
of professioneel bergingsbedrijf, en
daarbij gebruik te maken van een
lepelwagen of een autoambulance.
Gebruik een stevige sleepkabel en neem
de wettelijke voorschriften in acht.
Als uw auto met een lepelwagen aan de
voorzijde wordt gesleept, moeten de
achterwielen van de auto en de assen in
goede conditie verkeren. (→Blz. 328,
blz. 329)
Gebruik een dolly of een autoambulance
als dit niet het geval is.
WAARSCHUWING!
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
Bij het slepen van de auto
Zorg ervoor dat de auto wordt vervoerd
met de voorwielen of met alle vier de
wielen van de grond. Als de voorwielen
tijdens het slepen de grond raken,
kunnen de aandrijflijn en de
bijbehorende onderdelen beschadigd
raken of kan door de werking van de
motor opgewekte energie brand
veroorzaken afhankelijk van de aard
van de schade of storing.
Tijdens het slepen
Wanneer u bij het slepen kabels of
kettingen gebruikt, vermijd dan
plotseling optrekken, enz. waardoor er
extreme krachten op het sleepoog en
de sleepkabel of -ketting worden
uitgeoefend. Het sleepoog en de kabel
WAARSCHUWING!(Vervolg)
of ketting kunnen beschadigd raken en
afgebroken stukken kunnen personen
raken en ernstige schade veroorzaken.
Plaatsen van de sleepogen op de auto
Controleer of de sleepogen goed
vastzitten.
Als dat niet het geval is, dan kunnen de
sleepogen bij het slepen losraken.
OPMERKING
Voorkomen van beschadigingen aan de
auto bij het slepen met een lepelwagen
Let erop dat de andere zijde van de auto
dan die op de lepel staat voldoende
bodemvrijheid heeft. Als er
onvoldoende speling aanwezig is, kan de
auto tijdens het slepen beschadigd
raken.
Voorkomen van beschadigingen aan
de auto bij het slepen met een
takelwagen
Sleep de auto niet met een takelwagen,
noch aan de voorzijde, noch aan de
achterzijde.
Voorkomen van beschadigingen aan de
auto tijdens slepen in een noodgeval
Maak de kabel of de ketting niet vast aan
onderdelen van de wielophanging.
Omstandigheden waaronder u vóór het
slepen contact dient op te nemen met
de dealer
Het volgende kan duiden op een
probleem in de transmissie. Neem vóór
het slepen contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur,
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige of een
professioneel bergingsbedrijf.
• De waarschuwingsmelding voor het
hybridesysteem wordt weergegeven
op het multi-informatiedisplay en de
auto komt niet in beweging.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
328

Waarschuwings-
lampjeWaarschuwingslampje/details/handelingen
Motorcontrolelampje
Geeft aan dat er een storing is in:
■Het hybridesysteem;
■Het elektronische motorregelsysteem; of
■De elektronische smoorklepregeling
Laat de auto onmiddellijk nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Waarschuwingslampje SRS
Geeft aan dat er een storing is in:
■Het SRS-airbagsysteem; of
■Het gordelspannersysteem
Laat de auto onmiddellijk nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Waarschuwingslampje ABS
Geeft aan dat er een storing is in:
■Het ABS; of
■Het Brake Assist-systeem
Laat de auto onmiddellijk nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Waarschuwingslampje (waarschuwingszoemer) onjuiste bedie-
ning pedaal*1
Wanneer er een zoemer klinkt:
■Het Brake Override-systeem is defect
■De wegrijregeling is defect
■De wegrijregeling is in werking
■De Parking Support Brake is in werking (indien aanwezig)
Volg de instructies die worden weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Wanneer er geen zoemer klinkt:
Het Brake Override-systeem is in werking.
Laat het gaspedaal los en trap het rempedaal in.
(Knippert)Waarschuwingslampje (waarschuwingszoemer) parkeerrem
*2
Mogelijk is de parkeerrem niet volledig geactiveerd of gedeactiveerd
Bedien de parkeerrem nogmaals.
Dit lampje gaat branden als de parkeerrem niet gedeactiveerd is. Als
het lampje uitgaat nadat de parkeerrem gedeactiveerd is, werkt het
systeem normaal.
(Knippert)Controlelampje Brake Hold-systeem in werking
Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het Brake Hold-systeem
Laat de auto onmiddellijk nakijken door een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren ge-
kwalificeerde en uitgeruste deskundige.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
332

Waarschuwings-
lampjeWaarschuwingslampje/details/handelingen
(Rood/geel)Waarschuwingslampje (waarschuwingszoemer) elektrische
stuurbekrachtiging
Geeft aan dat er een storing is in de elektrische stuurbekrachtiging
(EPS)
Laat de auto onmiddellijk nakijken door een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren ge-
kwalificeerde en uitgeruste deskundige.
(Geel)Controlelampje (waarschuwingszoemer) LTA
*1
Geeft aan dat er een storing aanwezig is in de LTA (Lane Tracing
Assist)
Volg de instructies die worden weergegeven op het multi-
informatiedisplay. (→Blz. 191)
(Knippert of brandt)Waarschuwingslampje PCS
Wanneer er gelijktijdig een zoemer klinkt:
Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het PCS (Pre-Crash
Safety-systeem).
Laat de auto onmiddellijk nakijken door een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren ge-
kwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Wanneer er geen zoemer klinkt:
Het PCS (Pre-Crash Safety-systeem) is tijdelijk niet beschikbaar,
corrigerende maatregelen kunnen noodzakelijk zijn.
Volg de instructies die worden weergegeven op het multi-
informatiedisplay. (→Blz. 168)
Als het PCS (Pre-Crash Safety-systeem) of de VSC (Vehicle Stability
Control-systeem) wordt uitgeschakeld, gaat het waarschuwings-
lampje PCS branden.
Blz. 182
(indien aanwezig)
(brandt)Controlelampje PKSB OFF
Wanneer er een zoemer klinkt:
Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het Parking Support
Brake-systeem
Laat de auto onmiddellijk nakijken door een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren ge-
kwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Wanneer er geen zoemer klinkt:
Dit geeft aan dat het systeem tijdelijk niet beschikbaar is, doordat
een sensor mogelijk vuil is of is bedekt met bijvoorbeeld ijs.
Verwijder het vuil, enz.
(indien aanwezig)
(brandt)Controlelampje Toyota Parking Assist-sensor OFF
*1
Geeft aan dat er een storing aanwezig is in de Toyota Parking Assist-
sensor
Laat de auto onmiddellijk nakijken door een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren ge-
kwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Dit geeft aan dat het systeem tijdelijk niet beschikbaar is, doordat
een sensor mogelijk vuil is of is bedekt met bijvoorbeeld ijs.
Verwijder het vuil, enz.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
333
7
Bij problemen

Waarschuwings-
lampjeWaarschuwingslampje/details/handelingen
(indien aanwezig)
(Knippert)Controlelampje RCD OFF
*1
Wanneer er een zoemer klinkt: Geeft aan dat er een storing aanwe-
zig is in de RCD-functie (Rear Camera Detection)
Laat de auto onmiddellijk nakijken door een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren ge-
kwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Wanneer er geen zoemer klinkt: Geeft aan dat de functie tijdelijk
niet kan worden gebruikt doordat de camera vuil is, enz.
Verwijder het vuil, enz.
Controlelampje Traction Control
Geeft aan dat er een storing is in:
■De VSC (Vehicle Stability Control);
■De TRC (Traction Control);
■Het ABS; of
■De Hill Start Assist Control
Het lampje gaat knipperen wanneer het ABS, VSC- of TRC-systeem
in werking is.
Laat de auto onmiddellijk nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Waarschuwingslampje laag brandstofniveau
Geeft aan dat de resterende hoeveelheid brandstof ongeveer
6,7 liter of minder is
Vul de brandstoftank.
Controlelampje (waarschuwingszoemer) bestuurders- en voor-
passagiersgordel*3
Waarschuwt de bestuurder en/of voorpassagier dat de veiligheids-
gordel vastgemaakt dient te worden.
Doe de veiligheidsgordel om.
Als er iemand op de voorpassagiersstoel zit, moet ook de veilig-
heidsgordel voor de voorpassagier worden vastgemaakt, zodat
het waarschuwingslampje (de waarschuwingszoemer) uitgaat.
Controlelampje (waarschuwingszoemer) achterpassagiersgor-
del*4
Waarschuwt de achterpassagiers om de veiligheidsgordel om te
doen.
Doe de veiligheidsgordel om.
Centraal waarschuwingslampje
Een zoemer klinkt en het waarschuwingslampje gaat branden en
knippert om aan te geven dat het centrale waarschuwingssysteem
een storing heeft gesignaleerd.
Blz. 338
Waarschuwingslampje lage bandenspanning
Geeft het volgende aan:
■Lage bandenspanning als gevolg van lekke band;
■Lage bandenspanning als gevolg van natuurlijke oorzaak of
■Storing in bandenspanningswaarschuwingssysteem
Breng de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats tot stilstand.
Oplossing (→blz. 335)
*1: Dit lampje brandt op het multi-informatiedisplay.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
334

7.2.4 Als er een waarschuwingsmelding wordt weergegeven
Het multi-informatiedisplay waarschuwt
bij systeemstoringen en onjuist
uitgevoerde handelingen, of geeft
meldingen over noodzakelijk onderhoud
weer. Voer de juiste herstelprocedure uit
wanneer er een melding verschijnt.
1Centraal waarschuwingslampje
Het centrale waarschuwingslampje
gaat ook branden of knipperen om
aan te geven dat er op dat moment
een melding wordt weergegeven op
het multi-informatiedisplay.
2Multi-informatiedisplay
3Oplossing
Volg de instructies van de melding op
het multi-informatiedisplay op.
Als een van de waarschuwingsmeldingen
weer wordt weergegeven na het
uitvoeren van de juiste handelingen,
neem dan contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
Meldingen en waarschuwingen
De waarschuwingslampjes en waarschuwingszoemers werken afhankelijk van de soort
melding. Als de melding aangeeft dat controle door een dealer noodzakelijk is, laat de auto
dan onmiddellijk nakijken door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Waarschuwings-
lampje systeemWaarschuwings-
zoemer*Waarschuwing
Gaat branden — KlinktDuidt op een belangrijke situatie,
bijvoorbeeld wanneer een rijsys-
teem defect is of wanneer er ge-
vaar ontstaat wanneer de herstel-
procedure niet wordt uitgevoerd
—Gaat branden of
knipperenKlinktDuidt op een belangrijke situatie,
bijvoorbeeld wanneer de syste-
men die worden aangegeven op
het multi-informatiedisplay
defect zijn.
Knippert — KlinktGeeft een bepaalde situatie aan,
bijvoorbeeld wanneer er schade
aan de auto is, of wanneer er
gevaar bestaat
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
338

Waarschuwings-
lampje systeemWaarschuwings-
zoemer*Waarschuwing
Gaat branden — Klinkt nietGeeft een bepaalde conditie aan,
bijvoorbeeld een storing in de
elektronische onderdelen, de
staat van de onderdelen, of wan-
neer er onderhoud vereist is
Knippert — Klinkt nietGeeft een bepaalde situatie aan,
bijvoorbeeld wanneer een hande-
ling onjuist is uitgevoerd, of hoe
een handeling op juiste wijze
moet worden uitgevoerd
De werking van de waarschuwingslampjes en waarschuwingszoemers kan afwijken van de
aangegeven werking. Voer in dit geval de correctieprocedure uit overeenkomstig de
weergegeven melding.
*: Een zoemer klinkt voor het eerst en er verschijnt een melding op het multi-
informatiedisplay.
Waarschuwingsmeldingen
De hieronder uitgelegde
waarschuwingsmeldingen verschillen
mogelijk van de werkelijke meldingen
overeenkomstig de bedrijfscondities en
voertuigspecificaties.
Waarschuwingslampjes systeem
Het centrale waarschuwingslampje gaat
in de volgende gevallen niet branden of
knipperen. In plaats daarvan gaat een
apart waarschuwingslampje van het
systeem branden terwijl een melding op
het multi-informatiedisplay verschijnt.
• Storing in het ABS
Het waarschuwingslampje ABS gaat
branden. (→Blz. 332)
• Storing in het remsysteem
Het waarschuwingslampje van het
remsysteem (geel) gaat branden.
(→Blz. 331)
• Storing in het bandenspannings-
waarschuwingssysteem
Het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat branden.
(→Blz. 334)• Het brandstofniveau is laag
Het waarschuwingslampje laag
brandstofniveau gaat branden.
(→Blz. 334)
Als een melding om de handleiding te
raadplegen wordt weergegeven
• Als de onderstaande meldingen
worden weergegeven, is er mogelijk
sprake van een storing. Breng de auto
onmiddellijk op een veilige plaats tot
stilstand en neem contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige. Doorrijden
met de auto kan gevaarlijk zijn.
– “Low Braking Power Stop in a Safe
Place See Owner’s Manual”
(Remvermogen laag. Breng auto op
veilige plaats tot stilstand. Zie
handleiding)
– “Oil Pressure Low Stop in a Safe
Place See Owner’s Manual”
(Oliedruk laag. Breng auto op veilige
plaats tot stilstand. Raadpleeg
handleiding)
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
339
7
Bij problemen

Starten van het hybridesysteem
1. Controleer of de selectiehendel in
stand P staat en trap het rempedaal
stevig in.
2. Houd de zijde van de elektronische
sleutel met het Toyota-logo tegen de
startknop.
Wanneer de elektronische sleutel
wordt gedetecteerd, klinkt er een
zoemer en wordt het contact AAN
gezet.
Wanneer het Smart entry-systeem
met startknop is uitgeschakeld via de
persoonlijke voorkeursinstellingen,
wordt het contact in stand ACC gezet.
3. Trap het rempedaal stevig in en
controleer of
op het
multi-informatiedisplay wordt
weergegeven.
4. Druk kort en krachtig op de startknop.
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige als het
hybridesysteem nog steeds niet kan
worden gestart.
Uitschakelen van het hybridesysteem
Zet de selectiehendel in stand P en druk
op de startknop zoals u normaal doet bij
het uitschakelen van het hybridesysteem.Vervangen van de sleutelbatterij
Omdat deze procedure een
noodmaatregel is, wordt geadviseerd de
batterij van de elektronische sleutel zo
snel mogelijk te laten vervangen als deze
ontladen is.
Alarm (indien aanwezig)
Het alarmsysteem wordt niet
ingeschakeld als de mechanische sleutel
wordt gebruikt om de portieren te
vergrendelen. Het alarm kan worden
geactiveerd als een portier met de
mechanische sleutel wordt ontgrendeld
terwijl het alarmsysteem is ingeschakeld.
Wijzigen van de standen van het
contact
Laat het rempedaal los en druk tijdens de
stap hierboven op de startknop. Het
hybridesysteem wordt niet ingeschakeld
en de stand verandert iedere keer dat de
knop wordt ingedrukt. (→Blz. 140)
Als de elektronische sleutel niet goed
werkt
• Controleer of het Smart
entry-systeem met startknop niet is
uitgeschakeld via de persoonlijke
voorkeursinstellingen. Is de functie
uitgeschakeld, schakel hem dan in.
(Systemen met mogelijkheden voor
persoonlijke voorkeursinstellingen:
→blz. 383)
• Controleer of de
energiebespaarmodus is
ingeschakeld. Is de functie
ingeschakeld, schakel hem dan uit.
WAARSCHUWING!
Bij het gebruik van de mechanische
sleutel en het bedienen van de
elektrisch bedienbare ruiten
Bedien de elektrisch bedienbare ruit
nadat u hebt gecontroleerd of er geen
risico is dat een passagier met een
lichaamsdeel bekneld raakt tussen de
ruit. Laat tevens de mechanische
sleutel niet bedienen door kinderen.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
365
7
Bij problemen

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Was accuvloeistof, die op de huid of
in de ogen terecht is gekomen, direct
weg met water en raadpleeg een arts.
Bedek de plaats waar de
accuvloeistof op terechtgekomen is
met een natte spons of doek totdat
er medische hulp kan worden
verkregen.
• Was altijd uw handen nadat u de
accudrager, de accupolen en andere
accu-gerelateerde onderdelen hebt
aangeraakt.
• Houd kinderen uit de buurt van de
12V-accu.
WAARSCHUWING!
Na het laden van de 12V-accu
Laat de 12V-accu zo snel mogelijk
controleren door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Als de 12V-accu verouderd raakt en
nog wordt gebruikt, kan een
onwelriekend gas worden uitgestoten.
Dit kan schadelijk zijn voor de
gezondheid van de passagiers.
Vervangen van de 12V-accu
Bevestig, na vervanging, de
uitlaatslang en de plug van de
uitlaatopening stevig op de
uitlaatopening van de vervangende
12V-accu. Wanneer deze niet goed
worden geplaatst, kunnen gassen
(waterstof ) in het interieur van de auto
terechtkomen en kan het gas
ontbranden en ontploffen.
OPMERKING
Omgaan met startkabels
Zorg er bij het aansluiten van de
startkabels voor dat deze niet verstrikt
raken in de koelventilatoren of de
ventilatorriem.
Voorkomen van beschadiging van de
auto
De speciale hulpstartaansluiting moet
worden gebruikt als de 12V-accu in een
noodgeval vanuit een andere auto wordt
geladen. Deze kan niet worden gebruikt
als hulpstart voor een andere auto.
7.2.10 Als uw auto oververhit
raakt
Het volgende kan erop duiden dat de auto
oververhit raakt.
• De naald van de
koelvloeistoftemperatuurmeter
(→blz. 78) komt in het rode gebied of
u merkt dat het hybridesysteem
minder vermogen levert. (De auto
accelereert bijvoorbeeld niet als het
gaspedaal wordt ingetrapt.)
• “Engine Coolant Temp High Stop in a
Safe Place See Owner’s Manual”
(Temp. motorkoelvloeistof hoog. Stop
op een veilige plaats. Zie handleiding)
of “Hybrid System Overheated Output
Power Reduced” (Hybridesysteem
oververhit. Gereduceerd
uitgangsvermogen) wordt
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
• Er komt stoom onder de motorkap uit.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
370