Page 22 of 104

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-5
3
OPMERKING:_
De kilometerteller “Trip/fuel” wordt al-
leen geactiveerd als het waarschu-
wingslampje brandstofniveau gaat
branden.
De kilometerteller “Trip 2” wordt auto-
matisch op nul teruggesteld nadat de
sleutel naar “ ” is gedraai d (2 urŽn) .
_Door indrukken van de “SET”-toets in de rit-
tellermodus wisselt de weergave tussen de
verschillende rittellerfuncties in de onder-
staande volgorde: Als het waarschuwingslampje brandstofni-
veau gaat branden (zie pagina 3-3), wisselt
de weergave automatisch naar brand-
stofreserve-rittellermodus “Trip/fuel” en
wordt de afgelegde afstand vanaf dat punt
aangegeven. In dat geval wordt door in-
d
rukken van de “ MODE ”-toets g ewiss eld
tus sen de diverse weergaven van ritt ellers
en kilom eterte ller, vo lgens onderstaande
volg ord e: Om een ritteller op nul terug te stellen, se-
lecteert u deze met een druk op de
“MODE”-toets, waarna u de “SET”-toets
minstens een seconde lang ingedrukt
houdt. Wanneer u de brandstofreserve-rit-
teller niet zelf met de hand op nul terugstelt,
wordt deze automatisch teruggesteld zodra
na het tanken 5 km (3 mi) is gereden en
verschijnt de vorige weergavemodus weer.1. Afstand
2. Tijd
3. Gemiddelde snelheidAfstand
→ Tijd
→ Gemiddelde snelheid
→ Afstand
"Set"
"Set" "Set"
12
3
ZAUM0392
Trip/Fuel
→ Trip 1
→ Trip 2
→ Total
→
Trip/fuelZAUM0393
Page 23 of 104
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-6
3
Klokweergave
De klok op tijd zetten:
1. Houd de “SET”-toets minstens twee
seconden lang ingedrukt terwijl de
weergave “Total” actief is.
2. Zodra de urenaanduiding begint te
knipperen, drukt u op de “SET”-toets
om de uren in te stellen.3. Druk op de “MODE”-toets en de minu-
tenaanduiding zal gaan knipperen.
4. Druk op de “SET”-toets om de minu-
ten in te stellen.
5. Druk op de “MODE”-toets en laat deze
dan los om de klok te starten. De
weergave keert weer terug naar de
“Total”-modus.Omgevingstemperatuurweergave
Deze weergave toont de omgevingstempe-
ratuur vanaf -30 °C (-86 °F) tot 50 °C
(122°F).
De vorstindicator “” verschijnt automa-
tisch als de temperatuur daalt tot onder
3°C (37,4 °F).ZAUM0394
ZAUM0395
1. Waarschuwingslampje vorst “”
2. Min-item
3. Temperatuur1
2
3ZAUM0396
Page 24 of 104

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-7
3
Indicator olieverversing “OIL”
Als deze indicator aangaat, moet de mo-
torolie worden ververst. De indicator blijft
branden totdat deze wordt teruggesteld.
Stel de indicator als volgt terug na het ver-
versen van de motorolie:
1. Houd de “MODE”- en de “SET”-toets
tegelijkertijd ingedrukt en draai de
sleutel naar “”.
2. Houd de “MODE”- en de “SET”-toets
nog twee tot vijf seconden lang inge-
drukt.
3. Laat de toetsen los en de indicator
olieverversing zal uitgaan.
OPMERKING:_
De indicator olieverversing gaat bran-
den na de eerste 1000 km (600 mi) en
elke daaropvolgende 3000 km
(4800 mi).
Als de motorolie werd ververst voordat
de indicator olieverversing brandde
(dus voordat de intervalperiode voor
olieverversing was verstreken), moet
de indicator na de olieverversing wor-
den teruggesteld zodat het eerstvol-
gende tijdstip voor olieverversing weer
correct wordt aangegeven. Na het te-
rugstellen brandt de indicator gedu-
rende 2 seconden. Als de indicator
niet gaat branden, herhaal dan de te-
rugstelprocedure.
_
DAU00109
Antidiefstal-alarm (optie) Deze motor kan door een Yamaha dealer
worden uitgerust met een optioneel anti-
diefstal-alarmsysteem. Neem contact op
met een Yamaha dealer voor nadere infor-
matie.
1. Indicator olieverversing
1
ZAUM0582
1. Controlelampje alarm
Page 68 of 104

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-21
6
DAU00637
Afstellen van de klepspeling De klepspeling kan tijdens gebruik gaan af-
wijken, waardoor de lucht/brandstof-ver-
houding kan veranderen en/of het
motorgeluid toeneemt. Om dit te voorko-
men moet de klepspeling door een Yamaha
dealer worden afgesteld volgens de inter-
valperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
DAU04551*
Banden Let ten aanzien van de voorgeschreven
banden op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw scooter.
Bandspanning
De bandspanning moet voor elke rit worden
gecontroleerd en eventueel worden bijge-
steld.
DW000082
WAARSCHUWING
_
De bandspanning moet worden ge-
controleerd en afgesteld terwijl de
banden koud zijn (wanneer de tem-
peratuur van de banden gelijk is
aan de omgevingstemperatuur).
De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en het
totale gewicht van rijder, passagier,
bagage en accessoires dat voor dit
model is vastgesteld.
_CE-01D
CE-07D
0 12
3
4
ZAUM0053
Bandenspanning
(gemeten op koude banden)
Belasting* Voor Achter
Tot 90 kg*180 kPa
1,8 kgf/cm
2
1,8 bar190 kPa
1,9 kgf/cm
2
1,9 bar
90 kg–160 kg last*180 kPa
1,8 kgf/cm
2
1,8 bar200 kPa
2,0 kgf/cm
2
2,0 bar
160 kg–maximale last*190 kPa
1,9 kgf/cm
2
1,9 bar220 kPa
2,2 kgf/cm
2
2,2 bar
Maximale belasting* 202 kg
* Totaal gewicht van motorrijder, passagier, bagage
en accessoires