Page 9 of 56

Ongelukken worden vaak veroor-
zaakt door een fout van de scoo-
terbestuurder. Veel bestuurders
houden bij het ingaan van een
bocht een TE HOGE RIJSNEL-
HEID aan of rijden te lang rechtop
(onvoldoende schuinleggen bij
de bewuste rijsnelheid), zodat de
bocht dan te wijd wordt geno-
men.
• Neem altijd de maximum snel-
heid in acht en rijd nooit sneller
dan de wegcondities en het
verkeer toestaan.
• Geef altijd richting aan voordat
u afslaat of van rijstrook wis-
selt. Zorg dat andere wegge-
bruikers u kunnen zien.
De zithouding van de bestuurder
en de passagier is belangrijk voor
een goede besturing.
• De bestuurder moet tijdens het
rijden beide handen aan het
stuur houden en beide voeten op
de voetplaat, om zo de macht
over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de
bestuurder, de zadelband of de
handgreep, indien aanwezig,met beide handen vast te hou-
den en beide voeten op de pas-
sagiersvoetsteunen te houden.
• eem nooit een passagier mee
die niet in staat is om beide
voeten stevig op de passa-
giersvoetsteunen te zetten.
Rijd nooit onder invloed van alco-
hol of andere drugs.
Deze scooter is uitsluitend ont-
worpen voor gebruik op verharde
wegen. De machine is niet bedo-
eld voor off-road gebruik.
Beschermende kleding
Scooterongelukken met dodelijke
afloop betreffen meestal hoofdletsel.
Het dragen van een helm is de belan-
grijkste factor bij het voorkomen of
reduceren van hoofdletsel.
Draag altijd een goedgekeurde
helm.
Draag ook een gezichtskap of
een veiligheidsbril. De rijwind in
uw niet-afgeschermde ogen kan
het zicht verslechteren, zodat u
gevaren te laat zou opmerken.
Door een jack, stevige schoenen,
een lange broek, handschoenen
e.d. te dragen verkleint u de kansop schaafwonden of ontvellin-
gen.
Draag nooit loszittende kleding,
deze kan blijven haken aan scha-
kelhandgrepen of door de wielen
worden gegrepen en zo een
ongeval of letsel veroorzaken.
Raak nooit de motor of het uitla-
atsysteem aan terwijl de motor
draait. Deze onderdelen worden
zeer heet en kunnen zo brand-
wonden veroorzaken. Draag altijd
beschermende kleding die uw
benen, enkels en voeten bedekt.
De hierboven vermelde voor-
zorgsmaatregelen gelden ook
voor passagiers.
Technische wijzigingen
Door het aanbrengen van technische
wijzigingen die niet door Yamaha zijn
goedgekeurd, of door originele
onderdelen te verwijderen, kan deze
scooter onveilig worden in het gebruik
en ernstig persoonlijk letsel veroorza-
ken. Door dergelijke wijzigingen kan
het gebruik van uw scooter ook
onwettig worden.
Bagage en accessoires
Het monteren van accessoires of het
1
VEILIGHEIDSINFORMATIE t
1-2
5RW-F8199-D3.qxd 08/09/2005 18:11 Página 9
Page 10 of 56

vervoer van bagage kan een negatief
effect hebben op de rijstabiliteit en het
weggedrag als hierdoor de gewichts-
verdeling van de scooter verandert.
Wees uiterst voorzichtig bij het monte-
ren van accessoires of het beladen van
uw scooter, om zo mogelijke ongeva-
llen te vermijden. Pas extra op wanne-
er u op een scooter rijdt die beladen is
of waaraan accessoires zijn gemonte-
erd. Hier volgen enkele algemene rich-
tlijnen bij het beladen van de scooter of
het monteren van accessoires:
Beladen
Het totale gewicht van de bestuurder,
passagier, accessoires en bagage
mag de maximale gewichtlimiet van
CS50Z 158 kg (348,39lb), CS50 161
kg (355lb) niet overschrijden. Let op
het volgende wanneer u tot deze
gewichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en
accessoires moet zo laag moge-
lijk liggen en zo dicht mogelijk
nabij de scooter. Zorg dat het
gewicht zo gelijkmatig mogelijk
aan beide zijden van de scooter
wordt verdeeld, om zo onbalans
of instabiliteit te beperken.
Als gewicht gaat schuiven kan
zich een plotselinge onbalans
voordoen. Controleer voordat u
gaat rijden of accessoires en
bagage stevig aan de scooter zijn
bevestigd. Controleer de bevesti-
gingspunten voor accessoires en
bagage regelmatig.
Bevestig nooit omvangrijke of
zware goederen aan het stuur, de
voorvork of het voorwielspat-
bord. Dergelijke items kunnen
een instabiel weggedrag of een
te trage reactie op het stuur vero-
orzaken.
Accessoir
es
Originele Yamaha accessoires wer-
den speciaal ontworpen voor monta-
ge aan deze scooter. Yamaha is niet in
staat om alle overige leverbare acces-
soires te testen. U bent dus zelf
verantwoordelijk voor de juiste keuze,
installatie en gebruik van niet-Yamaha
accessoires. Wees zorgvuldig bij de
keuze en installatie van accessoires.
Volg bij de montage van accessoires
de onderstaande richtlijnen en die
vermeld onder het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires envervoer nooit bagage als deze
een nadelige invloed hebben op
de prestaties van uw scooter.
Inspecteer het accessoire zorg-
vuldig alvorens het te gebruiken,
om zeker te zijn dat het de
grondspeling of de hellinghoek
op geen enkele manier vermin-
dert, de veerweg, de stuuruitslag
of de bediening beperkt of lam-
pen of reflectors afdekt.
• Accessoires die aan of nabij
het stuur of de voorvork zijn
gemonteerd zullen mogelijk
instabiliteit veroorzaken door
een foutieve gewichtsverdeling
of door aârodynamische effec-
ten. Accessoires aan het stuur
of nabij de voorvork moeten zo
licht mogelijk zijn en tot een
minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kun-
nen door hun aârodynamisch
effect van invloed zijn op de
rijstabiliteit van de scooter. De
scooter kan door rijwind wor-
den opgetild of bij zijwind ins-
tabiel worden. Zulke accessoi-
res kunnen ook instabiliteit
1
tVEILIGHEIDSINFORMATIE
1-3
5RW-F8199-D3.qxd 08/09/2005 18:11 Página 10
Page 11 of 56

veroorzaken terwijl u grote
voertuigen inhaalt of door deze
wordt ingehaald.
• Sommige accessoires noodza-
ken de bestuurder om een
andere dan de normale zitposi-
tie in te nemen. Zo’n verkeerde
zitpositie beperkt de bewe-
gingsvrijheid van de bestuurder
en kan een comfortabele bedie-
ning hinderen, zodat we derge-
lijke accessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbren-
gen van elektrische accessoires.
Als elektrische accessoires de
capaciteit van het elektrisch sys-
teem van de scooter te boven
gaan, kan zich een gevaarlijke
elektrische storing voordoen
waardoor de verlichting of de
motor uitvalt.
Benzine en uitlaatgassen
BENZINE IS ZEER GEMAKKE-
LIJK ONTVLAMBAAR:
• Zet de motor altijd af als u ben-
zine tankt.
• Pas op en mors tijdens het tan-
ken geen benzine op de motor
of op het uitlaatsysteem.• Tank niet terwijl u rookt of in de
nabijheid bent van open vuur.
Start de motor nooit in een afges-
loten ruimte en laat hem dan niet
draaien. De uitlaatgassen zijn gif-
tig en kunnen al heel snel bewus-
teloosheid of dodelijk letsel vero-
orzaken. Start de motor alleen in
de open lucht of in een ruimte die
voldoende ventilatie heeft.
Zet de motor altijd uit voordat u
de scooter onbeheerd achterlaat
en neem de sleutel uit het con-
tactslot. Let op het volgende als
u de scooter gaat parkeren:
• De motor en het uitlaatsysteem
kunnen heet zijn, dus parkeer
de scooter op een plek waar
voetgangers of kinderen hier-
van geen hinder hebben.
• arkeer de scooter niet op een
helling of op een zachte onder-
grond, om omvallen te voorko-
men.
• Parkeer de scooter niet nabij
een brandend toestel(bijv. een
petroleumkachel) of bij open
vuur, hij zou zo vlam kunnen
vatten.
Roep onmiddellijk medische hulp
in nadat u benzine heeft ingeslikt,
veel benzinedamp heeft ingea-
demd of benzine in uw ogen is
terecht gekomen. Morst u benzi-
ne op uw huid of kleding, spoel
de bewuste plek dan direct met
zeepwater en trek andere kleding
aan.
1
VEILIGHEIDSINFORMATIE t
1-4
5RW-F8199-D3.qxd 08/09/2005 18:11 Página 11
Page 12 of 56
DAU10410
Aanzicht linkerzijde
BESCHRIJVING
2-1
2
1. Koplamp (bladzijde6-16)
2. Richtingaanwijzer voor (bladzijde 6-16)
3. Zadel (bladzijde 3-6)
4. Steunbeugel 5. Richtingaanwijzer achter links (bladzijde 6-16)
6. Starthendel (bladzijde 3-6)
7. Luchtfilter (bladzijde 6-8)
8. Middenbok (bladzijde 6-14)
1
2
3
4
5
6
87
5RW-F8199-D3.qxd 08/09/2005 18:11 Página 12
Page 13 of 56
DAU10420
Aanzicht rechterzijde
BESCHRIJVING
2-2
2
9. Wiel (voor) (bladzijde 6-9)
10. Richtingaanwijzer achter rechts (bladzijde 6-16)
11. Achterlicht (bladzijde 6-16)
12. Benzinetank (bladzijde 3-4)13. Helmopbergruimte (bladzijde 3-6)
14. Accu (bladzijde 6-17)
15. Wiel (achter) (bladzijde 6-9)
16. Koelvloeistofreservoir (bladzijde 6-7)
15
10 1112 13 14
16
9
5RW-F8199-D3.qxd 08/09/2005 18:11 Página 13
Page 14 of 56
DAU10430
Bedieningen en instrumenten
BESCHRIJVING
2-3
2
17. Achterremhendel (bladzijde 6-11)
18. Dimlichtschakelaars (bladzijde 3-3)
19. Snelheidsmeter (bladzijde 3-2)
20. Controlelampje richtingaanwijzers (bladzijde 3-1)
21. Controlelampje grootlicht (bladzijde 3-1)
22. Oliepeilcontrolelampje (bladzijde 3-1)
23. Controlelampje koelvloeistoftemperatuur (bladzijde 3-1)
24. Knop “TRIP” (bladzijde 3-2)25. Brandstofmeter (bladzijde 3-3)
26. Voorremhendel (bladzijde 3-4)
27. Rechter stuurschakelaar (bladzijde 3-3)
28. Richtingaanwijzerschakelaar (bladzijde 3-3)
29. Claxonschakelaar (bladzijde 3-3)
30. Contactslot (bladzijde 3-1)
31. Peilglas voor het Koelvloeistof Niveau (bladzijde 6-7)
kb
ajd
z
c4050
30
10 2060
70
80
0
y
17
2928
31 30 2726
20 21
25 23 19 20
18
2422
5RW-F8199-D3.qxd 08/09/2005 18:11 Página 14
Page 15 of 56

DAU10460
Contactslot/stuurslot
Via het contactslot/stuurslot worden
het ontstekingssysteem en de verlich-
tingssystemen bediend en wordt het
stuur vergrendeld. De diverse standen
worden hierna beschreven.
DAU10630
AAN
Alle elektrische systemen komen
onder stroom en de motor kan wor-
den gestart. De sleutel kan niet wor-
den uitgenomen.
DAU10660
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitges-
chakeld. De sleutel kan worden uitge-
nomen.
DAU10670
*
Het waarschuwingslampje 2-takt
injectiesmering moet gaan branden.
(Zie pagina 3-2.)
DAU10680
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elek-
trische systemen zijn uitgeschakeld.
De sleutel kan worden uitgenomen.
Om het stuur te ver
grendelen
1. Draai het stuur helemaal naar
links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-
stand in en draai hem dan naar
de “LOCK”-stand. Houd de sleu-
tel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
Om het stuur te ontgr
endelen
Druk de sleutel in en draai hem dan
naar “OFF” terwijl de sleutel ingedrukt
wordt gehouden.
DWA10060
s s
WAARSCHUWING
Draai de contactsleutel nooit naar
“OFF” of naar “LOCK” terwijl de
machine rijdt; elektrische systemen
worden dan afgeschakeld en moge-
lijk zult u zo de macht over het stuur
verliezen of een ongeval veroorza-
ken. Zorg altijd dat de machine
stilstaat voordat u de sleutel naar
“OFF” of naar “LOCK” draait.
DAU10980
Controlelampjes
1. Controlelampjes richtingaanwijzers “b”
2. Controlelampje groot licht “j”
3. Oliepeilcontrolelampje “z”
4. Controlampje Koelvloeistoftemperatuur “y”
j
d
z
c4050
30
10 2060
70
80
0
y
00000.0
23:08TOTALExF
3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-1
2 1
4
3
1
5RW-F8199-D3.qxd 08/09/2005 18:11 Página 15
Page 16 of 56

DAU11030
Controlelampjes
richtingaanwijzers “c” en “d”
Het bijbehorende controlelampje
knippert terwijl de schakelaar voor
richtingaanwijzers naar de linker- of
rechterstand is gedrukt.
DAU11080
Controlelampje grootlicht “j”
Dit controlelampje brandt terwijl de
koplamp is ingeschakeld voor groo-
tlicht.
DAU11130
Waarschuwingslampje 2-takt
injectiesmering “z”
Dit waarschuwingslampje gaat bran-
den als het niveau voor 2-takt injec-
tiesmering laag is.
Het elektrisch circuit van het waarschu-
wingslampje kan volgens de volgende
procedure worden gecontroleerd.
1. Draai de sleutel naar “ON”.
2. Schakel de versnellingsbak in de
vrijstand.
3. Als het waarschuwingslampje
niet gaat branden, vraag dan een
Yamaha dealer het elektrisch cir-
cuit te testen.
DCA11570
LET OP
Gebruik de motorfiets alleen als u
weet dat het 2-takt motorolieniveau
voldoende hoog is.
OPMERKING:
Bij een voldoende hoog olieniveau
voor 2-takt injectiesmering kan het
waarschuwingslampje soms toch
knipperen bij rijden op een helling of
bij plotseling afremmen of optrekken,
er is dan echter geen sprake van een
storing.
DAU11430
Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur “y”
Dit waarschuwingslampje gaat bran-
den als de motor oververhit raakt. Zet
in zo’n geval de motor onmiddellijk af
en geef deze de tijd om af te koelen.
DCA10020
LET OP
Laat de motor niet draaien terwijl
deze oververhit is.
DAUM1090
Snelheidsmeterunit
1. Snelheidsmeter
2. Brandstofmeter
3. Klok
4. Kilometerteller (TOTAL/TRIP)
5. Knop TRIP
De snelheidsmeterunit is voorzien van
een snelheidsmeter, een kilometerte-
ller en een ritteller. De snelheidsmeter
toont de actuele rijsnelheid. De kilo-
meterteller toont de totale afgelegde
afstand. De ritteller toont de afstand
afgelegd sinds de teller het laatst
werd teruggesteld op nul.
Door indrukken van de terugstelknop
wisselt de weergave tussen kilometer-
tellerweergave “TOTAL”- en ritteller-
weergave “TRIP”. Om de ritteller terug
j
d
z
c4050
30
10 2060
70
80
0
y
00000.0
23:08TOTALExF
3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-2
14
3
2 5
5RW-F8199-D3.qxd 08/09/2005 18:11 Página 16