
Ruitensproeiervloeistof
Vul in de volgende situaties
ruitensproeiervloeistof bij:
• Een sproeier werkt niet.
• “Windshield Washer Fluid Low” (laag
ruitensproeiervloeistofniveau) wordt
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
WAARSCHUWING!
Bij het bijvullen van
ruitensproeiervloeistof
Vul geen ruitensproeiervloeistof bij als
het hybridesysteem warm is of nog
werkt. Ruitensproeiervloeistof bevat
alcohol en kan vlam vatten als het
bijvoorbeeld op hete motoronderdelen
wordt gemorst.
OPMERKING
Vul het reservoir uitsluitend met
ruitensproeiervloeistof
Gebruik geen zeepsop of motorantivries
in plaats van ruitensproeiervloeistof.
Wanneer u dit wel doet, kan de lak van
uw auto worden aangetast en de pomp
beschadigd raken, waardoor er geen
ruitensproeiervloeistof meer kan
worden gesproeid.
OPMERKING(Vervolg)
Verdunnen van
ruitensproeiervloeistof
Verdun ruitensproeiervloeistof indien
nodig met water. Raadpleeg de op het
etiket van de ruitensproeiervloeistoffles
aangegeven temperaturen voor de juiste
mengverhouding.
6.3.5 12V-accu
Plaats
De 12V-accu bevindt zich rechts in de
bagageruimte.
Verwijderen van de afdekkap van de
12V-accu
Til de afdekkap van de 12V-accu op
terwijl u aan de klauwen trekt en
verwijder hem.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
295
6
Onderhoud en verzorging

Wisselen van banden
Auto's met een compact reservewiel
Auto's met een volwaardig reservewiel
Wissel de banden zoals aangegeven in de
afbeelding.
Toyota beveelt aan om de banden
ongeveer elke 10.000 km van plaats te
wisselen om een gelijkmatig
slijtagepatroon en een langere
levensduur van de banden te verkrijgen.
Vergeet niet na het wisselen van de
banden het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
te initialiseren.
B
andenspanningswaarschuwingssysteem
Uw auto is uitgerust met een
bandenspanningswaarschuwingssysteem
dat gebruikmaakt van
bandenspanningssensoren en -zenders
om een lage bandenspanning te
signaleren voordat deze tot problemen
leidt.• De door het bandenspanningswaar-
schuwingssysteem gesignaleerde
bandenspanning kan op het
multi-informatiedisplay worden
weergegeven.
• Als de bandenspanning onder een
bepaalde waarde komt, wordt de
bestuurder gewaarschuwd door
middel van een melding op het
scherm en een waarschuwingslampje.
(→Blz. 334)
Plaatsen van
bandenspanningssensoren en
-zenders
Bij het vervangen van banden of velgen
moeten de bandenspanningssensoren
en -zenders op de te monteren velgen
worden geplaatst.
Als er nieuwe bandenspanningssensoren
en -zenders geplaatst worden, moeten de
identificatiecodes van deze
componenten worden geregistreerd in de
bandenspanningswaarschuwingssysteem-
ECU en moet het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
worden geïnitialiseerd. (→
Blz. 301)
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
299
6
Onderhoud en verzorging

Initialiseren van het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem Het bandenspanningswaar-
schuwingssysteem moet worden
geïnitialiseerd onder de volgende
omstandigheden:
• Als de bandenspanning wordt
gewijzigd (bijvoorbeeld wanneer de
rijsnelheid of de belading verandert).
• Bij het wijzigen van de
bandenspanning omdat er een andere
bandenmaat gemonteerd is.
• Bij het wisselen van wielen.
• Na het uitvoeren van de procedure
voor de
zenderidentificatiecoderegistratie.
(→Blz. 301)
Als het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
wordt geïnitialiseerd, wordt de actuele
bandenspanning als referentiespanning
beschouwd.
Initialiseren van het bandenspan-
ningswaarschuwingssysteem
1. Parkeer de auto op een veilige plaats
en zet het hybridesysteem gedurende
ten minste 20 minuten uit.
De initialisatieprocedure kan niet
worden gestart als de auto rijdt.
2. Breng de banden op de
voorgeschreven spanning bij koude
banden. (→Blz. 380)
Breng de banden op de
voorgeschreven spanning voor de
banden in koude toestand. Deze
spanning vormt de
referentiespanning voor het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem.
3. Starten van het hybridesysteem.
(→Blz. 139)
4. Selecteer
op het multi-
informatiedisplay met de
bedieningstoetsen voor het
instrumentenpaneel op het stuurwiel.
(→Blz. 86)5. Selecteer
en houd vervolgensingedrukt.
6. Selecteer TPWS en druk vervolgens
op
.
7. Selecteer “Set Pressure” (stel
bandenspanning in) en houd
vervolgens
ingedrukt tot het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning 3 keer knippert.
Vervolgens wordt er een melding
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
“- -” wordt op het multi-
informatiedisplay weergegeven voor
de bandenspanning van elke band
terwijl de initialisatie wordt
uitgevoerd.
8. Rijd met een snelheid van ongeveer
40 km/h of hoger gedurende 10 tot
30 minuten.
Als de initialisatie is voltooid, wordt
de bandenspanning van elke band
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Zelfs als er niet wordt gereden met
een snelheid van ongeveer 40 km/h of
hoger, kan de initialisatie worden
voltooid als er gedurende langere
tijde met de auto wordt gereden.
Parkeer de auto op een veilige plaats
gedurende ongeveer 20 minuten als
de initialisatie na 1 uur of langer
rijden niet is voltooid en rijd
vervolgens nogmaals met de auto.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
300

Registreren van identificatiecodes
Elke bandenspanningssensor en -zender
is voorzien van een unieke
identificatiecode. Bij het vervangen van
een bandenspanningssensor en -zender
is het noodzakelijk om de
identificatiecode te registreren.
De identificatiecodes kunnen worden
geregistreerd via
van het
multi-informatiedisplay.
Registreren van de identificatiecodes
1. Parkeer de auto op een veilige plaats
gedurende ongeveer 20 minuten en
start daarna het hybridesysteem.
(→Blz. 139)
2. Selecteer
op het multi-
informatiedisplay met de
bedieningstoetsen voor het
instrumentenpaneel op het stuurwiel.
(→Blz. 86)
3. Selecteer
en houd vervolgensingedrukt.
4. Selecteer TPWS en druk vervolgens
op
.
5. Selecteer “Change Wheel” (wielen
wijzigen) en houd vervolgens
ingedrukt tot het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning 3 keer langzaam
knippert.
Vervolgens wordt er een melding
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Als de registratie wordt uitgevoerd,
gaat het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gedurende ongeveer1 minuut knipperen en blijft het
vervolgens branden. “- -” wordt op
het multi-informatiedisplay
weergegeven voor de
bandenspanning van elke band.
6. Rijd met een snelheid van ongeveer
40 km/h of hoger gedurende 10 tot
30 minuten.
De registratie is voltooid wanneer het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning dooft en de
bandenspanning van elke band wordt
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Zelfs als er niet wordt gereden met
een snelheid van ongeveer 40 km/h of
hoger, kan de registratie worden
voltooid als er gedurende langere
tijde met de auto wordt gereden. Als
de registratie na ten minste een uur
rijden niet is voltooid, herhaal dan de
procedure vanaf het begin.
7. Initialiseer het bandenspan-
ningswaarschuwingssysteem.
(→Blz. 300)
Wanneer moeten banden worden
vervangen
Banden moeten worden vervangen als:
• De slijtage-indicatoren zijn te zien op
een band.
• De banden beschadigingen vertonen,
zoals insnijdingen, scheuren of
barsten die zo diep zijn dat het
binnenmateriaal zichtbaar wordt en
bulten die duiden op een interne
beschadiging
• Een band vaak leegloopt of niet goed
kan worden gerepareerd vanwege de
grootte of plaats van de beschadiging
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als u er niet zeker van bent.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
301
6
Onderhoud en verzorging

• In de volgende situaties kunnen de
prestaties worden beïnvloed.
– Wanneer u in de buurt van een
televisiezendmast,
elektriciteitscentrale, tankstation,
radiozender, videowall, luchthaven
of andere locatie rijdt waar sterke
radiogolven of elektromagnetische
velden aanwezig zijn
– Als u een draagbare radio, mobiele
telefoon, draadloze telefoon of een
ander draadloos
communicatiemiddel bij u draagt
• Wanneer de auto tot stilstand is
gebracht, kan het langer duren
voordat de waarschuwing verschijnt
of verdwijnt.
• Wanneer de bandenspanning snel
daalt, zoals bij een klapband,
verschijnt de waarschuwing mogelijk
niet.
Initialisatieprocedure
• Voer de initialisatieprocedure uit na
het op spanning brengen van de
banden. Zorg er daarnaast voor dat de
banden koud zijn voordat de
initialisatieprocedure wordt
uitgevoerd of de banden op spanning
worden gebracht.
• Als u het contact tijdens de
initialisatie UIT hebt gezet, is het niet
noodzakelijk de initialisatieprocedure
weer opnieuw vanaf het begin te
starten, omdat de initialisatie
automatisch wordt herstart wanneer
het contact weer AAN wordt gezet.
• Als u per ongeluk de initialisatie start
wanneer dit niet nodig is, breng de
banden dan op de juiste spanning
wanneer ze koud zijn en voer de
initialisatieprocedure opnieuw uit.
• Als tijdens het bepalen van de positie
van elke band, waarbij de
bandenspanningen niet worden
weergegeven op het multi-
informatiedisplay, de spanning in eenband daalt, gaat het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning branden.
Waarschuwingen
bandenspanningswaarschu-
wingssysteem
De eventuele waarschuwing van het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
is gebaseerd op de omstandigheden
waaronder het systeem geïnitialiseerd
is. Daarom laat het systeem mogelijk
zelfs een waarschuwing zien wanneer de
bandenspanning niet laag genoeg is of
wanneer de druk hoger is dan de druk
die was ingesteld tijdens het initialiseren
van het systeem.
Als het bandenspanningswaarschu-
wingssysteem niet goed is
geïnitialiseerd
• In de onderstaande situaties duurt het
voltooien van de initialisatie mogelijk
langer dan gebruikelijk of is
initialisatie niet mogelijk. (Normaal
gesproken moet er gedurende
ongeveer 10 tot 30 minuten met de
auto worden gereden om de
initialisatie te voltooien.) Rijd nog een
poosje door als de initialisatie na
ongeveer 30 minuten nog niet is
voltooid.
– Het voltooien van de initialisatie
duurt mogelijk langer als er met de
auto over een onverharde weg
wordt gereden.
– Als er tijdens de initialisatie
achteruit wordt gereden, worden de
tijdens de initialisatie verzamelde
gegevens gewist en duurt het
langer dan gebruikelijk voordat de
initialisatie is voltooid.
– Als er met de auto in druk verkeer
wordt gereden of in een andere
situatie waarbij andere auto's vlakbij
u rijden, duurt het mogelijk een
poosje voordat het systeem de
bandenspanningssensoren en
-zenders van uw auto herkent.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
303
6
Onderhoud en verzorging

6. Verwijder het interieurfilter uit de
filterhouder en vervang het.
Plaats het filter en de filterhouder
met de aanduiding↑UP naar boven
gericht.
Controle-interval
Controleer en vervang het interieurfilter
volgens het onderhoudsschema. In
gebieden met veel stof of met veel
verkeer moet vervanging vaker
plaatsvinden. (Zie het onderhoudsboekje
of het garantieboekje voor het
onderhoudsschema.)
Als er te weinig lucht uit de
ventilatieroosters stroomt
Het filter kan verstopt zitten. Controleer
het filter en vervang het indien nodig.
Interieurfilter met
luchtreinigingsfunctie
Als er geurstoffen in uw auto zijn
geplaatst, kan de luchtreinigingsfunctie
in korte tijd aanzienlijk achteruit gaan.
Als er constant een airconditioninglucht
te ruiken is, moet het interieurfilter
worden vervangen.
OPMERKING
Bij het gebruik van de airconditioning
Controleer of het interieurfilter
aanwezig is. Als de airconditioning
zonder filter gebruikt wordt, kan het
systeem beschadigd raken.
OPMERKING(Vervolg)
Voorkomen van schade aan de
afdekkap van het filter
Oefen bij het bewegen van de afdekkap
van het filter in de richting van de pijl
om de bevestiging los te nemen, geen
overmatige kracht uit op de klauwen.
Anders kunnen de klauwen beschadigd
raken.
6.3.10 Schoonmaken van de
ventilatieopening en het filter
van het batterijpakket
(tractiebatterij)
Controleer, om een hoger
brandstofverbruik te voorkomen, de
ventilatieopening van het batterijpakket
(tractiebatterij) periodiek op
verontreinigingen. Als “Maintenance
Required for Traction Battery Cooling
Parts See Owner's Manual” (Onderhoud
vereist voor koelonderdelen
tractiebatterij, zie handleiding)
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay, moet de
ventilatieopening worden gereinigd
volgens onderstaande procedure:
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
310

Schoonmaken van de ventilatieopening
• Stof in de ventilatieopening kan de
koeling van het batterijpakket
(tractiebatterij) beïnvloeden. Als het
laden/ontladen van het batterijpakket
(tractiebatterij) beperkt wordt, kan de
afstand waarover gereden kan worden
op de elektromotor (tractiemotor)
kleiner worden en kan het
brandstofverbruik toenemen.
Controleer en reinig de
ventilatieopening regelmatig.
• Onjuist omgaan met de kap en het
filter van de ventilatieopening kan
schade eraan tot gevolg hebben.
Indien u twijfels hebt over het
schoonmaken van het filter, neem dan
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Als “Maintenance Required for
Traction Battery Cooling Parts See
Owner's Manual” (Onderhoud vereist
voor koelonderdelen tractiebatterij,
zie handleiding) wordt weergegeven
op het multi-informatiedisplay
• Verwijder de afdekkap van de
ventilatieopeningen en reinig het
filter als deze waarschuwingsmelding
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay. (→Blz. 311)
• Start na het reinigen van de
ventilatieopening het hybridesysteem
en controleer of de
waarschuwingsmelding niet langer
wordt weergegeven. Het kan tot
20 minuten rijden met de auto na het
starten van het hybridesysteem duren
voordat de waarschuwingsmelding
uitgaat. Laat de auto nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige wanneer de
waarschuwingsmelding na ongeveer
20 minuten rijden niet verdwijnt.WAARSCHUWING!
Bij het schoonmaken van de
ventilatieopening
• Maak de ventilatieopening niet
schoon met water of andere
vloeistoffen. Als er water op het
batterijpakket (tractiebatterij) of
andere componenten terechtkomt,
kan dit leiden tot een storing of
brand.
• Zet het contact UIT om het
hybridesysteem uit te schakelen
alvorens de ventilatieopening
schoon te maken.
Bij het verwijderen van de afdekkap
van de ventilatieopening
Raak de servicestekker die zich in de
buurt van de ventilatieopening bevindt
niet aan. (→Blz. 68)
OPMERKING
Bij het schoonmaken van de
ventilatieopening
Gebruik bij het reinigen van de
ventilatieopening alleen een stofzuiger
voor het verwijderen van
verontreinigingen. Als er perslucht
wordt gebruikt om de verontreinigingen
te verwijderen, kunnen deze in de
ventilatieopening geblazen worden,
waardoor de prestaties van het
batterijpakket (tractiebatterij) in
negatieve zin beïnvloed kunnen worden
en er een storing kan ontstaan.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
313
6
Onderhoud en verzorging

OPMERKING(Vervolg)
Voorkomen van beschadigingen aan de
auto
• Zorg dat er geen water en
verontreinigingen in de
ventilatieopening terechtkomen als
de afdekkap is verwijderd.
• Ga voorzichtig om met het filter om te
voorkomen dat het filter beschadigd
raakt. Laat een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige een
beschadigd filter vervangen door een
nieuw filter.
• Plaats het filter en de afdekkap na het
reinigen in hun oorspronkelijke
positie.
• Plaats alleen het voor deze auto
bestemde filter in de
ventilatieopening en gebruik de auto
niet terwijl het filter verwijderd is.
Als “Maintenance Required for
Traction Battery Cooling Parts See
Owner's Manual” (Onderhoud vereist
voor koelonderdelen tractiebatterij,
zie handleiding) wordt weergegeven
op het multi-informatiedisplay
Als er met de auto wordt doorgereden
terwijl de waarschuwingsmelding (die
aangeeft dat het laden/ontladen van het
batterijpakket (tractiebatterij) wordt
begrensd) wordt weergegeven, kan het
batterijpakket (tractiebatterij)
oververhit raken waardoor er een
storing kan ontstaan. Reinig de
ventilatieopening onmiddellijk als een
waarschuwingsmelding wordt
weergegeven.
6.3.11 Batterij elektronische
sleutel
Vervang de batterij door een nieuw
exemplaar als deze ontladen raakt.
De volgende zaken zijn benodigd:
• Sleufkopschroevendraaier
• Kleine sleufkopschroevendraaier
• Lithiumbatterij CR2032
Batterij vervangen
1. Maak de borging los en verwijder de
mechanische sleutel.
2. Verwijder het kapje van de sleutel.
Omwikkel het uiteinde van de
sleufkopschroevendraaier met een
doek om schade aan de sleutel te
voorkomen.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
314