Page 65 of 104

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-18
6
DC000080
LET OP:_
Als er geen koelvloeistof voorhan-
den is, gebruik in plaats daarvan
dan gedistilleerd water of zacht lei-
dingwater. Gebruik geen hard water
of zout water, hierdoor kan de mo-
tor worden beschadigd.
Wanneer water werd gebruikt in
plaats van koelvloeistof, ververs
dan zo snel mogelijk met koelvloei-
stof, anders wordt de motor onvol-
doende gekoeld en is het
koelsysteem niet beschermd tegen
bevriezing en corrosie.
Als water aan de koelvloeistof is
toegevoegd, vraag dan zo snel mo-
gelijk een Yamaha dealer het anti-
vries percentage van de
koelvloeistof te controleren, anders
zal de koelvloeistof minder effectief
zijn.
_OPMERKING:_ De radiatorkoelvin schakelt automatisch
aan of uit, afhankelijk van de temperatuur
van de koelvloeistof in de koelvloeistofra-
diator. Als de motor oververhit raakt, staan
op pagina 6-37 nadere instructies vermeld. _
DAU03627*
Luchtfilter en
luchtfilterelementen in
v-snaarbehuizingHet luchtfilter en de luchtfilterelementen in
de v-snaarbehuizing moeten worden gerei-
nigd volgens de intervalperioden vermeld in
het periodieke smeer- en onderhoudssche-
ma. Reinig beide luchtfilterelementen vaker
als u in zeer stoffige of vochtige gebieden
rijdt.
DC000092*
LET OP:_
Controleer of beide luchtfilterele-
menten correct in de behuizingen
zijn aangebracht.
Laat de motor nooit draaien terwijl
de luchtfilterelementen afwezig
zijn, dat kan leiden tot overmatige
slijtage bij de zuiger en/of de cilin-
der.
_
Reinigen van het luchtfilterelement
1. Zet de scooter op de middenbok.
2. Verwijder het luchtfilterdeksel door de
schroeven te verwijderen.1. Luchtfilterdeksel
2. Schroef (× 5)
3. Filterspons
4. Gaasvel1
2 2
3
4
ZAUM0446
Page 66 of 104
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-19
6
3. Trek het sponsmateriaal naar buiten
samen met het gaasblad, reinig met
oplosmiddel en knijp dan het achter-
gebleven oplosmiddel uit.
4. Controleer of het sponsmateriaal be-
schadigd is en vervang zo nodig.
5. Laat het sponsmateriaal eerst drogen.
6. Breng olie van de aanbevolen soort
aan op het hele oppervlak van het
luchtfilterelement en wring dan de
overtollige olie uit.
OPMERKING:_ Het sponsmateriaal moet nat zijn maar mag
niet druipen._7. Breng het sponsmateriaal aan in het
luchtfilterhuis.
8. Monteer het luchtfilterdeksel door de
schroeven aan te brengen.
Het luchtfilterelement in de v-snaarbe-
huizing reinigen
1. Verwijder het luchtfilterdeksel op de
v-snaarbehuizing door de schroeven
te verwijderen.
ZAUM0447
Aanbevolen olie:
Motorolie
1. Luchtfilterdeksel op v-snaarbehuizing
2. Schroef (× 3)2
1
ZAUM0448
Page 67 of 104
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-20
6
2. Blaas het vuil met perslucht uit het
luchtfilterelement (zie afbeelding).
3. Controleer het luchtfilterelement in de
v-snaarbehuizing op beschadiging en
vervang dit indien nodig.
4. Monteer het luchtfilterdeksel op de
v-snaarbehuizing door de schroeven
aan te brengen.
DAU00631
Afstellen van de carburateur De carburateur vormt een belangrijk onder-
deel van de motor en moet zeer precies
worden afgesteld. Laat daarom alle carbu-
rateurafstellingen over aan een Yamaha
dealer die over de benodigde vakkennis en
ervaring beschikt.
DAU00635
Afstellen van de vrije slag van de
gaskabel De vrije slag van de gaskabel dient 1,5–
3 mm te bedragen bij de gasgreep. Contro-
leer de vrije slag van de gaskabel regelma-
tig en laat zo nodig afstellen door een
Yamaha dealer.
1. Luchtfilterdeksel op v-snaarbehuizing
2. Luchtfilterelement in v-snaarbehuizing
2
1
ZAUM0449
a. Vrije slag gaskabelaZAUM0051
Page 68 of 104

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-21
6
DAU00637
Afstellen van de klepspeling De klepspeling kan tijdens gebruik gaan af-
wijken, waardoor de lucht/brandstof-ver-
houding kan veranderen en/of het
motorgeluid toeneemt. Om dit te voorko-
men moet de klepspeling door een Yamaha
dealer worden afgesteld volgens de inter-
valperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
DAU04551*
Banden Let ten aanzien van de voorgeschreven
banden op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw scooter.
Bandspanning
De bandspanning moet voor elke rit worden
gecontroleerd en eventueel worden bijge-
steld.
DW000082
WAARSCHUWING
_
De bandspanning moet worden ge-
controleerd en afgesteld terwijl de
banden koud zijn (wanneer de tem-
peratuur van de banden gelijk is
aan de omgevingstemperatuur).
De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en het
totale gewicht van rijder, passagier,
bagage en accessoires dat voor dit
model is vastgesteld.
_CE-01D
CE-07D
0 12
3
4
ZAUM0053
Bandenspanning
(gemeten op koude banden)
Belasting* Voor Achter
Tot 90 kg*180 kPa
1,8 kgf/cm
2
1,8 bar190 kPa
1,9 kgf/cm
2
1,9 bar
90 kg–160 kg last*180 kPa
1,8 kgf/cm
2
1,8 bar200 kPa
2,0 kgf/cm
2
2,0 bar
160 kg–maximale last*190 kPa
1,9 kgf/cm
2
1,9 bar220 kPa
2,2 kgf/cm
2
2,2 bar
Maximale belasting* 202 kg
* Totaal gewicht van motorrijder, passagier, bagage
en accessoires
Page 69 of 104

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-22
6
DW000077
WAARSCHUWING
_ De aanwezigheid van bagage is van gro-
te invloed op het weggedrag, de rem- en
rij-eigenschappen en de veiligheid van
uw motor, neem dus de volgende voor-
zorgen in acht.
DE SCOOTER NOOIT OVERBELA-
DEN! Rijden met een overbeladen
scooter kan leiden tot beschadi-
ging van de banden, controlever-
lies of ernstig letsel. Zorg ervoor
dat het totale gewicht van de motor-
rijder, lading en accessoires de
maximaal toegestane belasting van
het voertuig niet overschrijdt.
Vervoer geen los verpakte spullen
die tijdens de rit kunnen gaan
schuiven.
Bevestig de zwaarste spullen op
veilige wijze dicht bij het midden
van de scooter en verdeel het ge-
wicht over beide zijden.
Pas de luchtdruk in de wielophan-
ging en de bandspanning aan op
het te vervoeren gewicht.
Controleer vóór iedere rit de condi-
tie en spanning van de banden.
_
Inspectie van banden
Voor elk rit moeten de banden worden ge-
controleerd. Als de bandprofieldiepte op het
midden van de band de vermelde limiet
heeft bereikt, de band spijkers of stukjes
glas bevat of wanneer de wang van de
band scheurtjes vertoont, moet de band on-
middellijk door een Yamaha dealer worden
vervangen.CE-08DOPMERKING:_ De slijtagelimiet voor bandprofieldiepte is
voor diverse landen verschillend. Neem al-
tijd de lokale voorschriften in acht. _
Bandeninformatie
Deze scooter is uitgerust met tubeless ban-
den.CE-10D
DAU00683
WAARSCHUWING
_
Laat sterk versleten banden door
een Yamaha dealer vervangen. Rij-
den op een motor met versleten
banden is niet alleen verboden,
maar dit heeft ook een averechts ef-
fect op de rijstabiliteit, waardoor u
de macht over het stuur zou kun-
nen verliezen.
De vervanging van onderdelen van
wielen en remmen, inclusief ban-
den, dient te worden overgelaten
aan een Yamaha dealer, die over de
nodige vakkundige kennis en erva-
ring beschikt.
_
1. Bandprofieldiepte
2. BandwangMinimale bandprofiel-
diepte (voor en achter)1,6 mm
1
2
ZAUM0054
VOOR
Merk Maat Model
MICHELIN 120/80-14 58P
PILOT CITY TL
ACHTER
Merk Maat Model
MICHELIN 150/70-14 66P
PILOT CITY TL
Page 70 of 104

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-23
6
DAU03773
Gietwielen Let ten aanzien van de voorgeschreven
banden op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw scooter.
Controleer de velgen voor iedere rit op
scheurtjes, verbuiging of kromtrekken.
Laat ingeval van schade het wiel door
een Yamaha dealer vervangen. Pro-
beer het wiel nooit zelf te repareren,
hoe klein de reparatie ook is. Vervang
een wiel dat vervormd is of haar-
scheurtjes vertoont.
Na het vervangen van een wiel of
band moet het wiel worden uitgeba-
lanceerd. Een niet uitgebalanceerd
wiel zal mogelijk slecht functioneren,
of kan een slechte wegligging en een
verkorte levensduur van de banden tot
gevolg hebben.
Rijd niet te snel direct na het verwisse-
len van een band. Het bandoppervlak
dient eerst te zijn ingereden voordat
het zijn optimale eigenschappen ver-
krijgt.
DAUM0056
Vrije slag van voor- en
achterremhendel afstellen De vrije slag van de voor- en achterrem-
hendel moet 2–5 mm bedragen, zoals ge-
toond. Controleer de vrije slag van de voor-
en achterremhendel regelmatig en laat in-
dien nodig door een Yamaha dealer afstel-
len.
DW000100
WAARSCHUWING
_ Als de vrije slag van de remhendel niet
normaal is, wijst dat op een serieus de-
fect in het remsysteem. Laat het remsys-
teem vóór gebruik van de scooter
nakijken of repareren door een Yamaha
dealer. _
a. Vrije slag voorremhendel
a
ZAUM0107
a. Vrije slag achterremhendelaZAUM0108
Page 71 of 104

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-24
6
DAU00717
Controleren van de remblokken
voor- en achter De remblokken in de voor- en achterrem
moeten worden gecontroleerd op slijtage
volgens de intervalperioden voorgeschre-
ven in het periodieke smeer- en onder-
houdsschema. Meet de remvoeringdikte
om de remblokslijtage te controleren. Als de
remvoeringdikte minder is dan 3,8 mm,
vraag dan een Yamaha dealer de remblok-
ken te vervangen.
DAU04856
Controleren van
remvloeistofniveau Bij een tekort aan remvloeistof kan lucht het
remsysteem binnendringen, waarna de
remwerking mogelijk minder effectief is.
Controleer alvorens te gaan rijden of de
remvloeistof boven de merkstreep voor mi-
nimumniveau staat en vul zo nodig bij. Een
laag remvloeistofniveau wijst mogelijk op
verregaande remblokslijtage en/of lekkage
in het remsysteem. Als het remvloeistofni-
veau laag is, controleer dan de remblokken
op slijtage en het remsysteem op lekkage.
a. Slijtagelimiet
aZAUM0450Voor
a. Slijtagelimiet
aZAUM0451Achter
1. Merkstreep minimumniveau
MIN
1
ZAUM0453Voor
Page 72 of 104

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-25
6
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen
in acht:
Bij het controleren van het remvloei-
stofniveau moet het bovenvlak van het
remvloeistofreservoir horizontaal
staan.
Gebruik uitsluitend de voorgeschre-
ven kwaliteit remvloeistof, anders kun-
nen de rubber afdichtingen
verslechteren en zo lekkage en slech-
te remwerking teweegbrengen.
Vul bij met hetzelfde type remvloeistof.
Bij vermengen van verschillende ty-
pen remvloeistof kunnen schadelijke
chemische reacties optreden en kan
de remwerking verslechteren.
Pas op en zorg dat tijdens bijvullen
geen water het remvloeistofreservoir
kan binnendringen. Water zal het
kookpunt van de remvloeistof aan-
zienlijk verlagen zodat dampbelvor-
ming kan optreden.
Remvloeistof kan gelakte of kunststof
onderdelen aantasten. Veeg gemor-
ste remvloeistof steeds direct af.
Naarmate de remblokken afslijten, zal
het remvloeistofniveau geleidelijk ver-
der dalen. Vraag echter wel een
Yamaha dealer om een inspectie als
het remvloeistofniveau plotseling sterk
is gedaald.
DAUM0008*
Verversen van remvloeistofLaat een Yamaha dealer de remvloeistof
vervangen tijdens de intervalperioden die
staan aangegeven in het periodieke smeer-
en onderhoudsschema. Laat bovendien om
de vier jaar de remslangen vervangen, of
zodra deze zijn beschadigd of lekken.
1. Merkstreep minimumniveauAanbevolen remvloeistof: DOT 4MIN
1
ZAUM0452
Achter