Waarschuwingszoemer
De zoemer is in sommige gevallen niet
hoorbaar, zoals in een luidruchtige
omgeving of wanneer het volume van de
audio hoog staat.
Detectiesensor voorpassagier,
controlelampje veiligheidsgordel en
waarschuwingszoemer
• Als er bagage wordt geplaatst op de
passagiersstoel kan de detectiesensor
het controlelampje laten knipperen en
de waarschuwingszoemer laten
klinken, ook al zit er niemand op de
passagiersstoel.
• Als er op de stoel een kussen wordt
geplaatst, werkt de sensor wellicht
niet goed, waardoor ook het
waarschuwingslampje niet goed
werkt.
Als het motorcontrolelampje tijdens
het rijden gaat branden
Het motorcontrolelampje gaat branden
als de brandstoftank volledig leeg raakt.
Vul de brandstoftank onmiddellijk als
deze leeg is. Het motorcontrolelampje
gaat na enkele ritten weer uit.
Neem zo snel mogelijk contact op met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als het motorcontrolelampje
niet uitgaat.
Waarschuwingslampje
(waarschuwingszoemer) elektrische
stuurbekrachtiging
Als de spanning van de 12V-accu laag is
of tijdelijk daalt, kan het
waarschuwingslampje van de
elektrische stuurbekrachtiging gaan
branden en kan er een
waarschuwingszoemer klinken.
De werking van de airconditioning, enz.
wordt dan mogelijk gedeeltelijk beperkt
om het energieverbruik van de 12V-accu
te verlagen.Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat branden
Controleer het uiterlijk van de banden
om na te gaan of er een band lek is.
Als een band lek is:→blz. 478, blz. 489
Als geen van de banden lek is:
Zet het contact UIT en vervolgens AAN.
Controleer of het waarschuwingslampje
lage bandenspanning gaat branden of
knipperen.
Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gedurende ongeveer
1 minuut knippert en vervolgens blijft
branden
Er kan een storing aanwezig zijn in het
bandenspanningswaarschuwingssysteem.
Laat de auto onmiddellijk nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat branden
1. Controleer de bandenspanning voor
iedere band nadat de banden
voldoende zijn afgekoeld en breng de
banden op de voorgeschreven
spanning.
2. Als het waarschuwingslampje zelfs na
enkele minuten niet uitgaat,
controleer dan of de bandenspanning
voor iedere band in orde is en voer de
initialisatie uit. (→Blz. 428)
Het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat mogelijk branden
door een natuurlijke oorzaak
Het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat mogelijk branden
door een natuurlijke oorzaak, zoals het
onvermijdelijke spanningsverlies dat op
den duur optreedt of een veranderde
bandenspanning die veroorzaakt wordt
door temperatuurveranderingen. In dat
geval zal het waarschuwingslampje na
een paar minuten uitgaan als de banden
weer op de juiste spanning gebracht zijn.
8.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
472
– “Engine Stopped” (motor is
gestopt)
• Als “Maintenance required for DCDC
converter cooling parts See Owner’s
Manual” (Onderhoud vereist voor
koeling DC/DC-omvormer. Zie
handleiding) wordt weergegeven, zit
het filter mogelijk verstopt, is de
ventilatieopening mogelijk
geblokkeerd of zit er mogelijk een gat
in het kanaal. Voer daarom de
onderstaande correctieprocedure uit.
– Als de ventilatieopening of het filter
van de DC/DC-converter vuil is, voer
dan de procedures op blz. 440 uit
om ze schoon te maken.
– Als de waarschuwingsmelding
wordt weergegeven wanneer de
ventilatieopening en het filter van
de DC/DC-converter niet vuil zijn,
laat de auto dan nakijken door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• Als “12-Volt Battery Charging System
Malfunction Stop in a Safe Place See
Owner’s Manual” (Storing
12 volt-acculaadsysteem. Stop op een
veilige plaats. Zie handleiding) wordt
weergegeven
Geeft aan dat er een storing aanwezig
is in het laadsysteem van de auto. Zet
de auto aan de kant zodra dit veilig
kan.
Terwijl de melding wordt
weergegeven, wordt de werking van
de airconditioning, enz. mogelijk
gedeeltelijk beperkt om het
energieverbruik van de 12V-accu te
verlagen.Als “Hybrid System Overheated
Output Power Reduced”
(Hybridesysteem oververhit.
Gereduceerd uitgangsvermogen)
wordt weergegeven
De melding wordt mogelijk
weergegeven tijdens het rijden onder
zware omstandigheden. (Bijvoorbeeld
wanneer u (achteruit) een lange steile
helling op rijdt.)
Oplossing:→blz. 506
Als “Traction Battery Needs to be
Protected Refrain from the Use of N
Position” (Tractiebatterij moet worden
beschermd. Vermijd het gebruik van
stand N.) wordt weergegeven
Deze melding kan worden weergegeven
als de selectiehendel in stand N staat.
Het batterijpakket (tractiebatterij) kan
niet worden geladen als de
selectiehendel in stand N staat. Zet de
selectiehendel daarom in stand P als de
auto stilstaat.
Als “Traction Battery Needs to be
Protected Shift into P to Restart”
(Tractiebatterij moet worden
beschermd. Schakel naar P om
opnieuw te starten.) wordt
weergegeven
Deze melding wordt weergegeven
wanneer het batterijpakket
(tractiebatterij) bijna leeg is, doordat de
selectiehendel een bepaalde periode in
stand N heeft stilgestaan.
Zet bij het bedienen van de auto de
selectiehendel in stand P en herstart het
hybridesysteem.
Als “Shift to P Before Exiting Vehicle”
(Zet selectiehendel in stand P voordat
u de auto verlaat) wordt weergegeven
De melding wordt weergegeven
wanneer het bestuurdersportier wordt
geopend terwijl het contact niet UIT is
gezet en de selectiehendel in een andere
stand dan P stond.
8.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
476
uitgangsvermogen) wordt
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
• Er komt stoom onder de motorkap uit.
Correctieprocedures
Als het waarschuwingslampje hoge
koelvloeistoftemperatuur gaat branden
of knipperen of als “Engine Coolant Temp
High Stop in a Safe Place See Owner’s
Manual” (Temperatuur koelvloeistof te
hoog. Breng auto op veilige plaats tot
stilstand. Raadpleeg handleiding) op het
multi-informatiedisplay wordt
weergegeven
1. Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand en schakel de
airconditioning en vervolgens het
hybridesysteem uit.
2. Als er stoom te zien is: Open, nadat de
stoom is verdwenen, voorzichtig de
motorkap.
Als er geen stoom te zien is: Open
voorzichtig de motorkap.
3. Controleer nadat het hybridesysteem
voldoende is afgekoeld de slangen en
het radiateurblok (radiateur) op
sporen van lekkage.
ARadiateur
BKoelventilator
Neem bij lekkage van een grote
hoeveelheid koelvloeistof
onmiddellijk contact op met een
erkende Toyota-dealer ofhersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
4. Het koelvloeistofniveau is correct als
het zich tussen de streepjes FULL en
LOW van het reservoir bevindt.
AReservoir
BFULL-streepje
CLOW-streepje
5. Vul indien nodig koelvloeistof bij.
In noodgevallen mag ook water
gebruikt worden als u geen
koelvloeistof bij de hand hebt. Laat,
als in een noodgeval water is
toegevoegd, zo snel mogelijk de auto
nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
6. Schakel het hybridesysteem en de
airconditioning in en controleer of de
koelventilator van de radiateur draait
en of er geen koelvloeistof lekt uit de
radiateur of de slangen.
8.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
507
8
Bij problemen
De koelventilator gaat draaien als de
airconditioning wordt ingeschakeld
direct na een koude start. Controleer
of de ventilator draait door ernaar te
luisteren en te voelen of er
luchtstroom is. Als dit moeilijk te
controleren is, stel dan de
temperatuurtoets in op LO en zet de
schakelaar A/C aan en uit. Schakel
vervolgens de airconditioning nog
een aantal keer in en uit. (De
ventilator werkt mogelijk niet bij
temperaturen beneden het
vriespunt.)
7. Als de koelventilator niet draait: Zet
het hybridesysteem onmiddellijk uit
en neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Als de koelventilator draait: Laat de
auto nakijken door de dichtstbijzijnde
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
8. Controleer of “Engine Coolant Temp
High Stop in a Safe Place See Owner’s
Manual (Temperatuur koelvloeistof te
hoog. Breng auto op veilige plaats tot
stilstand. Raadpleeg handleiding)”
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Als de melding niet verdwijnt: Zet het
hybridesysteem uit en neem contact
op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Als de melding niet wordt
weergegeven: Laat de auto nakijken
door de dichtstbijzijnde erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.Als “Hybridesysteem oververhit.
Gereduceerd uitgangsvermogen” wordt
weergegeven op het multi-
informatiedisplay
1. Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand.
2. Schakel het hybridesysteem uit en
open de motorkap voorzichtig.
3. Controleer nadat het hybridesysteem
is afgekoeld de slangen en het
radiateurblok (radiateur) op sporen
van lekkage.
ARadiateur
BKoelventilator
Neem bij lekkage van een grote
hoeveelheid koelvloeistof
onmiddellijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
4. Het koelvloeistofniveau is correct als
het zich tussen de streepjes FULL en
LOW van het reservoir bevindt.
AReservoir
8.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
508
RCTA (Rear Crossing Traffic Alert)*1(→blz. 317)
Functie StandaardinstellingPersoonlijke voor-
keursinstellingABC
RCTA (Rear Crossing Traffic
Alert)Aan Uit – O –
Zoemervolume
*2Niveau 2Niveau 1
–O–
Niveau 3
*1Indien aanwezig
*2Deze instelling is gekoppeld aan het zoemervolume van de Toyota Parking
Assist-sensor.
Toyota Parking Assist-sensor
*1(→blz. 339)
Functie StandaardinstellingPersoonlijke voor-
keursinstellingABC
Toyota Parking Assist-sensor Aan Uit – O O
Zoemervolume
*221
–OO
3
*1Indien aanwezig
*2Deze instelling is gekoppeld aan het zoemervolume van de RCTA-functie (Rear Crossing
Traffic Alert).
PKSB (Parking Support Brake)
*(→blz. 347)
Functie StandaardinstellingPersoonlijke voor-
keursinstellingABC
PKSB-functie (Parking Sup-
port Brake)Aan Uit – O –
*Indien aanwezig
Airconditioning (→blz. 372)
Functie StandaardinstellingPersoonlijke voor-
keursinstellingABC
Schakelen tussen buiten-
luchtmodus en de aan de
toets AUTO gekoppelde recir-
culatiemodusAan Uit O – O
Automatische bediening air-
coschakelaarAan Uit O – O
Schakelen naar de buiten-
luchtmodus als de auto ge-
parkeerd isAan Uit – – O
9.2 Persoonlijke voorkeursinstellingen
529
9
Voertuigspecificaties
Stoelventilatoren*(→blz. 381)
Functie StandaardinstellingPersoonlijke voor-
keursinstellingABC
Aanjagersnelheid Normaal Verlagen – – O
*Indien aanwezig
Op afstand bedienbare airconditioning (→blz. 379)
Functie StandaardinstellingPersoonlijke voor-
keursinstellingABC
Werking starten via de toets
A/C van de afstandsbedie-
ning(Kort) ingedrukt
houdenEen keer indrukken
––O Twee keer indrukken
(Lang) ingedrukt
houden
Uit
Werking stoppen via de toets
A/C van de afstandsbedie-
ningTwee keer indrukkenEen keer indrukken
––O (Kort) ingedrukt
houden
(Lang) ingedrukt
houden
Uit
Verlichting (→blz. 384)
Functie StandaardinstellingPersoonlijke voor-
keursinstellingABC
Tijd die verstrijkt voordat de
interieurverlichting uitgaat15 secondenUit
O–O 7,5 seconden
30 seconden
Werking nadat het contact
UIT is gezetAan Uit – – O
Werking als de portieren wor-
den ontgrendeldAan Uit – – O
Werking wanneer u de auto
nadert terwijl u de elektroni-
sche sleutel bij u draagtAan Uit – – O
Voetenruimteverlichting
*Aan Uit – – O
*Indien aanwezig
9.2 Persoonlijke voorkeursinstellingen
530
A
Antidiefstalsysteem...........62
Alarm*..................63
Bedienen van het systeem......62
Inbraaksensor en hellingsensor . . .64
Inschakelen/uitschakelen/uitzetten
van het alarmsysteem.........63
Inschakelen/uitschakelen van de
supervergrendeling..........62
Startblokkering.............62
Supervergrendeling*.........62
B
Bedienen van verlichting en
ruitenwissers...............260
Achterruitenwisser en -sproeier . .268
AHB (Automatic High Beam)* . . .262
Bedienen van de
ruitenwisserhendel......266
,268
Bediening...............265
Extended Headlight
Lighting-systeem..........262
Handmatig in- en uitschakelen van
het grootlicht.............264
Inschakelen van de koplampen . . .260
Inschakelen van het Automatic High
Beam-systeem............262
Inschakelen van het grootlicht . . .262
Lichtschakelaar............260
Ruitenwissers en -sproeiers. . . .265
Schakelaar mistlampen.......265
Belangrijke informatie.........460
Alarmknipperlichten.........460
Als de onder water staat of het water
op de weg stijgt............461
Als uw auto in geval van nood tot
stilstand moet worden gebracht . .460
Bedieningsinstructies........460
De auto tot stilstand brengen . . .460
G
Gebruik van de airconditioning en de
achterruitverwarming.........372
Activeren van de op afstand
bedienbare airconditioning.....380
Automatische airconditioning . . .372Bedienen van de stoelverwarming
achter..................383
Bedienen van de stoelverwarming en
-ventilatoren voor..........382
Bedienen van de stoelverwarming
voor...................382
Bedieningspaneel
airconditioning............372
Gebruik van de automatische
modus.................376
Geconcentreerde
luchtcirculatiemodus voorstoel
(S-FLOW-modus)..........377
Op afstand bedienbare
airconditioning............379
Overzicht en bediening
uitstroomopeningen.........378
Stuurwielverwarming........382
Stuurwielverwarming*/
stoelverwarming voor*/
stoelverwarming en -ventilatoren
voor*/stoelverwarming achter . . .381
Voor het verlaten van de auto . . .379
Voorruitverwarming (indien
aanwezig)/voorruitontwaseming
(indien aanwezig)...........377
Gebruik van de
interieurverlichting...........384
Bedienen van de
interieurverlichting.........385
Bedienen van de leeslampjes. . . .385
Overzicht interieurverlichting . . .384
Plaats van de
interieurverlichting.........384
Gebruik van de ondersteunende
systemen.................271
BSM (Blind Spot Monitor)*.....317
Cruise control*............313
De Blind Spot Monitor-functie . . .333
De Rear Crossing Traffic
Alert-functie.............335
Dynamic Radar Cruise Control met
Road Sign Assist (auto's met
RSA)...................309
Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik*......302
Functies die zijn opgenomen in het
LTA-systeem..............292
GPF-systeem
(benzineroetfilter)..........357
Trefwoordenlijst
593
Trefwoordenlijst
Kindersloten achterportieren . . .186
Openen en sluiten van de achterklep
(auto's met elektrisch bedienbare
achterklep)..............190
Openen en sluiten van de achterklep
(auto's zonder elektrisch bedienbare
achterklep)..............189
Portieren................181
Smart entry-systeem met
startknop...............200
Van binnenuit ontgrendelen en
vergrendelen van de achterklep . .188
Van binnenuit ontgrendelen en
vergrendelen van de portieren . . .185
Van buitenaf ontgrendelen en
vergrendelen van de portieren . . .181
Van buitenaf vergrendelen en
ontgrendelen van de achterklep . .188
Wijzigen van instellingen van de
elektrisch bedienbare achterklep
(auto's met elektrisch bedienbare
achterklep)..............199
Over deze handleiding...........7
Overzicht...................9
P
Persoonlijke
voorkeursinstellingen.........519
Functies van de auto aanpassen aan
de persoonlijke voorkeur......519
Systemen met mogelijkheden voor
persoonlijke
voorkeursinstellingen.....519
,520
Plug-in hybridesysteem.........70
Actieradius elektrisch rijden.....87
Airconditioning.............86
Akoestisch
voertuigwaarschuwingssysteem . .79
Bagage..................87
Bedienen van het gaspedaal/
rempedaal................86
Bediening selectiehendel.......85
Controle van bandenspanning....87
Effectief gebruik van de EV-modus, de
AUTO EV-/HV-modus en de
HV-modus................85
Files....................86
Gebruik van de ECO-rijmodus....85Gebruik van de
hybridesysteemindicator.......85
Kenmerken plug-in
hybridesysteem............70
Laadindicator (→blz. 90).......78
Manieren waarop wordt aangegeven
dat het laden is voltooid........89
Opwarmen voor het rijden......87
Regeling in elke modus........74
Rijden op de snelweg.........86
Schakelen tussen de werkingsmodi
van het plug-in hybridesysteem . . .72
Systeemonderdelen.......70
,80
Tips voor het vergroten van de
actieradius voor elektrisch rijden . .87
Tips voor rijden met een plug-in
hybrideauto...............85
Uitschakelsysteem voor
noodgevallen..............85
Ventilatieopening DC/DC-
converter ................84
Voorzorgsmaatregelen plug-in
hybridesysteem............80
Waarschuwingsmelding
hybridesysteem............85
Weergegeven waarde.........87
Werkingsmodus plug-in
hybridesysteem............71
R
Rijprocedures..............246
Bedienen van de selectiehendel . .251
Bedieningsinstructies.....254
,255
Brake Hold...............258
Doel en functie van de
schakelstanden............250
Hybridetransmissie.........250
Inschakelen van het systeem. . . .258
Parkeerrem..............255
Richtingaanwijzerschakelaar. . . .254
Selecteren van de rijmodus.....252
Selecteren van het schakelbereik in
stand D (auto's met paddle
shift-schakelaars)..........253
Starten van het hybridesysteem . .246
Startknop...............246
Uitschakelen van het
hybridesysteem............248
Trefwoordenlijst
597
Trefwoordenlijst