Motorolie bijvullen
Oliesoort controleren en benodigdheden
klaarleggen
Controleer welke kwaliteit motorolie
wordt voorgeschreven en leg de
benodigdheden voor het bijvullen klaar.
• Keuze motorolie
→Blz. 423
• Hoeveelheid olie (onderste
merkteken→bovenste merkteken
voor bijvullen)
1,5 l (1,6 qt., 1,3 Imp.qt.)
• Onderwerp
Schone trechter
Motorolie bijvullen
Als het oliepeil onder het onderste
merkteken of er net boven ligt, moet u
olie bijvullen van het type zoals hierna is
vermeld, of van hetzelfde type als
waarmee de motor eerder werd gevuld.
2ZR-FXE motor
M20A-FXS motor1. Verwijder de olievuldop door deze
linksom te draaien.
2. Giet beetje voor beetje motorolie in
de vulopening en controleer
ondertussen het oliepeil steeds door
middel van de peilstok.
Zorg ervoor dat het oliepeil niet boven
het bovenste merkteken voor
bijvullen ligt en zich tussen het
onderste en bovenste merkteken
bevindt.
AOnderste merkteken
BBovenste merkteken voor
bijvullen
De vorm van de peilstok is afhankelijk
van het motortype.
3. Plaats de olievuldop door deze
rechtsom te draaien.
Na het verversen van de motorolie
Het indicatiesysteem motorolie
verversen moet worden gereset. Ga als
volgt te werk:
1. Selecteer
van het multi-
informatiedisplay en druk vervolgens
op
.
2. Druk op
ofom “Vehicle
Settings” (voertuiginstellingen) te
selecteren en houd vervolgens
ingedrukt.
3. Druk op
ofom “Oil
Maintenance” (verversen motorolie)
te selecteren en druk vervolgens op
.
4. Druk op
ofom “Yes” ( ja) te
selecteren en druk vervolgens op.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
329
6
Onderhoud en verzorging
Er wordt een melding weergegeven op
het multi-informatiedisplay wanneer de
resetprocedure is voltooid.
WAARSCHUWING!
Afgewerkte motorolie
• Afgewerkte motorolie bevat
schadelijke stoffen die
huidaandoeningen zoals ontsteking
of huidkanker kunnen veroorzaken.
Wees daarom voorzichtig en vermijd
langdurig en herhaaldelijk contact
met de huid. Verwijder afgewerkte
motorolie door goed met water en
zeep te wassen.
• Voer afgewerkte motorolie en
gebruikte oliefilters op een veilige en
acceptabele manier af. Gooi
afgewerkte motorolie en gebruikte
oliefilters nooit weg in de vuilnisbak,
in het riool of zomaar ergens. Neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur, een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige, tankstation of een
automaterialenzaak voor meer
informatie over recycling of
afvoeren.
• Houd motorolie buiten het bereik van
kinderen.
OPMERKING
Bij het olie verversen of bijvullen
• Let erop dat er geen motorolie op
onderdelen van de auto terechtkomt.
• Vul nooit te veel olie bij, anders kan de
motor beschadigd raken.
• Controleer na het olie verversen altijd
het oliepeil met de peilstok.
• Controleer of de olievuldop goed is
vastgedraaid.Koelvloeistof controleren
Koelvloeistofreservoir
Het koelvloeistofniveau is correct als het
zich tussen de streepjes MAX en MIN
bevindt als de motor koud is.
ADop reservoir
BBovenste streepje (MAX)
COnderste streepje (MIN)
Als het niveau zich op of onder het
onderste streepje (MIN) bevindt, moet
koelvloeistof worden bijgevuld tot aan
het bovenste streepje (MAX). (→Blz. 414)
Koelvloeistofreservoir
vermogensregeleenheid
2ZR-FXE motor
Het koelvloeistofniveau is correct als het
zich tussen de streepjes MAX en MIN
bevindt als het hybridesysteem koud is.
ADop reservoir
BBovenste streepje (MAX)
COnderste streepje (MIN)
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
330
bandenspanning plotseling te laag
wordt als gevolg van een klapband.
(Oplossingen:→blz. 375, blz. 396,
blz. 386) Het systeem kan echter
mogelijk geen plotselinge klapband
e.d. signaleren.
De door het bandenspanningswaar-
schuwingssysteem gesignaleerde
bandenspanning kan op het
multi-informatiedisplay worden
weergegeven.
De eenheid kan worden gewijzigd.
Wijzigen van de eenheid
1. Parkeer de auto op een veilige plaats
en zet het contact UIT.
De eenheid kan niet worden gewijzigd
wanneer de auto rijdt.
2. Zet het contact AAN.
3. Selecteer
van het multi-
informatiedisplay en druk vervolgens
op
.
4. Druk op
ofom “Vehicle
Settings” (voertuiginstellingen) te
selecteren en houd vervolgens
ingedrukt.
5. Druk op
ofom “TPWS
setting” (instelling TPWS) te
selecteren en druk vervolgens op
.
6. Druk op
ofom “Pressure unit
setting” (instelling eenheid
bandenspanning) te selecteren.
7. Druk op
ofom de gewenste
eenheid te selecteren en druk
vervolgens op
.Periodieke controle van de
bandenspanning
Het bandenspanningswaar-
schuwingssysteem vervangt de
periodieke controle van de
bandenspanning niet. Controleer daarom
ook zelf regelmatig de bandenspanning.
Bandenspanning
• Nadat het contact AAN is gezet, kan
het enkele minuten duren voordat de
bandenspanning wordt weergegeven.
Het kan ook enkele minuten duren
voordat de bandenspanning wordt
weergegeven nadat de banden op
spanning zijn gebracht.
• De bandenspanning verandert met de
temperatuur. De weergegeven
waarden kunnen verschillen van de
waarden die met andere
bandenspanningmeters worden
gemeten.
Situaties waarin het bandenspanning-
swaarschuwingssysteem mogelijk niet
goed werkt
• Onder de volgende omstandigheden
werkt het bandenspanningswaar-
schuwingssysteem mogelijk niet
goed.
– Als er niet-originele Toyota-velgen
zijn gemonteerd.
– Er is een band vervangen door een
exemplaar dat niet overeenkomt
met de OE-specificaties (Original
Equipment).
– Er is een band vervangen door een
exemplaar dat niet de
voorgeschreven maat heeft.
– Er zijn sneeuwkettingen
gemonteerd.
– Er is een run-flat band met
ondersteunende ring gemonteerd.
– Als de ruiten zijn voorzien van een
coating die de ontvangst van de
radiografische signalen nadelig
beïnvloedt.
– Als de auto bedekt is met sneeuw of
ijs, vooral bij de wielen of de
wielkasten.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
339
6
Onderhoud en verzorging
OPMERKING(Vervolg)
spanningssensoren terechtkomen en
kunnen ze vast gaan zitten.
• Vervang ventieldopjes alleen door het
voorgeschreven type ventieldopje. De
dop kan anders vast gaan zitten.
Voorkomen van schade aan de
bandenspanningssensoren en
-zenders
Als een band is gerepareerd met
bandenreparatievloeistof, werken de
bandenspanningssensor en -zender
mogelijk niet goed. Neem wanneer
bandenreparatievloeistof is gebruikt zo
snel mogelijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige. Vervang bij het vervangen
van de band de bandenspanningssensor
en -zender. (→Blz. 340)
Registratie van de positie van elk wiel
na het wisselen van banden
Na het wisselen van banden moet van elk
wiel de positie worden geregistreerd.
De wielpositieregistratie kan door uzelf
worden uitgevoerd. Registratie van de
wielpositie wordt uitgevoerd door vooruit
te rijden en voorzichtig bochten naar
links en naar rechts te maken. Afhankelijk
van de rijomstandigheden en de
rijomgeving kan het echter enige tijd
duren voordat de registratie voltooid is.
1. Parkeer de auto op een veilige plaats
gedurende ongeveer 20 minuten en
schakel vervolgens het
hybridesysteem in.
De procedure voor de
wielpositieregistratie kan niet worden
uitgevoerd wanneer de auto rijdt.
2. Selecteer
van het multi-
informatiedisplay en druk vervolgens
op
.
3. Druk op
ofom “Vehicle
Settings” (voertuiginstellingen) te
selecteren en houd vervolgens
ingedrukt.4. Druk op
ofom “TPWS
setting” (instelling TPWS) te
selecteren en druk vervolgens op
.
5. Druk op
ofom “Tyre
Rotation” (wisselen van banden) te
selecteren en druk vervolgens op
.
6. Selecteer OK en druk vervolgens op
.
Op het multi-informatiedisplay wordt
een melding weergegeven die
aangeeft dat de wielpositie wordt
geregistreerd. “---” wordt
weergegeven voor de
bandenspanning van elke band en de
registratie van de wielpositie begint.
7. Rijd rechtuit (met zo min mogelijk
bochten naar links en rechts) met een
snelheid van ten minste ongeveer
40 km/h gedurende ongeveer 10 tot
30 minuten.
Wanneer de wielpositieregistratie is
voltooid, wordt een melding
weergegeven dat de registratie is
voltooid en wordt de bandenspanning
van elke band weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Zelfs als het niet mogelijk is om
continu met een snelheid van
ongeveer 40 km/h of meer te rijden,
kan de registratie worden voltooid
door gedurende langere tijd met de
auto te rijden. Parkeer de auto op een
veilige plaats gedurende ongeveer
15 minuten, met het contact AAN, als
de registratie na 1 uur of langer rijden
niet is voltooid en rijd vervolgens
nogmaals met de auto.
Bij het registreren van de wielpositie
• Normaal gesproken kan de
wielpositieregistratie binnen
ongeveer 30 minuten worden
voltooid.
• De wielpositieregistratie wordt
uitgevoerd als de rijsnelheid ongeveer
40 km/h of hoger is.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
341
6
Onderhoud en verzorging
Procedure wielpositieregistratie
• Als het contact UIT wordt gezet terwijl
de wielpositie wordt geregistreerd,
wordt de volgende keer dat de het
contact AAN wordt gezet, de
wielpositieregistratie hervat en is het
niet nodig om de procedure opnieuw
te starten.
• Als tijdens het bepalen van de positie
van elk wiel, waarbij de
bandenspanningen niet worden
weergegeven, de spanning in een
band daalt, gaat het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning branden.
Als de wielpositie niet eenvoudig kan
worden geregistreerd
• In de onderstaande situaties duurt de
wielpositieregistratie mogelijk langer
dan gebruikelijk of is registratie niet
mogelijk.
– Er wordt niet gereden met een
snelheid van ongeveer 40 km/h of
hoger
– Er wordt gereden op een
onverharde weg
– Parkeer de auto op een veilige
plaats gedurende ongeveer
15 minuten als de
wielpositieregistratie na 1 uur of
langer rijden niet is voltooid en rijd
vervolgens nogmaals met de auto.
• Als de auto tijdens de
wielpositieregistratie achteruit wordt
gereden, worden alle tot dan toe
verzamelde gegevens gewist. Ga
nogmaals rijden.
Instellen van de bandenspanning
In de volgende situaties moet de
procedure voor het instellen van de
bandenspanning van het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
worden uitgevoerd.
• Wanneer de voorgeschreven
bandenspanning is gewijzigd, zoals
door de belading van de auto.• Bij het wijzigen van de
bandenspanning omdat er een andere
bandenmaat gemonteerd is.
Als de bandenspanning op het
voorgeschreven niveau is gebracht, voer
dan de procedure voor het instellen van
de bandenspanning uit door de
voorgeschreven bandenspanning te
selecteren op het
multi-informatiedisplay.
Als de bandenspanning anders moet zijn
dan voorgeschreven, zoals wanneer
banden met een andere dan de
voorgeschreven maat worden gebruikt,
stelt u de bandenspanning in m.b.v. de
huidige spanning. Zorg ervoor dat u de
bandenspanning van elke band op het
juiste niveau afstelt voordat u de
bandenspanning instelt. Het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
werkt op basis van deze
bandenspanning.
Instellen door de voorgeschreven
bandenspanning te selecteren
1. Parkeer de auto op een veilige plaats
en schakel vervolgens het
hybridesysteem in.
De bandenspanning kan niet worden
ingesteld terwijl de auto rijdt.
2. Selecteer
van het multi-
informatiedisplay en druk vervolgens
op
.
3. Druk op
ofom “Vehicle
Settings” (voertuiginstellingen) te
selecteren en houd vervolgens
ingedrukt.
4. Druk op
ofom “TPWS
setting” (instelling TPWS) te
selecteren en druk vervolgens op
.
5. Druk op
ofom “Tyre Pressure
Setting” (instelling bandenspanning)
te selecteren en druk vervolgens op
.
6. Druk op
ofom “Setting by
Specified Pressure” (instellen met
voorgeschreven bandenspanning) te
selecteren en druk vervolgens op
.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
342
7. Selecteer de gewenste
bandenspanning en druk vervolgens
op
.
Het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat 3 keer
langzaam knipperen.
Nadat de bandenspanning is
ingesteld, wordt op het
multi-informatiedisplay een melding
weergegeven die aangeeft dat het
instellen is voltooid.
Als de bandenspanning niet eenvoudig
kan worden ingesteld
• Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning niet 3 keer knippert
bij het starten van de procedure voor
het instellen van de bandenspanning,
is de procedure mogelijk niet gestart.
Voer de procedure nogmaals uit vanaf
het begin.
• Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als de procedure voor het
instellen van de bandenspanning niet
kan worden voltooid na het uitvoeren
van de bovenstaande procedure.Instellen m.b.v. de huidige
bandenspanning
WAARSCHUWING!
Alvorens de bandenspanning in te
stellen
Zorg ervoor dat u de bandenspanning
van elke band op het juiste niveau
afstelt voordat u de bandenspanning
instelt. Anders kan het voorkomen dat
het waarschuwingslampje lage
bandenspanning niet gaat branden
terwijl de bandenspanning te laag
wordt, of wel gaat branden terwijl de
bandenspanning in orde is.
1. Parkeer de auto op een veilige plaats
en schakel vervolgens het
hybridesysteem in.
De bandenspanning kan niet worden
ingesteld terwijl de auto rijdt.
2. Selecteer
van het multi-
informatiedisplay en druk vervolgens
op
.
3. Druk op
ofom “Vehicle
Settings” (voertuiginstellingen) te
selecteren en houd vervolgens
ingedrukt.
4. Druk op
ofom “TPWS
setting” (instelling TPWS) te
selecteren en druk vervolgens op
.
5. Druk op
ofom “Tyre Pressure
Setting” (instelling bandenspanning)
te selecteren en druk vervolgens op
.
6. Druk op
ofom “Setting by
Current Pressure” (instellen met
huidige bandenspanning) te
selecteren en druk vervolgens op
.
Het waarschuwingslampje lage
bandenspanning knippert 3 keer
langzaam en er wordt een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay die aangeeft dat de
bandenspanning wordt ingesteld.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
343
6
Onderhoud en verzorging
Nadat de bandenspanning is
ingesteld, wordt op het
multi-informatiedisplay een melding
weergegeven die aangeeft dat het
instellen is voltooid.
Waarschuwingen
bandenspanningswaarschuwingssysteem
• Wanneer de bandenspanning wordt
ingesteld m.b.v. de huidige
bandenspanning, zal de
waarschuwingstijd van het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
variëren afhankelijk van de
omstandigheden waaronder de
bandenspanning is ingesteld. Daarom
kan er een waarschuwing worden
afgegeven, zelfs als de
bandenspanning iets daalt of als de
bandenspanning hoger wordt dan
toen de bandenspanning werd
ingesteld.
• Voer de procedure voor het instellen
van de bandenspanning uit na het op
spanning brengen van de banden.
Zorg er daarnaast voor dat de banden
koud zijn voordat de procedure voor
het instellen van de bandenspanning
wordt uitgevoerd of de banden op
spanning worden gebracht.
Procedure voor instellen
bandenspanning
• Als het contact UIT wordt gezet terwijl
de bandenspanning wordt ingesteld,
wordt de volgende keer dat de het
contact AAN wordt gezet, deinstelprocedure hervat en is het niet
nodig om de procedure opnieuw te
starten.
• Als de procedure voor het instellen
van de bandenspanning onnodig
wordt gestart, pas dan de
bandenspanning aan op het
voorgeschreven niveau met koude
banden en voer vervolgens de
instelling uit door een
voorgeschreven bandenspanning te
selecteren of voer de procedure voor
het instellen van de bandenspanning
uit met de huidige bandenspanning.
Als de bandenspanning niet eenvoudig
kan worden ingesteld
• Normaal gesproken kan de procedure
voor het instellen van de
bandenspanning in 2 of 3 minuten
worden voltooid.
• Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning niet 3 keer knippert
bij het starten van de procedure voor
het instellen van de bandenspanning,
is de procedure mogelijk niet gestart.
Voer de procedure nogmaals uit vanaf
het begin.
• Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als de procedure voor het
instellen van de bandenspanning niet
kan worden voltooid na het uitvoeren
van de bovenstaande procedure.
Registreren van identificatiecodes
De bandenspanningssensoren en
-zenders zijn voorzien van een unieke
identificatiecode. Als er nieuwe
bandenspanningssensoren en -zenders
gemonteerd worden, moeten de ID-codes
van deze componenten worden
geregistreerd in de bandenspan-
ningswaarschuwingssysteem-ECU.
• De identificatiecodes kunt u zelf
registreren maar afhankelijk van de
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
344
rijomstandigheden en de rijomgeving
kan het enige tijd duren voordat de
registratie voltooid is.
• Bij gebruik van een wielenset waarvan
alle identificatiecodes al zijn
geregistreerd, kan de wielenset in
korte tijd worden gewisseld.
Controleer voordat u de
identificatiecoderegistratie uitvoert of
er zich geen velgen met
bandenspanningssensoren en -zenders
in de buurt van de auto bevinden.
1. Parkeer de auto op een veilige plaats
gedurende ongeveer 20 minuten en
schakel vervolgens het
hybridesysteem in.
De procedure voor de
identificatiecoderegistratie kan niet
worden uitgevoerd wanneer de auto
rijdt.
2. Selecteer
van het multi-
informatiedisplay en druk vervolgens
op
.
3. Druk op
ofom “Vehicle
Settings” (voertuiginstellingen) te
selecteren en houd vervolgens
ingedrukt.
4. Druk op
ofom “TPWS
setting” (instelling TPWS) te
selecteren en druk vervolgens op
.
5. Druk op
ofom “Tyre Set
Switching” (veranderen van
wielenset) te selecteren en druk
vervolgens op
.
6. Druk op
ofom “Register New
Valve / ID” (registreer nieuw
ventiel/ID-code) te selecteren en druk
vervolgens op
.
7. Druk op
ofom “Tyre Set 1”
(wielenset 1) of “Tyre Set 2”
(wielenset 2) te selecteren. Druk
vervolgens op
.
Identificatiecodes worden
geregistreerd voor de weergegeven
wielenset.Selecteer om de te registreren
wielenset te wijzigen de weergegeven
set en selecteer vervolgens de
wielenset die u wilt registreren.
Als er al identificatiecodes zijn
geregistreerd voor die wielenset, gaat
het waarschuwingslampje lage
bandenspanning 3 keer langzaam
knipperen en wordt er een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay die aangeeft dat de
wijziging wordt uitgevoerd.
8. Selecteer OK en druk vervolgens op
.
Het waarschuwingslampje lage
bandenspanning knippert 3 keer
langzaam en er wordt een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay die aangeeft dat de
identificatiecoderegistratie wordt
uitgevoerd. Het wisselen van de
wielenset wordt geannuleerd en de
registratie begint.
Als de registratie wordt uitgevoerd,
gaat het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gedurende ongeveer
1 minuut knipperen en blijft het
vervolgens branden. “---” wordt op
het multi-informatiedisplay
weergegeven voor de
bandenspanning van elke band.
9. Rijd rechtuit (met zo min mogelijk
bochten naar links en rechts) met een
snelheid van ten minste ongeveer
40 km/h gedurende ongeveer 10 tot
30 minuten.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
345
6
Onderhoud en verzorging