Page 57 of 98

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-12
2
3
4
5
67
8
9
DAU34181
Motorolie en oliefilterelement
Vóór iedere rit moet het motorolieni-
veau worden gecontroleerd. Verder
moet de olie worden ververst en het
oliefilterelement worden vervangen vol-
gens de intervalperioden vermeld in het
periodieke smeer- en onder-
houdsschema, en wanneer de indica-
tor olieverversing gaat branden.
Om het motorolieniveau te contro-
leren
1. Zet de machine op de middenbok.
OPMERKING:
Zorg dat de machine rechtop staat bij
het controleren van het motorolieni-
veau. Wanneer de machine iets schuin
staat, kan het niveau al foutief worden
afgelezen.
2. Start de motor, laat hem een paar
minuten warmdraaien en zet hem
dan uit.
3. Wacht een paar minuten om de
olie tot rust te laten komen, verwij-
der de olievuldop, veeg de peilstok
schoon, steek deze weer in de vu-lopening (zonder vast te draaien)
en neem dan weer uit om het olie-
niveau te controleren.
OPMERKING:
Het motorolieniveau moet tussen de
merkstrepen voor minimum- en maxi-
mumniveau staan.
4. Als de motorolie beneden de
merkstreep voor minimumniveau
staat, vul dan voldoende olie, van
de aanbevolen soort, bij tot het
correcte niveau.
5. Steek de peilstok in de vulopening
en draai dan de olievuldop vast.
Om de motorolie te verversen (met
of zonder vervanging oliefilterele-
ment)
1. Start de motor, laat hem een paar
minuten warmdraaien en zet hem
dan uit.
2. Zet een oliecarter onder de motor
om de gebruikte olie op te vangen.
3. Verwijder de olievuldop en de af-
tapplug om de olie uit het carter te
laten stromen.
4. Controleer of de onderlegring be-
schadigd is en vervang indien no-
dig.
1. Olievuldop
2. Merkstreep maximumniveau
3. Merkstreep minimumniveau
1
2
3
1
1. Olieaftapplug
1
Page 58 of 98
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-13
1
2
3
4
5
6
7
8
9
OPMERKING:
Sla de stappen 5–7 over als het oliefil-
terelement niet wordt vervangen.
5. Verwijder het oliefilterdeksel door
de bouten te verwijderen.6. Verwijder en vervang het oliefilte-
relement en de o-ringen.
LET OP:
DCA12910
Bij het verwijderen van het oliefilter-
deksel zal de compressieveer naar
buiten vallen. Zorg ervoor dat u de
compressieveer niet kwijtraakt.
7. Monteer de compressieveer en
het oliefilterdeksel door de bouten
aan te brengen en zet deze dan
vast met het voorgeschreven aan-
haalmoment.
1. Olieaftapplug
2. Ring
2
1
1. Bout
2. Oliefilterdeksel
21
(×3)
1. Oliefilterdeksel
2. O-ring
3. Drukveer
4. Oliefilterelement
1
2
3
4
Page 59 of 98

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-14
2
3
4
5
67
8
9
OPMERKING:
Zorg dat de O-ringen correct aanliggen.
8. Breng de onderlegring en de olie-
aftapplug aan en zet de plug dan
vast met het voorgeschreven aan-
haalmoment.
OPMERKING:
Controleer of de onderlegring correct
aanligt.
9. Vul bij met de voorgeschreven
hoeveelheid van de aanbevolen
motorolie, monteer dan de olie-
vuldop en zet deze vast.
LET OP:
DCA11670
Gebruik geen olie met een
“CD”-dieselspecificatie of een
hogere kwaliteit dan gespecifi-
ceerd. Gebruik ook geen olie
met een “ENERGY CONSER-
VING II” of hogere aanduiding.
Zorg dat er geen verontreinigin-
gen in het carter terecht komen.
10. Start de motor, laat hem een paar
minuten stationair draaien en con-
troleer daarbij op olielekkage. Als
er sprake is van olielekkage, zet
de motor dan direct af en zoek de
oorzaak.
11. Stel de indicator olieverversing op
de volgende wijze terug.
Terugstellen van de indicator olie-
verversing
1. Draai de sleutel naar “ON”.
2. Houd de “OIL CHANGE”-knop in-
gedrukt voor twee tot acht secon-
den.
3. Laat de “OIL CHANGE”-knop los,
de indicator olieverversing zal nu
uitgaan.
OPMERKING:
Als de motorolie werd ververst voordat
de indicator olieverversing brandde
(dus voordat de intervalperiode voor
olieverversing was verstreken), moet
de indicator na de olieverversing wor-
den teruggesteld zodat het eerstvol-
Aanhaalmoment:
Bevestigingsbout oliefilterdeksel:
10 Nm (1.0 m·kgf, 7.2 ft·lbf)
Aanhaalmoment:
Olieaftapplug:
20 Nm (2.0 m·kgf, 14.5 ft·lbf)
Aanbevolen motorolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid:
Zonder vervanging van oliefilterele-
ment:
1.50 L (1.59 US qt) (1.32 Imp.qt)
Met vervanging van oliefilterelement:
1.70 L (1.80 US qt) (1.50 Imp.qt)
1. “OIL CHANGE”-knop
1
Page 60 of 98

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-15
1
2
3
4
5
6
7
8
9
gende tijdstip voor olieverversing weer
correct wordt aangegeven. Volg de
hierboven beschreven werkwijze om
de indicator olieverversing terug te stel-
len voordat de olieverversingstermijn is
verstreken, maar kijk wel of de indicator
ca. 1.4 seconde brandt nadat de “OIL
CHANGE”-knop is losgelaten; zo niet,
herhaal dan de procedure.
DAU20060
Versnellingsbakolie
Vóór elke rit moet het eindoverbren-
gingshuis worden gecontroleerd op
olielekkage. In geval van lekkage dient
u de scooter door een Yamaha dealer
te laten nakijken en te laten repareren.
Bovendien dient de versnellingsbakolie
als volgt te worden ververst op de aan-
gegeven tijdstippen in het periodieke
onderhouds- en smeerschema.
1. Start de motor, warm deze op door
een paar minuten te gaan rijden en
zet dan de motor af.
2. Zet de scooter op de middenbok.
3. Plaats een olieopvangbak onder
het eindoverbrengingshuis om de
gebruikte olie op te vangen.
4. Verwijder de olievuldop en de af-
tapplug om de olie uit het eind-
overbrengingshuis af te tappen.5. Breng de olieaftapplug van de ver-
snellingsbakolie aan en zet hem
vast met het voorgeschreven aan-
haalmoment.
6. Voeg de benodigde hoeveelheid
aanbevolen versnellingsbakolie
toe, breng de olievuldop aan en
draai deze vast.
1. Olievulplug eindoverbrenging
2. Olieaftapplug eindoverbrenging
Aanhaalmoment:
Olieaftapplug versnellingsbakolie:
22 Nm (2.2 m·kgf, 15.9 ft·lbf)
2
1
Page 61 of 98

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-16
2
3
4
5
67
8
9
WAARSCHUWING
DWA11310
Zorg dat er geen verontreinigin-
gen het cardanhuis kunnen bin-
nendringen.
Zorg dat er geen olie op de ban-
den of wielen terechtkomt.
7. Controleer de versnellingsbak op
olielekkage. Zoek in geval van lek-
kage naar de oorzaak.
DAU20070
Koelvloeistof
Voor iedere rit moet het koelvloeistofni-
veau worden gecontroleerd. Ook moet
de koelvloeistof worden ververst vol-
gens de intervalperioden vermeld in het
periodieke smeer- en onder-
houdsschema.
DAU34191
Controleren van het koelvloeistofni-
veau
1. Zet de machine op een vlakke on-
dergrond en houd deze rechtop.
OPMERKING:
Het koelvloeistofniveau moet wor-
den gecontroleerd terwijl de motor
koud is, temperatuurverschillen
zijn namelijk van invloed op het ni-
veau.
Zorg dat de machine rechtop staat
bij het controleren van het koel-
vloeistofniveau. Wanneer de ma-
chine iets schuin staat, kan het
niveau al foutief worden afgelezen.
2. Trek de voetplaatmat aan rechter-zijde omhoog zoals getoond.
3. Verwijder de afdekkap over het
koelvloeistofreservoir door de
schroef los te halen.
4. Controleer het koelvloeistofniveau
Aanbevolen versnellingsbakolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid:
0.25 L (0.26 US qt) (0.22 Imp.qt)
1. Voetplaatmat rechterzijde
1. Schroef
2. Kap koelvloeistofreservoir
1
1
2
Page 62 of 98

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-17
1
2
3
4
5
6
7
8
9
in het reservoir.
OPMERKING:
Het koelvloeistofniveau moet tussen de
merkstrepen voor minimum- en maxi-
mumniveau staan.
5. Als de koelvloeistof bij of beneden
de merkstreep voor minimumni-
veau staat, open dan de dop van
het koelvloeistofreservoir, vul koel-
vloeistof bij tot de merkstreep voor
maximumniveau en sluit de dop
van het koelvloeistofreservoir
weer.
LET OP:
DCA10470
Als er geen koelvloeistof voor-
handen is, gebruik in plaats
daarvan dan gedistilleerd water
of zacht leidingwater. Gebruik
geen hard water of zout water,
hierdoor kan de motor worden
beschadigd.
Wanneer water werd gebruikt inplaats van koelvloeistof, ver-
vers dan zo snel mogelijk met
koelvloeistof, anders wordt de
motor onvoldoende gekoeld en
is het koelsysteem niet be-
schermd tegen bevriezing en
corrosie.
Als water aan de koelvloeistof is
toegevoegd, vraag dan zo snel
mogelijk een Yamaha dealer het
antivries percentage van de
koelvloeistof te controleren, an-
ders zal de koelvloeistof minder
effectief zijn.
WAARSCHUWING
DWA10380
Verwijder de koelvloeistofradiator-
vuldop nooit terwijl de motor nog
heet is.
6. Monteer het koelvloeistofreservoir
door de schroef aan te brengen.
7. Plaats de voetplaatmat aan de
rechterzijde in de oorspronkelijke
positie.
1. Merkstreep minimumniveau
2. Merkstreep maximumniveau
3. Dop koelvloeistofreservoir
Inhoud koelvloeistofreservoir (tot
aan de merkstreep voor maxi-
mumniveau):
0.32 L (0.34 US qt) (0.28 Imp.qt) 1
2
3
Page 63 of 98

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-18
2
3
4
5
67
8
9
OPMERKING:
De radiatorkoelvin schakelt auto-
matisch aan of uit, afhankelijk van
de temperatuur van de koelvloei-
stof in de koelvloeistofradiator.
Als de motor oververhit raakt,
staan op pagina 6-38 nadere in-
structies vermeld.
DAU34203
Luchtfilterelementen,
aftapslangen en
luchtfilterelement in
V-snaarbehuizing
De luchtfilterelementen en het luchtfil-
terelement in de V-snaarbehuizing
moeten worden gereinigd volgens de
intervalperioden vermeld in het perio-
dieke smeer- en onderhoudsschema.
Reinig alle luchtfilterelementen vaker
als u in zeer stoffige of vochtige gebie-
den rijdt.
Luchtfilterelementen vervangen
1. Zet de scooter op de middenbok.
OPMERKING:
Werk als volgt bij beide luchtfilterele-
menten.
2. Verwijder het deksel van het lucht-
filterhuis door de rubber dop en de
schroeven te verwijderen.
Links
Rechts
3. Trek het luchtfilterelement los.
1. Schroef
2. Luchtfilterdeksel
3. Rubber dop
1. Schroef
2. Luchtfilterdeksel
3. Rubber dop
1(×6)
21
13
3
1(×5)
1
23
Page 64 of 98
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-19
1
2
3
4
5
6
7
8
9Links
Rechts
4. Breng een nieuw luchtfilterelement
aan in het luchtfilterhuis.
5. Monteer het luchtfilterdeksel door
de schroeven aan te brengen.
6. Breng de rubber dop aan.
LET OP:
DCA12922
Controleer of beide luchtfiltere-
lementen correct in de behuizin-
gen zijn aangebracht.
Vervang beide filterelementen
altijd tegelijkertijd om slechte
prestaties of beschadiging van
de motor te voorkomen.
Laat de motor nooit draaien ter-
wijl de luchtfilterelementen af-
wezig zijn, dat kan leiden tot
overmatige slijtage bij de zui-
ger(s) en/of de cilinder(s).
Reinigen van de luchtfilteraftap-
slangen
1. Controleer of zich in de aftapslang
aan de onderzijde van beide lucht-
filterhuizen water of vuil heeft ver-
zameld.
Links
Rechts
2. Haal de slang los als er vuil of wa-
ter in zit, reinig hem grondig en
breng opnieuw aan.
1. Luchtfilterelement
1. Luchtfilterelement
1
1
1. Aftapslang luchtfilter
1. Aftapslang luchtfilter
1
1