WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Laat kinderen niet in de buurt spelen
als u met de 12V-accu bezig bent.
Een veilige plaats voor het opladen
van de 12V-accu
Laad de 12V-accu altijd op in een open
ruimte. Laad de 12V-accu niet op in
een garage of in een afgesloten ruimte
waar onvoldoende ventilatie is.
Noodmaatregelen met betrekking tot
elektrolyt
• Spoel de ogen minstens 15 minuten
met schoon water als er elektrolyt in
komt en schakel direct medische
hulp in. Blijf zo mogelijk water met
een spons of doek op de ogen
deppen, terwijl u naar een arts of het
ziekenhuis gaat.
• Als u elektrolyt op de huid krijgt,
dient u de desbetreffende plaats zeer
grondig te wassen. Als het pijn doet
of brandt, roept u meteen medische
hulp in.
• Als u elektrolyt op uw kleding krijgt,
kan deze erdoorheen op de huid
komen. Trek onmiddellijk de kleding
uit en volg, indien nodig, de
procedure zoals hierboven
beschreven.
• Als u per ongeluk elektrolyt inslikt,
moet u veel water of melk drinken.
Schakel zo snel mogelijk medische
hulp in.
Wanneer het vloeistofniveau van de
12V-accu te laag is
Gebruik de 12V-accu niet wanneer er
onvoldoende vloeistof in de 12V-accu
zit. Anders zou de 12V-accu kunnen
ontploffen.OPMERKING
Wanneer de 12V-accu wordt
opgeladen
Laad de 12V-accu nooit op wanneer het
EV-systeem in werking is. Controleer
ook of alle accessoires zijn
uitgeschakeld.
Bijvullen van gedestilleerd water
Vul niet te veel bij. Anders kan er bij
intensief laden accuvloeistof lekken,
waardoor corrosie kan worden
veroorzaakt.
Bijvullen van ruitensproeiervloeistof
Als een sproeier niet werkt of een
waarschuwingsmelding wordt
weergegeven op het multi-
informatiedisplay, is het
sproeierreservoir mogelijk leeg. Vul
ruitensproeiervloeistof bij.
WAARSCHUWING!
Bij het bijvullen van
ruitensproeiervloeistof
Vul geen ruitensproeiervloeistof bij als
het EV-systeem warm is of nog werkt.
Ruitensproeiervloeistof bevat alcohol
en kan vlam vatten als het bijvoorbeeld
op hete elektromotoronderdelen wordt
gemorst.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
405
7
Onderhoud en verzorging
Bij het wisselen van wielen
Zorg ervoor dat het contact UIT staat. Als
de banden worden gewisseld terwijl het
contact AAN staat, wordt de
bandenpositiegegevens niet bijgewerkt.
Wanneer per ongeluk op deze manier
gehandeld is, zet het contact dan UIT en
vervolgens AAN, of initialiseer het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
nadat is gecontroleerd of de
bandenspanning juist is.
Bandenspanningswaarschuwings-
systeem
Uw auto is uitgerust met een
bandenspanningswaarschuwings-
systeem dat gebruikmaakt van
bandenspanningssensoren en -zenders
om een lage bandenspanning te
signaleren voordat deze tot problemen
leidt.
Het bandenspanningswaarschuwings-
systeem van deze auto kent
2 verschillende soorten waarschuwingen.
• Wanneer “Adjust Pressure” (breng
banden op spanning) wordt
weergegeven (normale
waarschuwing)
Er wordt een waarschuwing gegeven
middels het waarschuwingslampje
lage bandenspanning en een
waarschuwingszoemer wanneer de
bandenspanning mogelijk te laag is als
gevolg van het natuurlijk weglekken
van lucht alsmede bij wijzigingen in de
bandenspanning overeenkomstig de
buitentemperatuur.
• Wanneer “Immediately Check tyre
when Safe” (controleer de band zodra
dat veilig kan) wordt weergegeven
(noodwaarschuwing)
Er wordt een waarschuwing gegeven
middels het waarschuwingslampje
lage bandenspanning en een
waarschuwingszoemer wanneer de
bandenspanning plotseling te laag is.
Het systeem kan echter mogelijk geen
plotselinge klapband e.d. signaleren.• De door het bandenspannings-
waarschuwingssysteem
gesignaleerde bandenspanning kan
op het multi-informatiedisplay
worden weergegeven.
Wijzigen van de eenheid
1. Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand en schakel het EV-systeem
uit.
2. Start het EV-systeem.
De eenheid kan niet worden gewijzigd
wanneer de auto rijdt.
3. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om
te
selecteren.
4. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Vehicle Settings”
(voertuiginstellingen) en houd
vervolgens OK ingedrukt.
5. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “TPWS
setting” (TPWS-instellingen) en druk
vervolgens op OK.
6. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Setting Unit” (instellen eenheid) en
druk vervolgens op OK.
7. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer de
gewenste eenheid en druk vervolgens
op OK.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
408
5. Druk opofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “TPWS
Setting” (TPWS-instellingen) en druk
vervolgens op OK.
6. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “Tyre
Rotation” (wisselen van banden) en
druk vervolgens op OK.
7. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer OK en
druk vervolgens op OK.
Er wordt een melding weergegeven
op het multi-informatiedisplay. Ook
wordt “--” weergegeven voor de
bandenspanning van elke band op het
multi-informatiedisplay terwijl het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem de positie van de band
bepaalt.
A“Setting Pressure Wait a
Moment” (Spanning wordt ingesteld,
even geduld a.u.b.)
8. Rijd met een snelheid van ongeveer
40 km/h of hoger gedurende 10 tot
30 minuten.
Als de registratie van de posities van
de banden is voltooid, wordt de
bandenspanning van elke band
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Zelfs als er niet wordt gereden met
een snelheid van ongeveer 40 km/h of
hoger, kan de registratie worden
voltooid als er gedurende langere
tijde met de auto wordt gereden.Parkeer de auto op een veilige plaats
gedurende ongeveer 15 minuten als
de initialisatie na 1 uur of langer
rijden niet is voltooid en rijd
vervolgens nogmaals met de auto.
Bij het registreren van de wielpositie
• Normaal gesproken kan de
wielpositieregistratie binnen
ongeveer 30 minuten worden
voltooid.
• De wielpositieregistratie wordt
uitgevoerd als de rijsnelheid ongeveer
40 km/h of hoger is.
De initialisatieprocedure
• Als het contact UIT wordt gezet terwijl
de wielpositie wordt geregistreerd,
wordt de volgende keer dat de het
contact AAN wordt gezet, de
wielpositieregistratie hervat en is het
niet nodig om de procedure opnieuw
te starten.
• Als tijdens het bepalen van de positie
van elke band, waarbij de
bandenspanningen niet worden
weergegeven op het multi-
informatiedisplay, de spanning in een
band daalt, gaat het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning branden.
Als het bandenspannings-
waarschuwingssysteem niet correct is
geregistreerd
• In de onderstaande situaties duurt de
wielpositieregistratie mogelijk langer
dan gebruikelijk of is registratie niet
mogelijk.
– Er wordt niet gereden met een
snelheid van ongeveer 40 km/h of
hoger
– Er wordt gereden op een
onverharde weg
Parkeer de auto op een veilige plaats
gedurende ongeveer 15 minuten als
de initialisatie na 1 uur of langer rijden
niet is voltooid en rijd vervolgens
nogmaals met de auto.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
411
7
Onderhoud en verzorging
• Als de auto tijdens de
wielpositieregistratie achteruit wordt
gereden, worden alle tot dan toe
verzamelde gegevens gewist. Ga
nogmaals rijden.
Instellen van de bandenspanning
Wanneer u de bandenspanning moet
instellen
In de volgende situaties moet de
procedure voor het instellen van de
bandenspanning van het
bandenspannings-
waarschuwingssysteem worden
uitgevoerd.
• Wanneer de voorgeschreven
bandenspanning is gewijzigd, zoals
door de belading van de auto.
• Bij het wijzigen van de
bandenspanning omdat er een andere
bandenmaat gemonteerd is.
Als de bandenspanning op het
voorgeschreven niveau is gebracht, voer
dan de procedure voor het instellen van
de bandenspanning uit door de
voorgeschreven bandenspanning te
selecteren op het
multi-informatiedisplay.
Als de bandenspanning anders moet zijn
dan voorgeschreven, zoals wanneer
banden met een andere dan de
voorgeschreven maat worden gebruikt,
stelt u de bandenspanning in m.b.v. de
huidige spanning. Zorg ervoor dat u de
bandenspanning van elke band op het
juiste niveau afstelt voordat u de
bandenspanning instelt. Het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem werkt op basis van deze
bandenspanning.
Instellen door de voorgeschreven
bandenspanning te selecteren
1. Start het EV-systeem (→blz. 198)
De bandenspanning kan niet worden
ingesteld terwijl de auto rijdt.2. Druk opofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
3. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Vehicle Settings”
(voertuiginstellingen) en houd
vervolgens OK ingedrukt.
4. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “TPWS
Setting” (TPWS-instellingen) en druk
vervolgens op OK.
5. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “Tyre
Pressure Setting” (Instellingen
bandenspanning) en druk vervolgens
op OK.
6. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Setting by Specified Pressure”
(instellen met voorgeschreven
bandenspanning) en druk vervolgens
op OK.
Selecteer de gewenste
bandenspanning voor en achter.
7. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer OK en
druk vervolgens op OK.
Het waarschuwingslampje lage
bandenspanning knippert 3 keer
langzaam en er wordt een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay die aangeeft dat de
bandenspanning wordt ingesteld.
Nadat de bandenspanning is
ingesteld, wordt op het
multi-informatiedisplay een melding
weergegeven die aangeeft dat het
instellen is voltooid.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
412
A“Setting Pressure Wait a
Moment” (Spanning wordt ingesteld,
even geduld a.u.b.)
Instellen m.b.v. de huidige
bandenspanning
1. Breng de banden op de
voorgeschreven spanning bij koude
banden.
Breng de banden op de
voorgeschreven spanning voor de
banden in koude toestand. Deze
spanning vormt de
referentiespanning voor het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem.
2. Start het EV-systeem (→blz. 198)
De bandenspanning kan niet worden
ingesteld terwijl de auto rijdt.
3. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
4. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Vehicle Settings”
(voertuiginstellingen) en houd
vervolgens OK ingedrukt.
5. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “TPWS
Setting” (TPWS-instellingen) en druk
vervolgens op OK.
6. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “Tyre
Pressure Setting” (Instellingen
bandenspanning) en druk vervolgens
op OK.7. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Setting by Current Pressure”
(instellen met huidige
bandenspanning) en druk vervolgens
op OK.
8. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer OK en
druk vervolgens op OK.
Het waarschuwingslampje lage
bandenspanning knippert 3 keer
langzaam en er wordt een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay die aangeeft dat de
bandenspanning wordt ingesteld.
Nadat de bandenspanning is
ingesteld, wordt op het
multi-informatiedisplay een melding
weergegeven die aangeeft dat het
instellen is voltooid.
A“Setting Pressure Wait a
Moment” (Spanning wordt ingesteld,
even geduld a.u.b.)
Waarschuwingen bandenspannings-
waarschuwingssysteem (instellen met
de huidige bandenspanning)
• Wanneer de bandenspanning wordt
ingesteld m.b.v. de huidige
bandenspanning, zal de
waarschuwingstijd van het
bandenspannings-
waarschuwingssysteem variëren
afhankelijk van de omstandigheden
waaronder de bandenspanning is
ingesteld. Daarom kan er een
waarschuwing worden afgegeven,
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
413
7
Onderhoud en verzorging
4. Druk opofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Vehicle Settings”
(voertuiginstellingen) en houd
vervolgens OK ingedrukt.
5. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “TPWS
Setting” (TPWS-instellingen) en druk
vervolgens op OK.
6. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “Tyre
Set Switching” (veranderen van
wielenset) en druk vervolgens op OK.
7. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Register New Valve/ID” (registreer
nieuw ventiel/ID-code) en druk
vervolgens op OK.
8. Controleer of de gewenste wielenset
(“Tyre Set 1” (wielenset 1) of “Tyre Set
2” (wielenset 2)) wordt weergegeven.
Identificatiecodes worden
geregistreerd voor de weergegeven
wielenset.
Druk om de te registreren wielenset te
wijzigen op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
vervolgens de wielenset die u wilt
registreren.
Als er al identificatiecodes zijn
geregistreerd voor die wielenset, gaat
het waarschuwingslampje lage
bandenspanning 3 keer langzaam
knipperen en wordt er een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay die aangeeft dat de
wijziging wordt uitgevoerd.
A“Setting Pressure Wait a
Moment” (Spanning wordt ingesteld,
even geduld a.u.b.)
9. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer OK en
druk vervolgens op OK.
Het waarschuwingslampje lage
bandenspanning knippert 3 keer
langzaam en er wordt een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay die aangeeft dat de
identificatiecoderegistratie wordt
uitgevoerd. Het wisselen van de
wielenset wordt geannuleerd en de
registratie begint.
Als de registratie wordt uitgevoerd,
gaat het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gedurende ongeveer
1 minuut knipperen en blijft het
vervolgens branden. “---” wordt op
het multi-informatiedisplay
weergegeven voor de
bandenspanning van elke band.
A“Setting Pressure Wait a
Moment” (Spanning wordt ingesteld,
even geduld a.u.b.)
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
415
7
Onderhoud en verzorging
10. Rijd rechtuit (met zo min mogelijk
bochten naar links en rechts) met een
snelheid van ten minste ongeveer
40 km/h gedurende ongeveer 10 tot
30 minuten.
Als de registratie is voltooid, dooft het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning en wordt er een
melding weergegeven op het
multi-informatiedisplay die aangeeft
dat de registratie is voltooid.
Het kan langer dan normaal duren om
de registratie te voltooien als de
rijsnelheid niet ten minste 40 km/h is.
Als de registratie na ten minste 1 uur
rijden niet is voltooid, herhaal dan de
registratieprocedure vanaf het begin.
Bij het registreren van
identificatiecodes
• Normaal gesproken kan de
wielpositieregistratie binnen
ongeveer 30 minuten worden
voltooid.
• De identificatiecoderegistratie wordt
uitgevoerd als rijsnelheid ongeveer
40 km/h of hoger is.
• De identificatiecodes kunt u zelf
registreren maar afhankelijk van de
rijomstandigheden en de rijomgeving
kan het enige tijd duren voordat de
registratie voltooid is.
• Bij gebruik van een wielenset waarvan
alle identificatiecodes al zijn
geregistreerd, kan de wielenset snel
worden gewisseld.
Als identificatiecodes niet goed zijn
geregistreerd
• In de onderstaande situaties duurt de
identificatiecoderegistratie mogelijk
langer dan gebruikelijk of is registratie
niet mogelijk.
– Wanneer de auto niet gedurende
ten minste ongeveer 15 minuten is
geparkeerd voordat er met de auto
wordt gereden
– Er wordt niet gereden met een
snelheid van ongeveer 40 km/h of
hoger– Er wordt gereden op een
onverharde weg
– Er wordt gereden in de buurt van
andere auto's en het systeem
herkent de
bandenspanningssensoren en
-zenders van uw auto niet tussen
die van andere auto's
– Er bevindt zich een wiel met
bandenspanningssensor en -zender
in of in de buurt van de auto
• Als de auto tijdens de registratie
achteruit wordt gereden, worden alle
tot dan toe verzamelde gegevens
gewist. Ga nogmaals rijden.
• Als de registratie na ten minste een
uur rijden niet is voltooid, herhaal dan
de identificatiecoderegistratie vanaf
het begin.
• Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning niet 3 keer knippert
bij het starten van de procedure voor
de identificatiecoderegistratie, is de
procedure mogelijk niet gestart. Voer
de procedure nogmaals uit vanaf het
begin.
• Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als de identificatiecodes
ook na het uitvoeren van de
bovenstaande procedure nog niet
kunnen worden geregistreerd.
Annuleren van de
identificatiecoderegistratie
Selecteer, om de
identificatiecoderegistratie te annuleren
nadat deze is gestart, nogmaals “Register
New Valve/ID” (registreer nieuw
ventiel/ID-code) op het
multi-informatiedisplay.
Als de identificatiecoderegistratie is
geannuleerd, dooft het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
416
Als het waarschuwingslampje niet dooft,
is de identificatiecoderegistratie mogelijk
niet goed geannuleerd. Selecteer, om de
registratie te annuleren, nogmaals
“Register New Valve/ID” (registreer
nieuw ventiel/ID-code) op het
multi-informatiedisplay.
Wielenset selecteren
Uw auto is uitgerust met een
bandenspanningswaarschuwingssysteem
met een functie om twee sets
identificatiecodes te registreren. Hiermee
kan een tweede wielenset worden
geregistreerd, bijvoorbeeld een set
winterbanden.
• De wielenset kan alleen worden
gewijzigd als een tweede wielenset in
het systeem is geregistreerd. Als een
tweede wielenset niet is
geregistreerd, wordt er een melding
weergegeven en is het niet mogelijk
om naar de geselecteerde wielenset te
schakelen. U kunt zelf de
identificatiecodes registreren.
• Alleen een wijziging tussen beide
geregistreerde wielensets is mogelijk.
De wielensets kunnen niet worden
gemengd.
• Mogelijk kan tijdens het registreren
van identificatiecodes niet normaal
tussen wielensets worden geschakeld.
Annuleer de registratie voordat u de
wielensets wijzigt
Wijzigen van wielenset
1. Plaats de gewenste wielenset.
2. Start het EV-systeem. (→Blz. 198)
De selectieprocedure van de
identificatiecode kan niet worden
uitgevoerd wanneer de auto rijdt.
3. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.4. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Vehicle Settings”
(voertuiginstellingen) en houd
vervolgens OK ingedrukt.
5. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “TPWS
Setting” (TPWS-instellingen) en druk
vervolgens op OK.
6. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “Tyre
Set Switching” (veranderen van
wielenset) en druk vervolgens op OK.
7. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Register Valve/ID” (registreer
ventiel/ID-code) en druk vervolgens
op OK.
8. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel. De wielenset
(“Tyre Set 1” (wielenset 1) of “Tyre Set
2” (wielenset 2)) is geselecteerd.
9. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer OK en
druk vervolgens op OK. Het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning knippert 3 keer
langzaam, er wordt een melding
weergegeven die aangeeft dat er een
wijziging plaatsvindt en het wijzigen
van de wielenset begint.
Het wijzigen van de wielenset begint
en het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat gedurende
1 minuut knipperen en blijft
vervolgens branden. Ook wordt,
terwijl de wijziging wordt uitgevoerd,
“---” op het multi-informatiedisplay
weergegeven voor de
bandenspanning van elke band.
Na ongeveer 2 minuten is het wijzigen
van de wielenset voltooid. Het
waarschuwingslampje lage
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
417
7
Onderhoud en verzorging