gebruik van de
afstandsbedieningsfunctie is
onderbroken
• Als de omgevingstemperatuur -10°C
of lager is
De begeleiding met de
afstandsbedieningsfunctie wordt
onderbroken als
In de volgende situaties wordt de
begeleiding onderbroken.
• Als de Bluetooth-communicatie
tussen de smartphone en het
multimediasysteem verbroken wordt
• Als de continue bediening van de
smartphone wordt onderbroken
• Als de Remote Park-app naar de
achtergrond verdwijnt (er wordt een
oproep ontvangen, de toets home
wordt ingedrukt, enz.)
• Als de elektronische sleutel niet wordt
gesignaleerd
• Als er zich een obstakel in de
rijrichting van de auto bevindt
• Als de auto wordt bediend terwijl de
begeleiding is gestart
• Als de Smart Key wordt bediend
terwijl de begeleiding is gestart
• Als het portier wordt ontgrendeld
terwijl de begeleiding is gestart
• Als er een portier wordt geopend
terwijl met de auto wordt gereden
Wijzigen van de instellingen van
Advanced Park
Selecteer
op het multimedia-display
en selecteer vervolgens “Advanced Park”.
Remote Park
De afstandsbedieningsfunctie kan
worden in- en uitgeschakeld.
Speed Profile (snelheidsprofiel)
De rijsnelheid voor de begeleiding kan
worden ingesteld.Deze instelling kan niet worden gewijzigd
tijdens het registreren van een
parkeervak in de geheugenfunctie.
Detect. range (detectiegebied)
De afstand waarop obstakels worden
vermeden tijdens de begeleiding kan
worden ingesteld.
Prk. Method (parkeermethode)
De voorkeursparkeerrichting die wordt
weergegeven bij een parkeervak waarbij
haaks inparkeren (vooruit/achteruit) en
fileparkeren mogelijk zijn, kan worden
ingesteld.
Prk. direction (parkeerrichting)
De voorkeursparkeerrichting die wordt
weergegeven wanneer vooruit of
achteruit haaks inparkeren mogelijk is,
kan worden geselecteerd.
Exit dir.:Per. (wegrijrichting:haaks)
De voorkeursrichting voor het wegrijden
die wordt weergegeven wanneer vooruit
of achteruit wegrijden uit een parkeervak
naar links of rechts mogelijk is, kan
worden geselecteerd.
Exit dir.:Par. (wegrijrichting:paral.)
De voorkeursrichting voor het wegrijden
die wordt weergegeven wanneer
wegrijden uit een fileparkeervak mogelijk
is, kan worden geselecteerd.
Parking view (parkeerbeeld)
De weergavehoek van het camerabeeld
bij het gebruik van de functie haaks
inparkeren (vooruit/achteruit) of de
functie fileparkeren kan worden
ingesteld.
Exit view (wegrijbeeld)
De weergavehoek van het camerabeeld
bij het gebruik van de functie wegrijden
uit haaks parkeervak (vooruit/achteruit)
of de functie wegrijden uit fileparkeervak
kan worden ingesteld.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
339
5
Rijden
Parking Path Adjustment (aanpassen
parkeerkoers)
De koers die wordt aangehouden bij de
parkeerbegeleiding, kan naar binnen of
naar buiten worden aangepast.
Als de banden versleten zijn, kan de koers
van de auto afwijken van het midden van
het parkeervak. Gebruik in dat geval deze
instelling om de parkeerkoers aan te
passen.
Road Width Adjustment (instellen
breedte weg)
Als de parkeerbegeleiding wordt gestart,
kan de mate van beweging in zijwaartse
richting terwijl de auto naar voren rijdt,
worden aangepast.
Park Position Adjustment (fwd.)
(instellen parkeerpositie vooruit)
De positie waarbij haaks inparkeren
(vooruit/achteruit) is voltooid kan
worden aangepast. (Behalve bij gebruik
van de geheugenfunctie.)
Park Position Adjustment (rev.) (instellen
parkeerpositie achteruit)
De positie waarbij haaks inparkeren
(vooruit/achteruit) is voltooid kan
worden aangepast. (Behalve bij gebruik
van de geheugenfunctie.)
Rear Accessory Setting (instellen
accessoire achter)
Als een accessoire, zoals een trekhaak, is
geïnstalleerd aan de achterzijde van de
auto, kan de lengte van de achterzijde van
de auto worden aangepast om te helpen
een aanrijding met objecten aan de
achterzijde van de auto te voorkomen.Clear Registered Parking Space (wissen
geregistreerd parkeervak)
De in de geheugenfunctie geregistreerde
parkeervakken kunnen worden gewist.
Informatie over een parkeervak kan niet
worden gewist terwijl de begeleiding is
gestart of terwijl informatie over een
parkeervak wordt geregistreerd in de
geheugenfunctie.
Wijzigen van de instellingen van de
Remote Park-app
Waarschuwingsgeluid Toyota Parking
Assist-sensor AAN/UIT (smartphone-
instelling)
De waarschuwingsgeluiden van de Toyota
Parking Assist-sensor vanaf de
smartphone-app kunnen worden
in-/uitgeschakeld via de Remote
Park-app.
Volumeregeling waarschuwingsgeluid
Toyota Parking Assist-sensor
(smartphone-instelling)
Het volume van de
waarschuwingsgeluiden van de Toyota
Parking Assist-sensor vanaf de
smartphone-app kan worden geregeld
via de Remote Park-app.
Weergegeven meldingen Advanced
Park
Op het multimedia-display worden de
bedrijfsstatus, werking van de
begeleiding, enzovoort van Advanced
Park weergegeven. Als er een melding
wordt weergegeven, handel dan volgens
de weergegeven content.
Als “No available parking space” (geen
parkeervak beschikbaar) wordt
weergegeven
Verplaats de auto naar een locatie waar
een parkeervak of parkeerlijnen kunnen
worden gesignaleerd.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
340
Als “Unavailable in current condition”
(niet beschikbaar in actuele situatie)
wordt weergegeven
Verplaats de auto naar een andere locatie
en gebruikt het systeem.
Als “Not enough space to exit” (niet
genoeg ruimte om weg te rijden) wordt
weergegeven
De functie wegrijden uit een
fileparkeervak kan niet worden gebruikt
doordat bijvoorbeeld de afstand tussen
uw auto en geparkeerde auto's voor en
achter uw auto te kort is of er zich een
object in de vertrekrichting bevindt.
Controleer de toestand van het gebied
rond de auto en verlaat het parkeervak
handmatig.
Als “Cannot control speed” (kan
snelheid niet regelen) wordt
weergegeven
Het systeem oordeelde dat het de
snelheid van de auto niet kon regelen
toen het systeem werd gebruikt in een
gebied met een helling of hoogteverschil
en de begeleiding werd uitgeschakeld.
Gebruik het systeem op een locatie met
een horizontale ondergrond.
Als “Obstacle detected” (obstakel
gesignaleerd) wordt weergegeven
De Emergency Support Brake trad in
werking en de begeleiding werd
onderbroken.
Controleer de toestand van de omgeving.
Selecteer de toets “Start” op het
multimedia-display om de begeleiding te
hervatten.
Als “No available parking space to
register” (geen parkeervak beschikbaar
voor registratie) wordt weergegeven
Deze melding wordt weergegeven als
wordt geselecteerd bij een parkeervak
dat niet kan worden gesignaleerd.Bedien het systeem bij een parkeervak
waar de verschillen in het wegdek kunnen
worden herkend. (→Blz. 328)
5.4.23 SNOW-modus*
*Indien aanwezig
De SNOW-modus kan worden
geselecteerd om de auto af te stemmen
op de omstandigheden bij rijden op een
glad wegdek, bijvoorbeeld als het heeft
gesneeuwd.
Werking systeem
Druk op de schakelaar van de
SNOW-modus
Als de schakelaar wordt ingedrukt, wordt
de SNOW-modus ingeschakeld en gaat
het controlelampje SNOW-modus op het
multi-informatiedisplay branden. Als de
schakelaar nogmaals wordt ingedrukt,
gaat het controlelampje SNOW-modus
uit.
Automatisch uitschakelen
SNOW-modus
De SNOW-modus wordt automatisch
uitgeschakeld als het contact UIT wordt
gezet of als de regeneratieboost wordt
geselecteerd.
Als de SNOW-modus niet beschikbaar is
Als de regeneratieboost is geselecteerd,
kan de SNOW-modus niet worden
ingeschakeld.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
341
5
Rijden
automatisch over op de stand-bymodus
en werkt deze onder de volgende
voorwaarden.
• Als de rijsnelheid lager is dan
ongeveer 30 km/h
• Als het gaspedaal noch het rempedaal
wordt ingetrapt
Wijzigen van de gewenste rijsnelheid
Regel de snelheid met behulp van het
gaspedaal of rempedaal tot de gewenste
snelheid is bereikt. Wanneer u uw voet
van het pedaal haalt, zorgt het systeem
ervoor dat de rijsnelheid van dat moment
wordt aangehouden.
Downhill Assist Control tijdens de
X-MODE
• Als de SNOW/DIRT-modus of
D.SNOW/MUD-modus is geselecteerd,
gaat de Downhill Assist Control
automatisch over op de
stand-bymodus. De status van de
Downhill Assist Control wordt
aangegeven door de
werkingsindicator.
• Als het systeem niet werkt, wordt de
indicator wit weergegeven.
Als de Downhill Assist Control niet
beschikbaar is wanneer de X-MODE
wordt geselecteerd
Onder de volgende omstandigheden
werkt het systeem niet.
• Wanneer de SNOW/DIRT-modus of
D.SNOW/MUD-modus niet is
geselecteerd
• Wanneer schakelstand P is
geselecteerd
• Wanneer de Grip Control in werking is
• Wanneer er een storing in het
remsysteem of het EV-systeem zit
Bij gebruik van de Grip Control
Druk, wanneer de SNOW/DIRT-modus of
D.SNOW/MUD-modus is geselecteerd, op
de Grip Control-schakelaar.Het controlelampje Downhill Assist
Control gaat dan uit en het
controlelampje Grip Control gaat
branden.
Houd bij stilstaande auto het rempedaal
stevig ingetrapt en druk op de schakelaar.
Als de auto op een helling staat, kan hij
onbedoeld in beweging komen.
Instellen van de snelheid van de Grip
Control
Beweeg de Grip Control-schakelaar
omhoog of omlaag om de gewenste
snelheid in te stellen (ongeveer 2 -
10 km/h). De ingestelde snelheid wordt
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
AVerhogen van de snelheid
BVerlagen van de snelheid
CControlelampjes
Werking van de Grip Control
Als het systeem in werking is, brandt het
controlelampje Grip Control groen. Als
het controlelampje Grip Control wit
brandt, laat dan het rempedaal los om het
systeem te activeren.
Als het systeem in werking is, kunt u het
gaspedaal en rempedaal gebruiken om de
snelheid even iets te verhogen of
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
344
Secondary Collision Brake
Als de airbagsensor een aanrijding
signaleert en het systeem in werking is,
worden de remmen en remlichten
automatisch geregeld om de rijsnelheid
te verlagen en te helpen de kans op
verdere schade ten gevolge van een
tweede aanrijding te verkleinen.
Als de TRC/VSC/ABS/Trailer Sway
Control in werking is
Het controlelampje Traction Control
knippert wanneer de TRC/VSC/ABS/
Trailer Sway Control in werking is.
Uitschakelen van het TRC-systeem
Als u met uw auto vast komt te zitten in
modder of sneeuw, kan het TRC-systeem
het aandrijfvermogen van het
EV-systeem naar de wielen beperken. Als
u op de schakelaar
drukt om het
systeem uit te schakelen, kunt u de auto
mogelijk gemakkelijker loskrijgen door te
‘schommelen’.
Schakel het TRC-systeem uit door de
schakelaar
snel in te drukken en
weer los te laten.
“Traction Control Turned OFF” (Traction
Control UIT) wordt op het multi-
informatiedisplay weergegeven.
Druk nogmaals op de schakelaar
om
het systeem weer in te schakelen.Uitschakelen van de TRC, VSC en Trailer
Sway Control
Schakel de TRC, VSC en Trailer Sway
Control uit door de schakelaar
langer
dan 3 seconden ingedrukt te houden
terwijl de auto stilstaat.
Het controlelampje VSC OFF gaat
branden en “Traction Control Turned
OFF” (Traction Control UIT) wordt op het
multi-informatiedisplay weergegeven.
*
Druk nogmaals op de schakelaarom
de systemen weer in te schakelen.
*Het PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
wordt ook uitgeschakeld (alleen de
Pre-Crash-waarschuwing is beschikbaar).
Het waarschuwingslampje PCS gaat
branden en er wordt een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay. (→Blz. 239)
Wanneer de melding wordt weergegeven
op het multi-informatiedisplay dat de
TRC is uitgeschakeld, zelfs al is de
schakelaar
niet ingedrukt
TRC is tijdelijk uitgeschakeld. Als de
melding niet verdwijnt neem dan contact
op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Voorwaarden voor werking Hill Start
Assist Control
Als aan alle onderstaande voorwaarden
wordt voldaan, werkt de Hill Start Assist
Control:
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
347
5
Rijden
Make-upverlichting
Als de make-upverlichting blijft branden
nadat het contact UIT is gezet, gaat de
verlichting na 20 minuten automatisch
uit.
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
Laat de make-upverlichting niet langer
branden dan noodzakelijk is als het
EV-systeem is uitgeschakeld.
Accessoireaansluiting
Gebruik deze als voeding voor
elektronische accessoires die minder dan
12 V gelijkstroom/10 A verbruiken
(stroomverbruik van 120 W). Zorg er bij
het gebruik van elektronische accessoires
voor dat het stroomverbruik van alle
aangesloten accessoireaansluitingen
lager is dan 120 W.
Open het klepje.
De accessoireaansluiting kan worden
gebruikt als
Het contact in stand ACC of AAN staat.
Als het EV-systeem wordt
uitgeschakeld
Koppel aangesloten elektrische
apparaten met een oplaadfunctie, zoals
een powerbank, los. Als dergelijke
apparaten niet worden losgekoppeld,
wordt het EV-systeem mogelijk niet op de
normale manier uitgeschakeld.
OPMERKING
Wanneer de accessoireaansluiting niet
in gebruik is
Sluit de accessoireaansluiting af met het
kapje als de aansluiting niet in gebruik is,
om schade aan de accessoireaansluiting
te voorkomen. Vreemde voorwerpen of
vloeistoffen die in de
accessoireaansluiting terechtkomen,
kunnen kortsluiting veroorzaken.
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
Gebruik de accessoireaansluiting niet
langer dan noodzakelijk is als het
EV-systeem niet is ingeschakeld.
Onjuiste werking van de auto
voorkomen
Zorg ervoor dat alle laadaccessoires,
zoals draagbare laders, powerbanks, enz.
losgekoppeld zijn van de
accessoireaansluitingen als het contact
uit wordt gezet.
Als een dergelijk accessoire niet
losgekopppeld is, kan het volgende
gebeuren:
• De portieren kunnen niet worden
vergrendeld.
• Het beginscherm wordt op het
multi-informatiedisplay
weergegeven.
• De interieurverlichting, de
dashboardverlichting, enz. zullen
branden.
USB-laadaansluitingen type C
De USB-laadaansluitingen type C worden
gebruikt om externe apparaten bij 5 V van
3 A aan stroom te voorzien. De
USB-laadaansluitingen type C zijn
uitsluitend bedoeld voor opladen. Ze zijn
niet ontworpen voor het overbrengen
van gegevens of andere doeleinden.
Afhankelijk van het draagbare apparaat
wordt er mogelijk niet goed opgeladen.
Raadpleeg de handleiding van het
apparaat voordat u de laadaansluiting
6.4 Gebruik van de overige voorzieningen in het interieur
380
• Als de elektronische sleutel zich in de
auto bevindt en een portiergreep nat
wordt tijdens het wassen van de auto,
klinkt er mogelijk een zoemer buiten
de auto en kan de melding “Key
Detected In Vehicle” (sleutel
gesignaleerd in auto) weergegeven
worden op het multi-
informatiedisplay. Vergrendel alle
portieren om het alarm uit te
schakelen.
Velgen en wieldoppen
• Verwijder vuil onmiddellijk met een
neutraal reinigingsmiddel.
• Spoel het reinigingsmiddel direct na
het gebruik weg met water.
• Neem de volgende voorzorgs-
maatregelen in acht om de lak tegen
beschadiging te beschermen.
– Gebruik geen zuurhoudende of
alkalische middelen of
schuurmiddelen.
– Gebruik geen harde borstels.
–
Reinig de velgen niet met reinigings-
middelen als de velgen, bijvoorbeeld na
het rijden of stilstaan bij warm weer,
nog warm zijn.
Gespoten remklauwen (indien
aanwezig)
• Gebruik alleen neutrale
reinigingsmiddelen. Gebruik geen
harde borstels of schuurmiddelen,
omdat deze de lak beschadigen.
• Reinig de remklauwen niet met
reinigingsmiddelen als ze warm zijn.
• Spoel het reinigingsmiddel direct na
het gebruik af.
Remblokken en -klauwen
Als de auto geparkeerd wordt met
vochtige remblokken of remschijven,
kan er roest ontstaan waardoor de
remblokken of remschijven vast kunnen
komen te zitten. Alvorens de auto na een
wasbeurt te parkeren is het raadzaam
langzaam te rijden en het rempedaal een
aantal keren in te trappen om de
onderdelen te drogen.Bumpers
Gebruik geen schuurmiddelen.
Verchroomde delen
Als het vuil niet kan worden verwijderd,
reinig de onderdelen dan als volgt:
• Gebruik een zachte doek en sop met
ongeveer 5% neutraal
reinigingsmiddel om het vuil te
verwijderen.
• Veeg daarna het resterende vocht van
het leder af met een droge, schone
doek.
• Gebruik met alcohol natgemaakte
doekjes o.i.d. om olieresten te
verwijderen.
WAARSCHUWING!
Bij het wassen van de auto
Zorg dat er geen water in het
elektromotorcompartiment komt.
Anders kunnen de elektrische
componenten, enz. vlam vatten.
Bij het wassen van de voorruit (auto's
met ruitenwissers met regensensor)
Zet de ruitenwisserschakelaar in de
stand OFF. Als de
ruitenwisserschakelaar in de stand
AUTO staat, kunnen de ruitenwissers in
de volgende gevallen onverwacht in
werking treden. Hierdoor kunnen uw
handen bekneld raken en kunt u ernstig
letsel oplopen, en hierdoor kunnen de
ruitenwisserbladen beschadigd raken.
AUit
BAUTO
7.1 Onderhoud en verzorging
391
7
Onderhoud en verzorging
WAARSCHUWING!
In het elektromotorcompartiment
bevinden zich allerlei mechanismen en
vloeistoffen die plotseling in beweging
kunnen komen, heet kunnen worden of
elektrisch geladen kunnen worden.
Neem onderstaande
voorzorgsmaatregelen in acht om
dodelijk of ernstig letsel te voorkomen.
Tijdens werkzaamheden in het
elektromotorcompartiment
• Controleer of POWER ON (contact
AAN) niet wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay en of het
controlelampje READY uit is.
• Houd handen, kleding en
gereedschap uit de buurt van de
ventilator als die in werking is.
• Raak de elektromotor, de
vermogensregeleenheid, de
radiateur en dergelijke niet direct na
het rijden aan, aangezien deze
onderdelen heet kunnen zijn. De
koelvloeistof en andere vloeistoffen
kunnen ook heet zijn.
• Laat geen brandbare voorwerpen,
zoals een stuk papier of een doek,
achter in het
elektromotorcompartiment.
• Rook niet, veroorzaak geen vonken
en voorkom open vuur in de buurt
van de 12V-accu. Accudampen zijn
licht ontvlambaar.
• Wees uiterst voorzichtig als u aan de
12V-accu werkt. De accu bevat
namelijk het giftige en corrosieve
zwavelzuur.
• Verwijder of vervang
hoogspanningscomponenten,
hoogspanningskabels en de stekkers
ervan nooit, raak ze niet aan en neem
ze niet uit elkaar. U loopt dan
namelijk het risico van ernstige
brandwonden en elektrische
schokken die dodelijk of ernstig
letsel tot gevolg kunnen hebben.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Wees voorzichtig, want remvloeistof
is gevaarlijk voor uw handen en ogen
en kan gelakte oppervlakken
beschadigen. Als u remvloeistof op
uw handen of in uw ogen krijgt, spoel
ze dan onmiddellijk met schoon
water. Raadpleeg een arts als u last
blijft houden.
Werkzaamheden bij de elektrische
koelventilator of de radiateur
Zorg ervoor dat het contact UIT staat.
Wanneer het contact AAN staat, kan de
elektrische koelventilator automatisch
worden ingeschakeld als de
airconditioning wordt ingeschakeld
en/of als de koelvloeistoftemperatuur
hoog is. (→Blz. 402)
Veiligheidsbril
Draag een veiligheidsbril om uw ogen
te beschermen tegen rondvliegend of
vallend materiaal, een straal vloeistof,
enz.
OPMERKING
Als het vloeistofniveau te laag of te
hoog is
Het is normaal dat het
remvloeistofniveau iets lager wordt door
slijtage van de remblokken of door een
hoog vloeistofniveau in de accumulator.
Als het reservoir regelmatig moet
worden bijgevuld, kan dit duiden op een
serieus probleem.
7.3.2 Motorkap
Openen van de motorkap
1. Trek de ontgrendelingshendel van de
motorkap naar u toe.
De motorkap zal iets omhoog
springen.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
398