Page 9 of 127

99
STUURWIEL IN HOOGTE VERSTELLEN ➜ Druk, bij stilstaande auto, de hendel Anaar voren om het
stuurwiel te ontgrendelen.
➜ Verstel het stuurwiel in hoogte.
➜ Vergrendel het stuurwiel door
de hendel Avolledig naar u
toe te trekken.
SNELHEIDSREGELAAR Met behulp van de snelheidsre- gelaar kan de bestuurder meteen constante snelheid rijdenzonder gas te hoeven geven of teremmen ongeacht het profiel vande weg. Deze voorziening werkt alleen bij snelheden boven ongeveer
40 km/h in de 4 e
of 5 e
versnelling.
Inschakelen ➜ Draai de knop 1in de stand
ON .
U kunt nu een snelheid instellen. ➜ Draai de knop 1in de stand
OFF om het systeem uit te
schakelen.
Instellen van de snelheid Druk op de schakelaar 2of 3
zodra de gewenste snelheid is bereikt. De snelheid is nu in hetgeheugen opgeslagen en zalautomatisch worden aangehouden. Ingestelde snelheid uitschakelen Als u het rijden met de ingestelde snelheid wilt onderbreken: ➜ Druk op de toets 4of trap het
rem- of koppelingspedaal in.
Ingestelde snelheid opnieuw oproepen Druk, na het uitschakelen van de ingestelde snelheid, op de toets4 . De auto neemt de laatst inge-
stelde snelheid weer aan. Ingestelde snelheid annuleren ➜ Draai de knop 1in de
stand OFFof zet het
contact uit.
86
77
UW PARTNER IN EEN OOGOPSLAG
23-12-2002
Page 10 of 127
10UW PARTNER IN EEN OOGOPSLAG
23-12-2002
VERWARMING
Nr. Symbool Functie
Regeling luchtopbrengst.
1
Regelingluchtopbrengst en
luchttoevoer.
2 3
Regeling luchtverdeling.
4 Regeling
temperatuur.
50
Page 11 of 127
23-12-2002
AIRCONDITIONING
52
UW PARTNER IN EEN OOGOPSLAG
Nr. Symbool Functie
Bediening airconditioning.
1
Regelingluchtopbrengst en
luchttoevoer.
2 3
Regeling luchtverdeling.
4 Regeling
temperatuur.
11
Page 12 of 127
23-12-2002
1212UW PARTNER IN EEN OOGOPSLAG
Page 13 of 127
23-12-2002
UW PARTNER IN EEN OOGOPSLAG
INDELING VOORIN
1. KAARTENVAKKEN IN DE PORTIERENA.Flessenhouder.
B. Bekerhouder.
C. Kaartenvak.
2. OPBERGVAK BOVEN VOORRUIT MET KAARTLEESLAMPJE
3. PLAFONNIER
4. ZONNEKLEP
5. DASHBOARDKASTJE Trek aan de handgreep om het dashboardkastje te openen.
6. AANSTEKER
7. UITNEEMBARE ASBAK Trek aan de handgreep om de asbak te openen.
Trek de de asbak eerst omhoog om deze te kunnen verwijderen.
8. 12 V-aansluiting De 12 V-aansluiting bevindt zich aan de onderzijde van de middenconsole en kan worden gebruikt voor
bijvoorbeeld het opladen van een telefoon of een flessenwarmer.
9. OPBERGLADE Trek de handgreep omhoog en de lade naar voren om deze te openen.
79
13
Page 14 of 127
14UW PARTNER IN EEN OOGOPSLAG14MOTORKAP OPENEN Binnenzijde: Trek aan de knop
links onder het dashboard. Buitenzijde: Druk de vei-
ligheidshaak omhoog, til de motorkap op en zet demotorkapsteun vast om demotorkap open te houden.
BRANDSTOF TANKEN Het tanken dient met
afgezette motorte gebeuren.
➜ Steek de sleutel in het slot en draai deze linksom.
➜ Trek de tankdop uit de vulopening.
De voorgeschreven soort brandstof staat aangegeven. Laat het vulpistool bij het aftanken van de auto nooit meer dan 3 keer automatisch uitspringen. Indien dit wel gebeurt, kunnen er storingenoptreden. De inhoud van de brandstoftank bedraagt circa 55 liter bij uitvoeringen
met benzinemotor en 60 liter bij uitvoeringen met dieselmotor. Opmerking: Als de tankdop is verwijderd, kan de schuifdeur rechts niet
geopend worden.
Verklikkerlampje brandstofreserve Op het moment dat het lampje gaat branden, is er nog brandstof in de tank aanwezig voor ongeveer 50 km.
71 70
23-12-2002
Page 15 of 127

23-12-2002
PEUGEOT ONDERHOUDSCONTROLES Door de lange intervallen hoeft u de werkplaats minder vaak te bezoeken.
¥ Voor modellen met benzinemotor: elke 30.000 km of elke twee jaar.
¥ Voor modellen met direct ingespoten dieselmotor: elke 20.000 km of elke twee jaar.
¥ Voor modellen met indirect ingespoten dieselmotor: elke 15.000 km of elke twee jaar. Door de lange intervallen tussen de onderhoudscontroles is het noodzakelijk het motoroliepeil regelmatig te controleren: het is normaal dat er tussen twee verversingen motorolie bijgevuld moet worden. Daarom nodigt PEUGEOT u uit voor een tussentijdse controle tussen twee onderhoudscontroles.
Deze tussentijdse controle wordt niet aangegeven door de onderhoudsintervalindicator. De controle moet elke 15.000 km plaatsvindenvoor benzinemotoren, elke 10.000 km voor dieselmotoren met directe inspuiting en elke
7.500 km voor dieselmoto ren met indirecte inspuiting.
Een PEUGEOT-monteur voert een kortdurende controle uit. Bovendien worden vloeistoffen indien nodig bijgevuld(olie, koelvloeistof, ruitensproeiervloeistof tot 2 liter). Een te laag oliepeil kan ernstige schade aan de motor veroorzaken: controleer daarom het motoroliepeil ten minste elke 3.000 of 5.000 km, afhankelijk van de gebruiksomstandigheden. Deze lange intervallen zijn mogelijk geworden door de doorontwikkeling van onze auto's en van de smeermiddelen:
DAAROM IS HET VERPLICHT UITSLUITEND MOTOROLIèN TE GEBRUIKEN DIE GEHOMOLOGEERD ZIJN EN AANBEVOLEN WORDEN DOOR DE CONSTRUCTEUR.
PEUGEOT ONDERHOUDSCONTROLES
18
Page 16 of 127

23-12-2002
PEUGEOT ONDERHOUDSCONTROLES19
BIJZONDERHEDEN Bepaalde belangrijke onderdelen van uw auto vragen speciale aandacht. De airbags en de pyrotechnische gordelspanners dienen elke 10 jaar gecontroleerd te worden.
De remvloeistof dient elke 60.000 km of elke 2 jaar vervangen te worden.
Het pollenfilter dient bij elk bezoek aan het PEUGEOT-servicepunt (tussentijdse controles en onderhoudscontroles)
gecontroleerd te worden.De distributieriem : raadpleeg uw PEUGEOT-servicepunt.
Bijzondere gebruiksomstandigheden Bij gebruik onder bepaalde, bijzonder zware omstandigheden:
¥ Overwegend huis-aan-huisbestellingen.
¥ Overwegend stadsverkeer (b.v. taxi).
¥ Korte ritten bij lage temperatuur.
Of bij langdurig gebruik onder de volgende omstandigheden: ¥ In warme streken met temperaturen regelmatig hoger dan +30 ¡C.
¥ In koude streken met temperaturen regelmatig lager dan Ð15 ¡C.
¥ In stoffige gebieden.
¥ In landen waar smeermiddelen of brandstoffen niet overeenkomen met onze aanbevelingen.
Onder dergelijke omstandigheden is het noodzakelijk om het onderhoudsschema voor "Bijzondere omstandigheden"te volgen en de intervallen te verkorten: ¥ Elke 20.000 km of elk jaar voor benzinemotoren.
¥ Elke 15.000 km of elk jaar voor dieselmotoren met directe inspuiting.
¥ Elke 10.000 km of elk jaar voor dieselmotoren met indirecte inspuiting.