale aantal kilometers dat u op een liter
brandstof kunt afleggen. Door de
onderstaande suggesties op te volgen,
verbruikt uw auto zo min mogelijk
brandstof en bespaart u geld op zowel de
brandstof als op reparaties enonderhoud:
Rijd zo vloeiend mogelijk. Verhoog uwsnelheid geleidelijk. Rijd niet volgas
weg bij een verkeerslicht en houd uw
snelheid zo constant mogelijk. Sprint
niet van verkeerslicht naar
verkeerslicht. Pas uw snelheid zoveel
mogelijk aan aan de snelheid van de
overige verkeersdeelnemers zodat u
niet onnodig moet vertragen of
versnellen. Vermijd indien mogelijk
verkeersopstoppingen. Bewaar altijd
voldoende afstand tot uw voorligger,
zodat u onnodig remmen kunt
voorkomen. Dat beperkt tevens deslijtage aan het remsysteem. Rijd niet harder dan nodig is. Hoe
harder u rijdt, hoe meer brandstof uw
auto verbruikt. Rijden met een
constante, niet al te hoge snelheid,
vooral op de snelweg, is een van de
meest effectieve manieren om
brandstof te besparen.
Regel de snelheid niet met het rempedaal of het koppelingspedaal.
Dat verhoogt het brandstofverbruik en
kan tevens de slijtage aan deze
componenten bespoedigen. Verder
kan, als u uw voet tijdens het rijden op
het rempedaal laat rusten, het
remsysteem oververhit raken,
waardoor de remwerking in negatieve
zin beïnvloed kan worden, hetgeen
ernstige consequenties kan hebben.
Zorg goed voor uw banden. Houd de bandenspanning op de geadviseerde
waarde. Een onjuiste bandenspanning,te hoog of te laag, leidt tot onnodige
bandenslijtage. Controleer de
bandenspanning minimaal een keerper maand. Zorg ervoor dat de wielen goed
uitgelijnd zijn. Een onjuiste uitlijning
van de wielen kan het gevolg zijn van
het rijden tegen stoepranden of van
het met een te hoge snelheid rijden
over een weg met kuilen en hobbels.
Een onjuiste uitlijning zorgt voor eensnellere bandenslijtage en kan naast
een hoger brandstofverbruik ook nog
andere problemen veroorzaken.
Houd uw auto in een goede conditie. Laat het onderhoud aan uw auto
uitvoeren volgens hetonderhoudsschema in hoofdstuk 7.
Dat is essentieel voor een zo laag
mogelijk brandstofverbruik en zo laag
mogelijke onderhoudskosten. Bij ongunstige
gebruiksomstandigheden dient er
vaker onderhoud te worden uitgevoerd
(zie hoofdstuk 7 voor meer details).
BRANDSTOFBESPARING
Page 190 of 321

Rijden met uw auto
30
5
Houd uw auto schoon. Om optimaal
service aan uw auto te kunnen laten
uitvoeren, moet uw auto schoon zijn en
moeten materialen die corrosie
kunnen veroorzaken, verwijderd
worden. Het is vooral belangrijk
opeenhopingen van modder, vuil, ijs,
enz. aan de onderzijde van de auto te
voorkomen. Het extra gewicht van
dergelijke opeenhopingen verhoogt
het brandstofverbruik en het materiaal
kan corrosie veroorzaken omdat het
lang vochtig kan blijven.
Houd uw auto zo licht mogelijk. Vervoer geen onnodig gewicht in uw auto. Hoe
zwaarder de auto, hoe hoger het
brandstofverbruik.
Laat de motor niet langer stationair draaien dan nodig is. Als u ergens
moet wachten (en niet aan het verkeer
deelneemt), zet dan de motor uit en
start de motor pas weer als u weg wilt
rijden.
Denk eraan dat u uw auto niet langdurig warm hoeft te laten draaien.
Laat de motor na het starten 10 - 20
seconden stationair draaien voordat u
een versnelling inschakelt. Bij zeer
lage buitentemperaturen kunt u deze
periode iets verlengen. Laat de motor niet “bokken” of met een
hoog toerental draaien. Bokken is het
verschijnsel dat de motor onregelmatig
gaat draaien als u met een te lage
snelheid in een te hoge versnelling
gaat rijden. Schakel als dat gebeurt
terug naar een lagere versnelling. Bij
een te hoog toerental draait de motor
meer toeren dan goed voor hem is. Dat
kan worden voorkomen door te
schakelen bij de aanbevolensnelheden.
Maak met beleid gebruik van de airconditioning. De airconditioning
wordt aangedreven door de motor,
waardoor het brandstofverbruiktoeneemt als de airconditioning
gebruikt wordt.
Geopende ruiten verhogen bij hoge snelheid het brandstofverbruik.
Het brandstofverbruik neemt toe bij zij- en tegenwind. Verminder onder dezeomstandigheden snelheid om het
brandstofverbruik enigszins te
beperken.
Het in goede staat houden van uw auto is
van groot belang voor zowel de veiligheid
als het brandstofverbruik. Laat daarom
het voorgeschreven periodieke
onderhoud uitvoeren door een officiële
HYUNDAI Erkend Reparateur.
WAARSCHUWING -
Rijden met uitgezette motor
Zet nooit de motor tijdens af om een helling af te rijden of tijdens het
rijden. Als de motor niet draait,
werken de stuurbekrachtiging en
de rembekrachtiging niet. Laat de
motor draaien en schakel terug
naar de juiste versnelling omoptimaal op de motor te kunnen
afremmen. Daarnaast kan het
uitzetten van de motor tijdens het
rijden het stuurslot inschakelen
waardoor de auto onbestuurbaar
wordt, hetgeen tot ernstig letselkan leiden.
Page 191 of 321

531
Rijden met uw auto
E110100AUN Rijden onder moeilijke omstandigheden
Neem de volgende raadgevingen in acht
als ten gevolge van zware regenval,
sneeuw, ijzel, modder of zand het rijden
bemoeilijkt wordt:
Rijd voorzichtig en bewaar extraafstand tot het overige verkeer.
Vermijd abrupt remmen of sturen.
Rem “pompend”als uw auto niet voorzien is van ABS. Probeer weg te rijden in de tweede
versnelling als de auto vastzit in
sneeuw, modder of zand. Geef
voorzichtig gas om te voorkomen datde wielen doorslippen.
Gebruik zand, pekel, sneeuwkettingen of ander anti-slipmateriaal onder de
aangedreven wielen als de auto vast is
komen te zitten in ijs, sneeuw of
modder. E110200ATQ
Op eigen kracht lostrekken van de auto
Verdraai eerst het stuurwiel een aantal
keren naar rechts en naar links om de
wielen vrij te maken wanneer de auto
vastzit in ijs, zand, modder of sneeuw en
het nodig is de auto heen en weer teschommelen om te proberen hem op
eigen kracht los te trekken. Schakel
vervolgens afwisselend stand R en één
van de vooruitversnellingen in (bij een
automatische transmissie). Laat demotor niet met een te hoog toerental
draaien en laat de wielen niet te lang
doorslippen. Als de auto na enkele
pogingen nog vastzit, dient u de auto los
te laten trekken om oververhitting van de
motor en beschadiging van de
transmissie te voorkomen.
RIJDEN ONDER SPECIALE RIJOMSTANDIGHEDEN
WAARSCHUWING - Remsysteem met ABS
Rem niet “pompend” als uw auto is
uitgerust met ABS.
WAARSCHUWING -
Terugschakelen
Op een glad wegdek
terugschakelen bij een
automatische transmissie kan
ongelukken veroorzaken. Door de
plotselinge verandering inwielsnelheid kunnen de banden
slippen. Wees voorzichtig met het
terugschakelen op een gladwegdek.
OPMERKING
Het langdurig op eigen kracht lostrekken van de auto kanoververhitting van de motor enbeschadiging van de transmissie en van de banden veroorzaken.
Page 192 of 321

Rijden met uw auto
32
5
✽✽
AANWIJZING
De voertuigstabiliteitsregeling (indien van toepassing) moet in stand OFFwordt gezet voordat de auto op eigen
kracht losgetrokken wordt.E110300AUN
Vloeiend nemen van bochten
Pas uw snelheid zo aan dat u in bochten
niet hoeft te remmen of te schakelen,
vooral op een nat wegdek. Het beste is
licht accelererend de bocht uit te rijden.
Als u deze adviezen opvolgt wordt de
bandenslijtage tot een minimum beperkt.
WAARSCHUWING -
Slippende wielen
Laat de wielen niet doorslippen,
vooral niet bij snelheden hoger dan
50 km/h. Het met hoge snelheid
door laten slippen van de wielen
wanneer de auto stilstaat, kan
oververhitting van de banden
veroorzaken waardoor deze
kunnen exploderen en
voorbijgangers kunnen verwonden.WAARSCHUWING
Als u met u auto vast komt te zitten
in de sneeuw, modder, zand, enz.,
kunt u proberen de auto weer los te
krijgen door afwisselend voor- en
achteruit te rijden. Doe dat echterniet als er mensen of obstakels in
de directe nabijheid van de auto
aanwezig zijn. Tijdens het voor- of
achteruitrijden kan de auto
plotseling naar voren of naar
achteren bewegen als de
aangedreven wielen weer grip
krijgen, waardoor personen letsel
kunnen oplopen of schade kanontstaan.
OTQ056051