FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3
Contactslot/stuurslot-unit ................................................................... 3-1
Controlelampjes ................................................................................ 3-2
Snelheidsmeter ................................................................................. 3-2
Brandstofniveaumeter ....................................................................... 3-3
Accuspanningmeter/temperatuurmeter koelvloeistof ........................ 3-3
Multifunctioneel display ..................................................................... 3-4
Antidiefstal-alarm (optie) ................................................................... 3-7
Stuurschakelaars .............................................................................. 3-8
Voorremhendel .................................................................................. 3-9
Achterremhendel ............................................................................... 3-9
Tankdop ........................................................................................... 3-10
Brandstof ......................................................................................... 3-10
Uitlaatkatalysator ............................................................................. 3-11
Zadel ............................................................................................... 3-12
Opbergcompartimenten ................................................................... 3-12
Slotcompartiment ............................................................................ 3-14
Afstellen van de schokdemperunits ................................................ 3-14
Bagagehaak ..................................................................................... 3-15
Zijstandaard .................................................................................... 3-16
Startspersysteem ............................................................................ 3-16
Gelijkstroom aansluitcontact voor accessoires ............................... 3-18
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-7
3
Indicator olieverversing “OIL”
Als deze indicator aangaat, moet de mo-
torolie worden ververst. De indicator blijft
branden totdat deze wordt teruggesteld.
Stel de indicator als volgt terug na het ver-
versen van de motorolie:
1. Houd de “MODE”- en de “SET”-toets
tegelijkertijd ingedrukt en draai de
sleutel naar “”.
2. Houd de “MODE”- en de “SET”-toets
nog twee tot vijf seconden lang inge-
drukt.
3. Laat de toetsen los en de indicator
olieverversing zal uitgaan.
OPMERKING:_
De indicator olieverversing gaat bran-
den na de eerste 1000 km (600 mi) en
elke daaropvolgende 3000 km
(4800 mi).
Als de motorolie werd ververst voordat
de indicator olieverversing brandde
(dus voordat de intervalperiode voor
olieverversing was verstreken), moet
de indicator na de olieverversing wor-
den teruggesteld zodat het eerstvol-
gende tijdstip voor olieverversing weer
correct wordt aangegeven. Na het te-
rugstellen brandt de indicator gedu-
rende 2 seconden. Als de indicator
niet gaat branden, herhaal dan de te-
rugstelprocedure.
_
DAU00109
Antidiefstal-alarm (optie) Deze motor kan door een Yamaha dealer
worden uitgerust met een optioneel anti-
diefstal-alarmsysteem. Neem contact op
met een Yamaha dealer voor nadere infor-
matie.
1. Indicator olieverversing
1
ZAUM0582
1. Controlelampje alarm
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-8
3
DAU00118
Stuurschakelaars
DAU00119
Lichtsignaalschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om de koplamp
een lichtsignaal te laten afgeven.
DAU03888
Dimlichtschakelaar “/”
Zet deze schakelaar op “” voor groot-
licht en op “” voor dimlicht.
DAU03889
Richtingaanwijzerschakelaar
“/”
Druk deze schakelaar naar “” om af-
slaan naar rechts aan te geven. Druk deze
schakelaar naar “” om afslaan naar
links aan te geven. Na loslaten keert de
schakelaar terug naar de middenstand. Om
de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt
de schakelaar ingedrukt nadat hij is terug-
gekeerd in de middenstand.
DAU00129
Claxonschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om een claxonsig-
naal te geven.
DAU03890
Noodstopschakelaar “/”
Zet deze schakelaar op “” alvorens de
motor te starten. Zet deze schakelaar op
“” om in een noodgeval de motor direct
uit te schakelen, zoals wanneer de machine
omslaat of als de gaskabel blijft hangen.
DAU03801
Startknop “”
Druk bij ingetrokken zijstandaard en be-
krachtigde voor- of achterrem deze knop in
om de motor via de startmotor te starten.
DC000005
LET OP:_ Zie pagina 5-1 voor startinstructies
voordat u de motor start. _
1. Lichtsignaalschakelaar “”
2. Dimlichtschakelaar “/”
3. Richtingaanwijzerschakelaar “/”
4. Claxonschakelaar “”
1234
ZAUM0407
1. Noodstopschakelaar “/”
2. Schakelaar alarmverlichting “/”
3. Startknop “”
1
2
3
ZAUM0408
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-9
3
DAUM0111
Schakelaar alarmverlichting
“”, “”
Met de contactsleutel in de stand “” zet
u deze schakelaar op “” voor het in-
schakelen van de alarmverlichting (gelijktij-
dig knipperen van alle richtingaanwijzers).
Om de alarmverlichting uit te schakelen, zet
u deze schakelaar op “” en zet u de con-
tactsleutel vervolgens in de stand “”.OPMERKING:_ Zelfs als de sleutel van de stand “” in de
stand “” wordt gezet met ingeschakelde
alarmverlichting, blijft deze verlichting knip-
peren, ongeacht de positie van de schake-
laar. Om de alarmverlichting uit te
schakelen, moet de sleutel weer in de stand
“” worden gezet en moet de schakelaar
alarmverlichting op “” worden gezet. _De alarmverlichting wordt gebruikt in een
noodgeval of om andere verkeersdeelne-
mers te waarschuwen als uw scooter stil-
staat in een mogelijk gevaarlijke
verkeerssituatie.
DC000006
LET OP:_ Gebruik de alarmverlichting niet gedu-
rende langere tijd, anders kan de accu
ontladen raken. _
DAU03882
Voorremhendel De voorremhendel bevindt zich aan de
rechterstuurgreep. Trek deze hendel naar
het stuur toe om de voorrem te bekrachti-
gen.
DAU00163
Achterremhendel De achterremhendel bevindt zich aan de
linkerstuurgreep. Trek deze hendel naar
het stuur toe om de achterrem te bekrachti-
gen.
1. Voorremhendel
1
ZAUM0084
1. Achterremhendel
1
ZAUM0085
INDEXAAandachtspunten voor veilig
motorrijden ............................................ 1-2
Accu ...................................................... 6-29
Accuspanningmeter/
temperatuurmeter koelvloeistof ..............3-3
Antidiefstal-alarm .....................................3-7BBagagehaak .......................................... 3-15
Banden .................................................. 6-21
Bougie, controleren ................................ 6-11
Brandstof ............................................... 3-10
Brandstofniveaumeter ..............................3-3
Brandstofverbruik, tips voor een
zuinig .....................................................5-4CCarburateurs, afstellen ........................... 6-20
Cardanolie ............................................. 6-16
Claxonschakelaar ....................................3-8
Contactslot/stuurslot-unit..........................3-1
Controlelampje dimlicht ............................3-2
Controlelampje grootlicht .........................3-2
Controlelampjes .......................................3-2
Controlelampjes richtingaanwijzers ..........3-2
Controlelijst voor gebruik..........................4-1DDimlichtschakelaar ...................................3-8
Display, multifunctioneel ..........................3-4
GGasgreep en gaskabel, controleren en
smeren ................................................ 6-26
Gaskabel, afstellen van vrije slag........... 6-20
Gelijkstroom aansluitcontact voor
accessoires ......................................... 3-18
Gereedschapsset .................................... 6-1
Gloeilamp kentekenverlichting,
vervangen ........................................... 6-35
Gloeilamp richtingaanwijzer (achter) of
gloeilamp remlicht/achterlicht,
vervangen ........................................... 6-34
Gloeilamp richtingaanwijzer (voor),
vervangen ........................................... 6-34IIdentificatienummers ............................... 9-1
Identificatienummer sleutel ...................... 9-1
Inrijperiode............................................... 5-4KKabels, controleren en smeren .............. 6-26
Klepspeling, afstellen............................. 6-21
Koelvloeistof .......................................... 6-17
Koplampgloeilamp, vervangen .............. 6-32LLichtsignaalschakelaar ............................ 3-8
Locaties van onderdelen.......................... 2-1
Luchtfilter en luchtfilterelementen in
v-snaarbehuizing, reinigen .................. 6-18
MMiddenbok en zijstandaard,
controleren en smeren .........................6-27
Modelinformatiesticker .............................9-2
Motorolie ................................................6-13NNoodstopschakelaar ................................3-8OOmrekentabel ..........................................8-4
Opbergcompartimenten .........................3-12PParkeren ..................................................5-5
Periodiek smeer- en
onderhoudsschema ...............................6-2RRemblokken, controleren .......................6-24
Remhendel (achterrem) ...........................3-9
Remhendel, afstellen van vrije slag ........6-23
Remhendels, smeren .............................6-26
Remhendel (voor) ....................................3-9
Remmen ..................................................5-3
Remvloeistofniveau, controleren ............6-24
Remvloeistof, verversen.........................6-25
Richtingaanwijzerschakelaar ....................3-8SSchakelaar alarmverlichting .....................3-9
Schokdemperunits, afstellen ..................3-14
Slotcompartiment ...................................3-14
Snelheidsmeter ........................................3-2
Sneller en langzamer rijden......................5-3