EAccessoireaansluiting*(220 V AC)
FBatterijpakket (tractiebatterij)
*De iconen worden weergegeven als het
airconditioningsysteem in werking is
en/of de accessoireaansluiting wordt
gebruikt.
Scherm audiosysteem (beginscherm)
In de afbeelding worden alle pijlen ter
illustratie weergegeven. De
daadwerkelijke weergave is afhankelijk
van de omstandigheden.
ABenzinemotor
BBatterijpakket (tractiebatterij)
CWiel
Kleur van het batterijpakket
(tractiebatterij) op het display
Het is groen wanneer het batterijpakket
(tractiebatterij) wordt opgeladen en geel
wanneer het batterijpakket
(tractiebatterij) wordt gebruikt.
Waarschuwing ladingstoestand
batterijpakket (tractiebatterij)
• De zoemer klinkt met tussenpozen als
het batterijpakket (tractiebatterij)
ongeladen blijft als de selectiehendel
in stand N staat of als de resterende
lading onder een vastgesteld niveau
daalt. Als de ladingstoestand nog
verder daalt, klinkt de zoemer continu.• Volg de aanwijzingen die worden
weergegeven op het scherm om het
probleem te verhelpen als er een
waarschuwingsmelding wordt
weergegeven op het multi-
informatiedisplay en er een zoemer
klinkt.
Kleur van de benzinemotor op het
scherm van het audiosysteem
Hij is blauw wanneer de motor
warmdraait en wordt rood wanneer het
warmdraaien is voltooid.
Het vermogen van het hybridesysteem
wordt mogelijk beperkt wanneer de
benzinemotor blauw wordt
weergegeven.
Verbruik
Weergave
Audiosysteem zonder navigatiefunctie
1. Druk op de toets MENU.
2. Selecteer “Info” op het scherm
“Menu”.
3. Selecteer “Ritinformatie” of
“Geschiedenis”
Audiosysteem met navigatiefunctie
1. Druk op de toets MENU.
2. Selecteer “Info” op het scherm
“Menu”.
3. Selecteer ECO op het scherm
“Informatie”.
4. Selecteer “Ritinformatie” of
“Geschiedenis”
3.1 Instrumentenpaneel
173
3
Voertuigstatusinformatie en controlelampjes
4.1 Informatie over sleutels
4.1.1 Sleutels
Soorten sleutels
Bij de auto worden de volgende sleutels
geleverd.
AElektronische sleutels
• Bedienen van het Smart
entry-systeem met startknop
(→blz. 200)
• Gebruik van de
afstandsbedieningsfunctie
(→blz. 180)
• Bediening van de op afstand
bedienbare airconditioning
(→blz. 379)
BMechanische sleutels
CPlaatje met sleutelnummer
Aan boord van een vliegtuig
Zorg ervoor dat u aan boord van een
vliegtuig niet op de toetsen van de
elektronische sleutel drukt. Zorg ervoor
dat de toetsen niet per ongeluk ingedrukt
kunnen worden als u de elektronische
sleutel in bijvoorbeeld een tas hebt
opgeborgen. Bij het indrukken van de
toetsen kan de elektronische sleutel
radiogolven uitzenden die de bediening
van het vliegtuig kunnen beïnvloeden.
Leegraken batterij elektronische sleutel
• De standaard levensduur van de
batterij is1-2jaar.• Als de batterij bijna leeg is, klinkt een
waarschuwingssignaal in de auto en
wordt er een melding weergegeven op
het multi-informatiedisplay als het
hybridesysteem wordt uitgeschakeld.
• Schakel de energiebespaarmodus van
de elektronische sleutel in om te
voorkomen dat de batterij van de
elektronische sleutel leegraakt
wanneer deze gedurende langere tijd
niet wordt gebruikt. (→Blz. 202)
• Omdat de elektronische sleutel altijd
radiogolven ontvangt, raakt de
batterij ook ontladen wanneer de
elektronische sleutel niet wordt
gebruikt. De volgende symptomen
geven aan dat de batterij van de
elektronische sleutel mogelijk
ontladen is. Vervang de batterij indien
nodig.
– Het Smart entry-systeem met
startknop of de afstandsbediening
werkt niet.
– Het detectiegebied wordt kleiner.
– Het ledcontrolelampje in de sleutel
gaat niet branden.
U kunt zelf de batterij vervangen
(→blz. 446). Aangezien echter de
elektronische sleutel beschadigd zou
kunnen raken, raden wij u aan om de
vervanging te laten uitvoeren door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• Houd, om de levensduur van de
batterij niet nodeloos te bekorten, de
elektronische sleutel op een afstand
van minimaal 1 m van de volgende
elektrische apparaten met een
magnetisch veld:
– Televisietoestellen
– Computers
– Mobiele telefoons, draadloze
telefoons en batterijladers
– Tafellampen
– Inductiekookplaten
• Als de elektronische sleutel zich
langer dan noodzakelijk is in de buurt
4.1 Informatie over sleutels
178
OPMERKING
Voorkomen van beschadiging van de
sleutel
• Laat de sleutels niet vallen, stel ze niet
bloot aan sterke schokken en buig ze
niet.
• Stel de sleutels niet langdurig bloot
aan hoge temperaturen.
• Voorkom dat de sleutels nat worden
en reinig ze niet in een ultrasoon
reinigingsbad of iets dergelijks.
• Bevestig geen metaalhoudende of
magnetische voorwerpen aan de
sleutels en houd de sleutels uit de
buurt van dergelijke voorwerpen.
• Haal de sleutels niet uit elkaar.
• Plak geen stickers o.i.d. op het
oppervlak van de elektronische
sleutel.
• Houd de sleutels uit de buurt van
apparaten die magnetische velden
opwekken, bijvoorbeeld
televisietoestellen, audiosystemen en
inductiekookplaten.
• Houd de sleutels uit de buurt van
medische apparatuur, zoals
laagfrequente therapeutische
apparatuur en medische apparatuur
waarbij gebruik wordt gemaakt van
microgolven, en zorg ervoor dat u pas
medische zorg krijgt als u geen
sleutels bij u draagt.
De elektronische sleutel bij u dragen
Houd de elektronische sleutel altijd ten
minste 10 cm uit de buurt van
ingeschakelde elektrische apparaten.
Radiogolven die worden uitgezonden
door elektrische apparaten die zich
minder dan 10 cm van de elektronische
sleutel vandaan bevinden, kunnen de
correcte werking van de sleutel
hinderen.
In geval van storingen in het Smart
entry-systeem met startknop of
andere problemen met de sleutel
→Blz. 500
OPMERKING(Vervolgd)
Wanneer u een elektronische sleutel
verliest
→Blz. 499
Afstandsbediening
De elektronische sleutels zijn voorzien
van de volgende afstandsbediening:
AVergrendelen van alle portieren
(→blz. 182)
BSluiten van de zijruiten*1en het
panoramadak*1, 2(→blz. 182)
COntgrendelen van alle portieren
(→blz. 182)
DOpenen van de zijruiten*1en het
panoramadak*1, 2(→blz. 182)
EOpenen en sluiten van de elektrisch
bedienbare achterklep*2(→blz. 190)
FBediening van de op afstand
bedienbare airconditioning
(→blz. 380)
*1Deze instellingen moeten aan de
persoonlijke voorkeur worden aangepast
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
*2Indien aanwezig
4.1 Informatie over sleutels
180
zodra u ziet dat de aanhangwagen gaat
slingeren. Houd tijdens het remmen het
stuurwiel altijd in de rechtuitstand.
Passeren van andere auto's
Houd rekening met de totale lengte van
uw auto en de aanhangwagen en zorg
ervoor dat er voldoende tussenafstand is
voordat u van rijstrook verandert.
Informatie over de transmissie
Rijd niet in stand D teneinde effectief op
de motor te kunnen blijven afremmen.
(→Blz. 250)
Als het hybridesysteem oververhit raakt
Het rijden met een aanhangwagen op een
lange, steile helling bij
buitentemperaturen hoger dan 30°C kan
ertoe leiden dat het hybridesysteem
oververhit raakt. Als het
waarschuwingslampje hoge
koelvloeistoftemperatuur aangeeft dat
het hybridesysteem oververhit raakt,
schakel dan direct de airconditioning uit
en breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand. (→Blz. 506)
Bij het parkeren
Plaats altijd wielblokken onder de wielen
van de auto en de aanhangwagen.
Activeer de parkeerrem goed en zet de
selectiehendel in stand P.
Inrijden
Toyota raadt het rijden met een
aanhangwagen af gedurende de eerste
800 km als er onderdelen van de
aandrijflijn van de auto vervangen zijn.
Onderhoud
• Als met de auto regelmatig met een
aanhangwagen wordt gereden, moet
er vaker onderhoud worden
uitgevoerd omdat de auto zwaarder
belast wordt dan bij het rijden zonder
aanhangwagen.• Draai nadat er ongeveer 1.000 km
met een aanhangwagen is gereden
alle bouten van de trekhaak nogmaals
vast.
Als de aanhangwagen slingert
Een of meerdere factoren (sterke
zijwind, passerende voertuigen, een
slecht wegdek, enz.) kunnen een
negatieve invloed hebben op de
stabiliteit van de auto met een
aanhangwagen, waardoor instabiliteit
kan worden veroorzaakt.
• Als de aanhangwagen begint te
slingeren:
– Pak het stuurwiel stevig vast. Blijf
rechtuit sturen. Probeer de
aanhangwagen niet onder controle
te krijgen door aan het stuurwiel te
draaien.
– Laat het gaspedaal onmiddellijk
maar zeer geleidelijk los om
snelheid te minderen. Ga niet
harder rijden. Rem niet.
Als u geen extreme correcties uitvoert
met sturen of remmen, zullen uw auto
en de aanhangwagen stabiliseren (als
de Trailer Sway Control is
ingeschakeld, kan dit helpen de auto
en aanhangwagen te stabiliseren).
• Zodra de aanhangwagen niet meer
slingert:
– Breng de auto op een veilige plaats
tot stilstand. Laat alle inzittenden
uitstappen.
– Controleer de banden van de auto
en de aanhangwagen.
– Controleer de lading in de
aanhangwagen.
Controleer of de lading niet is gaan
schuiven.
Zorg dat het trekhaakgewicht in
orde is, indien mogelijk.
– Controleer de lading in de auto.
Controleer of de auto niet te zwaar
beladen is nadat de inzittenden zijn
ingestapt.
5.1 Voordat u gaat rijden
245
5
Rijden
Voor auto's die in Oekraïne zijn verkocht
Als een waarschuwingsmelding wordt weergegeven op het multi-informatiedisplay
Een van de systemen is mogelijk tijdelijk niet beschikbaar of er is mogelijk sprake van een
storing in het betreffende systeem.
• Voer in de volgende situaties de in de tabel aangegeven acties uit. Als wordt
gesignaleerd dat weer aan de normale werkingsvoorwaarden wordt voldaan, verdwijnt
de melding en werkt het systeem weer normaal.
Neem, als de melding niet verdwijnt, contact op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Situatie Handelingen
Als het gedeelte rondom een camera bedekt
is met vuil, vocht (condens, ijs, enz.) of andere
verontreinigingenVerwijder het vuil e.d. met behulp van de rui-
tenwissers en de airco. (→Blz. 373)
Als de temperatuur rondom de camera voor
niet binnen het werkingsbereik ligt, bijvoor-
beeld doordat de auto in de zon of een zeer
koude omgeving staatAls de camera voor heet is, bijvoorbeeld door-
dat de auto in de zon heeft gestaan, maak dan
gebruik van de airconditioning om het ge-
deelte rondom de camera voor af te koelen.
Als bij het parkeren van de auto gebruik is
gemaakt van een zonnescherm, kan bij be-
paalde typen zonnescherm door het zonlicht
dat door het oppervlak ervan wordt gereflec-
teerd de temperatuur van de camera voor ex-
treem hoog oplopen.
Als de camera voor koud is, bijvoorbeeld
doordat de auto in een zeer koude omgeving
heeft gestaan, maak dan gebruik van het air-
conditioningsysteem om het gedeelte
rondom te camera voor op te warmen.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
280
Als er een waarschuwingsmelding wordt
weergegeven terwijl de sensor schoon
is, is er mogelijk een storing aanwezig in
de sensor. Laat de auto nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Als “Parking Assist Unavailable”
(Parking Assist niet beschikbaar)
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay (auto's met
PKSB)
Er kan continu water over de sensor
stromen, zoals bij zware regenval. Als
het systeem signaleert dat de toestand
weer normaal is, zal het systeem weer
normaal werken.
Detectie-informatie sensoren
• Het detectiegebied van de sensoren is
beperkt tot het gebied rond de voor-
en achterbumper van de auto.
• Tijdens het gebruik kunnen zich de
volgende situaties voordoen:
– Afhankelijk van de vorm van het
object en andere factoren kan de
detectieafstand korter worden of
kan detectie niet mogelijk zijn.
– Als het stilstaande object zich te
dicht bij de sensor bevindt, is
detectie wellicht niet mogelijk.
– Tussen het signaleren van een
statisch object en de weergave zit
een kleine vertraging (geluid
waarschuwingszoemer). Ook als er
met lage snelheid wordt gereden,
bestaat de mogelijkheid dat hetobject binnen 25 cm van de
sensoren komt voordat het display
wordt weergegeven en de
waarschuwingszoemer hoorbaar is.
– Het kan moeilijk zijn om de zoemer
te horen als het audiosysteem hard
staat of als de luchtcirculatie van de
airconditioning veel geluid
produceert.
– Het kan moeilijk zijn om de
geluidssignalen te horen ten
gevolge van geluiden van andere
systemen.
Objecten die mogelijk niet goed
worden gesignaleerd door het systeem
Door de vorm van het object kan de
sensor het mogelijk niet signaleren. Let
goed op bij de volgende objecten:
• Kabels, hekken, touwen, enz.
• Katoen, sneeuw en andere materialen
die geluidsgolven absorberen
• Zeer hoekige objecten
• Lage objecten
• Hoge obstakels waarbij het bovenste
deel uitsteekt in de richting van uw
auto
Mogelijk worden mensen die bepaalde
soorten kleding dragen niet
gesignaleerd.
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
De staat van de auto en de omgeving
kunnen van invloed zijn op de capaciteit
van de sensor om objecten correct te
signaleren. Specifieke situaties waarin
dit voor kan komen ziet u hieronder.
• De sensor is bedekt met vuil, sneeuw
of ijs. (Het reinigen van de sensoren
zal het probleem oplossen.)
• De sensor is bevroren. (Het ontdooien
van de sensor zal het probleem
oplossen.) Vooral bij lage
buitentemperaturen kan het gebeuren
dat er ten gevolge van een bevroren
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
342
mogelijk niet geactiveerd, ook al
signaleert de RCTA een auto en wordt er
een waarschuwing gegeven.
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
→Blz. 336
Situaties waarin het systeem mogelijk
werkt, zelfs als er geen kans op een
aanrijding is
→Blz. 338
5.5.13 Rijmodusselectieschakelaar
De rijmodi kunnen worden geselecteerd
overeenkomstig de rij- en
gebruiksomstandigheden.
Selecteren van een rijmodus
1. ECO-rijmodus
Geschikt voor het rijden met een lager
brandstofverbruik doordat er
soepeler koppel wordt gegenereerd in
reactie op de bediening van het
gaspedaal dan in de normale modus
en beperking van de werking van het
airconditioningsysteem
(verwarmen/koelen).Als de schakelaar naar links wordt
gedraaid terwijl de ECO-rijmodus niet
is ingeschakeld, schakelt het systeem
naar de ECO-rijmodus en gaat de
ECO-rijmodusindicator op het
multi-informatiedisplay branden.
2. Normale modus
Geschikt voor normaal rijden.
De rijmodus gaat naar de normale
modus als de schakelaar wordt
ingedrukt in de ECO-rijmodus of
sportmodus.
3. Sportmodus
Regelt het stuurgevoel en het
hybridesysteem voor een
acceleratiereactie die geschikt is voor
een sportieve rijstijl. Geschikt voor
wanneer wendbaarheid gewenst is,
bijvoorbeeld bij het rijden in
bergachtige gebieden.
Als de schakelaar naar rechts wordt
gedraaid terwijl de sportmodus niet is
ingeschakeld, schakelt het systeem
naar de sportmodus en gaat het
controlelampje voor de sportmodus
op het multi-informatiedisplay
branden.
Als een andere rijmodus geselecteerd
wordt dan de normale modus
• De achtergrondkleur van het
multi-informatiedisplay wijzigt
overeenkomstig de geselecteerde
rijmodus.
• Als de snelheidsmeter is ingesteld op
analoge weergave, wijzigt ook de kleur
van het snelheidsmeterdisplay.
• De kleur van de schakelaar wijzigt
overeenkomstig de geselecteerde
rijmodus. (sommige uitvoeringen)
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
355
5
Rijden
Werking airconditioningsysteem in
ECO-rijmodus
In de ECO-rijmodus worden de
verwarming/koeling en de
aanjagersnelheid geregeld voor een zo
laag mogelijk brandstofverbruik. Voer de
volgende procedures uit om de
prestaties van de airconditioning te
verbeteren.
• Wijzig de aanjagersnelheid
(→blz. 373)
• Annuleren ECO-rijmodus
Annuleren van een rijmodus
• De sportmodus wordt automatisch
geannuleerd als de rijmodus naar de
normale modus gaat als het contact
UIT wordt gezet.
• De normale modus en de
ECO-rijmodus worden niet
geannuleerd zolang er geen andere
rijmodus wordt geselecteerd. (Zelfs
als het contact UIT wordt gezet,
worden de normale modus en de
ECO-rijmodus niet automatisch
geannuleerd.)
5.5.14 Trail-modus
De Trail-modus is ontworpen om het
doorslippen van de aangedreven wielen
te voorkomen door de geïntegreerde
regeling van het AWD-systeem, het
remsysteem en het regelsysteem voor de
aandrijfkracht. Gebruik de Trail-modus bij
het rijden over hobbelige wegen, enz.
WAARSCHUWING!
Voordat u de Trail-modus gebruikt
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
Wanneer u deze voorzorgsmaatregelen
niet in acht neemt, kan een ongeval
ontstaan.
• De Trail-modus is ontworpen voor
het gebruik op onverharde wegen.
• Controleer of het controlelampje
Trail-modus brandt alvorens weg te
rijden.
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
• De Trail-modus is niet ontworpen
voor het vergroten van de limieten
van de auto. Controleer altijd
zorgvuldig de conditie van de weg en
rijd veilig.
Inschakelen van het systeem
Druk op de schakelaar Trail-modus.
Druk op de schakelaar Trail-modus om de
Trail-modus in te schakelen. Het
controlelampje Trail-modus gaat branden
op het multi-informatiedisplay.
Druk opnieuw op de schakelaar
Trail-modus om het systeem uit te
schakelen.
Wanneer de Trail-modus in werking is
Als de wielen spinnen, knippert het
controlelampje Traction Control om aan
te geven dat de Trail-modus het spinnen
van de wielen regelt.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
356