
Display
1Voetgangerdetectie-icoon
Wordt automatisch weergegeven
wanneer een voetganger wordt
gesignaleerd.
2RCD OFF-icoon
Wanneer de RCD-functie wordt
uitgeschakeld, gaat het RCD
OFF-icoon branden.
De Rear Camera Detection-functie
in-/uitschakelen
1. Druk op
/van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
2. Druk op
/van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en
selecteer
.3. Druk op
van de
bedieningstoets van het
instrumentenpaneel.
Wanneer de RCD-functie wordt
uitgeschakeld, gaat het controlelampje
RCD OFF (→blz. 76) branden.
Wanneer een voetganger wordt
gesignaleerd
Als de Rear Camera Detection-functie
een voetganger in het detectiegebied
signaleert, werken de zoemer en het
icoon zoals aangegeven in de
onderstaande tabel:
Gebied Zoemer Icoon
1Klinkt herhaaldelijk
Knippert 3 keer en blijft vervolgens
branden
2Als de auto stilstaat: Klinkt driemaal
Als de auto achteruitrijdt: Klinkt
herhaaldelijk
3Wanneer wordt beoordeeld dat een
voetganger binnen een paar secon-
den in gebied
1komt: Klinkt
herhaaldelijkWanneer wordt beoordeeld dat een
voetganger binnen een paar secon-
den in gebied1komt: Knippert
driemaal en blijft vervolgens
branden
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
232

De Rear Camera Detection-functie
werkt wanneer
De Rear Camera Detection-functie werkt
wanneer aan de volgende voorwaarden
wordt voldaan:
• Het contact staat AAN.
• De RCD-functie is ingeschakeld.
• De selectiehendel staat in stand R.
Instellen van het zoemervolume
Het zoemervolume kan worden
aangepast met het volume van de
RCTA-zoemer op het multi-
informatiedisplay. (→Blz. 88)
Uitschakelen van het geluid van de
zoemer
De zoemer kan tijdelijk worden
gedempt door op
van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel te drukken terwijl
een objectdetectiedisplay wordt
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Als “Rear Camera Detection
Unavailable Remove the Dirt of Rear
Camera” (Rear Camera Detection niet
beschikbaar, verwijder het vuil van de
camera achter) wordt weergegeven op
het multi-informatiedisplay
Mogelijk is de lens van de camera achter
vuil of bedekt met sneeuw of ijs.
Wanneer dit in zo'n geval van de lens van
de camera achter wordt verwijderd,
moet het systeem weer normaal werken.
(Het is wellicht nodig om enige tijd met
de auto te rijden voordat het systeem
weer normaal werkt.)
Als “Rear Camera Detection
Unavailable” (Rear Camera Detection
niet beschikbaar) wordt weergegeven
op het multi-informatiedisplay
• Draai, als deze melding wordt
weergegeven nadat de 12V-accu is
losgenomen en weer is aangesloten,
het stuurwiel helemaal naar links en
vervolgens naar rechts op een
horizontale ondergrond.• Als deze melding alleen wordt
weergegeven als de selectiehendel in
stand R staat, is de lens van de camera
achter mogelijk vuil. Reinig de lens van
de camera achter.
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
• Sommige voetgangers, zoals
onderstaande, worden mogelijk niet
gesignaleerd door de Rear Camera
Detection-functie, waardoor de
functie niet goed werkt:
– Voetgangers die hurken
– Voetgangers die liggen
– Voetgangers die rennen
– Voetgangers die plotseling binnen
het detectiegebied komen
– Personen op een fiets, skateboard
of een ander klein vervoermiddel
– Voetgangers die ongebruikelijke
kleding dragen, zoals een kostuum
– Voetgangers van wie het lichaam
gedeeltelijk verborgen is achter een
winkelwagen of een ander object
– Voetgangers die niet te zien zijn
door donkerte, bijvoorbeeld 's
nachts
• In bepaalde situaties, zoals
onderstaande, worden voetgangers
mogelijk niet gesignaleerd door de
Rear Camera Detection-functie,
waardoor de functie niet goed werkt:
– Bij achteruitrijden in slecht weer
(regen, sneeuw, mist, enz.)
– Wanneer de camera achter is bedekt
(er zit vuil, sneeuw, ijs, enz. op) of als
er krassen op zitten
– Wanneer een zeer fel licht,
bijvoorbeeld de zon of de
koplampen van een ander voertuig,
rechtstreeks in de camera achter
schijnt
– Wanneer er achteruit wordt
gereden op een plek waar de
helderheid van het omgevingslicht
plotseling verandert, zoals bij het
in- of uitrijden van een garage of
ondergrondse parkeergarage
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
233
4
Rijden

Soorten sensoren
1Hoeksensoren voor
2Binnenste sensoren voor
3Hoeksensoren achter
4Binnenste sensoren achter
Inschakelen/uitschakelen van de
Parking Support Brake
De Parking Support Brake kan worden
ingeschakeld/uitgeschakeld via het
multi-informatiedisplay. Alle functies van
de Parking Support Brake (voor
stilstaande objecten en voor voertuigen
die achterlangs rijden) worden gelijktijdig
ingeschakeld/uitgeschakeld.Gebruik de bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om de Parking
Support Brake in of uit te schakelen.
(→Blz. 86)
1. Druk op
/van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
2. Druk op
/van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
3. Druk op
van de
bedieningstoets van het
instrumentenpaneel.
4. Selecteer “Yes” ( ja) en druk op
.
Wanneer de Parking Support Brake wordt
uitgeschakeld, gaat het controlelampje
PKSB OFF branden.
Als het systeem is uitgeschakeld en u het
weer wilt inschakelen, selecteer dan
op het multi-informatiedisplay, selecteeren vervolgens “Aan”. Als het systeem
door middel van deze methode is
uitgeschakeld, wordt het niet
automatisch weer ingeschakeld nadat het
contact UIT en weer AAN is gezet.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
236

Weergaven en zoemers voor begrenzingsregeling hybridesysteem en remregeling
Als de begrenzingsregeling van het hybridesysteem of de remregeling in werking is, klinkt
een zoemer en wordt een melding weergegeven op het multi-informatiedisplay om de
bestuurder te waarschuwen.
Afhankelijk van de situatie werkt de begrenzingsregeling van het hybridesysteem om
hetzij de acceleratie te begrenzen hetzij het vermogen zo veel mogelijk te beperken.
Regeling SituatieMulti-
informatiedisplayControle-
lampje PKSB
OFFZoemer
De begrenzingsre-
geling van het hy-
bridesysteem is in
werking (begren-
zing acceleratie)Er kan niet sneller
dan een bepaalde
waarde worden
geaccelereerd.“Object Detected
Acceleration
Reduced” (Obsta-
kel gesignaleerd,
acceleratie
beperkt)Brandt nietGeen
piepsignaal
De begrenzingsre-
geling van het
hybridesysteem
is in werking (ver-
mogen zo veel
mogelijk beperkt)Er moet harder
dan normaal
worden geremd.“Brake!”
(Remmen!)Brandt nietKort
piepsignaal
De remregeling is
in werkingNoodstop noodza-
kelijk.
Auto tot stilstand
gebracht door
de werking van
het systeem
(Wanneer gaspe-
daal wordt inge-
trapt)De auto is tot stil-
stand gebracht
door de remrege-
ling.“Switch to Brake”
(Trap het rempe-
daal in)BrandtKort
piepsignaal
Auto tot stilstand
gebracht door
de werking van
het systeem
(Wanneer gaspe-
daal niet wordt
ingetrapt)De auto is tot stil-
stand gebracht
door de remrege-
ling.“Brake” (Remmen) BrandtKort
piepsignaal
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
237
4
Rijden

Als de Parking Support Brake-functie in
werking is getreden
Als de auto is stilgezet door de werking
van de Parking Support Brake-functie,
wordt het Parking Support
Brake-systeem uitgeschakeld en gaat het
controlelampje PKSB OFF branden.
Als de Parking Support Brake onnodig in
werking treedt, kan de remregeling
worden geannuleerd door het rempedaal
in te trappen of door ongeveer
2 seconden te wachten totdat deze
automatisch wordt geannuleerd.
Vervolgens kunt u verder rijden door het
gaspedaal in te trappen.
Opnieuw inschakelen van het Parking
Support Brake-systeem
Wanneer de Parking Support
Brake-functie is uitgeschakeld door de
werking ervan, kunt u zelf het Parking
Support Brake-systeem weer inschakelen
(→blz. 236) of het contact UIT en
vervolgens weer AAN zetten.
Het systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het obstakel zich niet
langer in de rijrichting van de auto
bevindt of als de auto van rijrichting
verandert (bijvoorbeeld achteruit in
plaats van vooruit of andersom).
Wanneer “PKSB Unavailable” (PKSB
niet beschikbaar) en “Parking Assist
Unavailable Please Clean Parking Assist
Sensor” (Parking Assist niet
beschikbaar, reinig Parking
Assist-sensor) op het multi-
informatiedisplay worden weergegeven
en het controlelampje PKSB OFF brandt
• Mogelijk is een van de sensoren
bedekt met bijvoorbeeld ijs, sneeuw of
vuil. Verwijder in dit geval het ijs, de
sneeuw, het vuil, enz. van de sensor
om te zorgen dat het systeem weer
normaal werkt. Laat de auto nakijken
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde enuitgeruste deskundige als deze
melding ook na het verwijderen van
het vuil van de sensor wordt
weergegeven of wordt weergegeven
wanneer de sensor helemaal niet vuil
was.
• Mogelijk is een van de sensoren
bevroren. Zodra het ijs smelt, zal het
systeem weer normaal werken.
• Er kan continu water over de sensor
stromen, zoals bij zware regenval. Als
het systeem signaleert dat de
toestand weer normaal is, zal het
systeem weer normaal werken.
WAARSCHUWING!
Waarschuwingen met betrekking tot
het gebruik van het systeem
Vertrouw niet blindelings op het
systeem, omdat dit kan leiden tot een
ongeval.
Controleer altijd de omgeving van uw
auto tijdens het rijden.
Afhankelijk van de auto en de conditie
van de weg, de weersomstandigheden,
enz. werkt het systeem mogelijk niet.
De signaleringsmogelijkheden van
sensoren en radars zijn beperkt.
Controleer altijd de omgeving van uw
auto tijdens het rijden.
• De bestuurder is zelf
verantwoordelijk voor een veilig
rijgedrag. Rijd altijd voorzichtig en
houd rekening met de omgeving.
Het Parking Support Brake-systeem
is ontworpen om te helpen de ernst
van een aanrijding te verminderen.
Onder sommige omstandigheden is
het echter mogelijk dat het systeem
niet werkt.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
239
4
Rijden

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Het Parking Support Brake-systeem
is niet ontworpen om de auto
volledig tot stilstand te brengen.
Bovendien is het, zelfs wanneer het
systeem de auto tot stilstand heeft
gebracht, noodzakelijk om
onmiddellijk het rempedaal in te
trappen, omdat de remregeling na
ongeveer 2 seconden wordt
uitgeschakeld.
• Het is extreem gevaarlijk om de
werking van het systeem te
controleren door opzettelijk met de
auto in de richting van een muur, enz.
te rijden. Doe dit nooit.
Wanneer moet de Parking Support
Brake uitgeschakeld worden
Schakel in de onderstaande situaties de
Parking Support Brake uit, omdat het
systeem anders mogelijk zelfs werkt als
er geen kans op een aanrijding is.
• Bij een controle van de auto op een
rollenbank o.i.d.
• Wanneer de auto op een schip,
vrachtwagen of ander
transportmiddel wordt geladen
• Als de wielophanging is gewijzigd of
als er een andere maat banden dan
voorgeschreven is gemonteerd
• Als de voorzijde van de auto omhoog
of omlaag staat door de belading van
de auto
• Als er uitrusting die een sensor kan
hinderen, zoals een sleepoog,
bumperbeschermer (een extra
beschermstrip, enz.), fietsendrager
of sneeuwploeg, is geplaatst
• Als gebruik wordt gemaakt van een
wasstraat
• Als de auto niet stabiel functioneert,
zoals na een ongeval of tijdens een
storing
• Als sportief met de auto wordt
gereden of als op onverharde wegen
wordt gereden
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als de banden niet de juiste
bandenspanning hebben
• Als de banden zeer versleten zijn
• Als sneeuwkettingen of het
compacte reservewiel worden
gebruikt
OPMERKING
Wanneer “PKSB Unavailable”
(PKSB niet beschikbaar) op het
multi-informatiedisplay wordt
weergegeven en het controlelampje
PKSB OFF brandt
Als deze melding direct nadat het
contact AAN is gezet wordt
weergegeven, bedien de auto dan
voorzichtig en let daarbij goed op de
omgeving. Het is wellicht nodig om een
bepaalde tijd met de auto te rijden
voordat het systeem weer normaal
werkt. (Als het systeem nog niet
normaal werkt nadat een poosje met de
auto gereden is, reinig dan de sensoren
en hun omgeving op de bumpers.)
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
240

5.1 Gebruik van de airconditioning en de
achterruitverwarming
5.1.1 Automatische airconditioning
De uitstroomopeningen waaruit de lucht komt en de aanjagersnelheid worden
automatisch geregeld op basis van de gekozen temperatuur.
Deze afbeeldingen hebben betrekking op een auto met linkse besturing.
De positie van toetsen kan iets afwijken bij auto's met rechtse besturing.
Verder zijn de positie van het display en de knoppen per systeem verschillend.
Bedieningspaneel airconditioning
Bedieningspaneel voor
Bedieningspaneel achter (indien aanwezig)
Wijzigen van de ingestelde
temperatuur
Bedieningspaneel voor
Draai
rechtsom om de temperatuur te
verhogen en linksom om de temperatuur
te verlagen.Als
niet is ingedrukt, blaast het
systeem lucht met de
omgevingstemperatuur of verwarmde
lucht in het interieur.
Bedieningspaneel achter (indien aanwezig)
Voer de volgende procedure uit om de
ingestelde temperatuur te wijzigen:
1. Klap de armsteun achter omlaag.
5.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
252

Ty p e B
Ty p e C
OPMERKING
Plaats geen al te zware last op de
armsteun om schade aan de armsteun
te voorkomen.
Zonnescherm achterruit (indien
aanwezig)
Het zonnescherm voor de achterruit kan
op onderstaande wijze omhoog en
omlaag worden bewogen.Bedieningstoetsen instrumentenpaneel
1. Selecteer
op het multi-
informatiedisplay met de
bedieningstoetsen voor het
instrumentenpaneel op het stuurwiel.
2. Selecteer
en druk vervolgens op.
Telkens wanneer
wordt
ingedrukt, wordt de
bedieningsrichting van het
zonnescherm voor de achterruit
gewijzigd.
Vanaf een achterstoel
1. Klap de armsteun achter omlaag.
2. Druk op
om het bedieningspaneel
achter in te schakelen.
3. Kies de toets
.
Telkens wanneer de toets
wordt
gekozen, wordt de bedieningsrichting
van het zonnescherm voor de
achterruit gewijzigd.
• Het zonnescherm voor de achterruit
kan worden gebruikt wanneer het
contact AAN staat.
5.4 Overige voorzieningen in het interieur
277
5
Voorzieningen in het interieur