Page 97 of 352

97
Verlichting en zichtbaarheid
4
namelijk verblindend voor medeweggebruikers. Gebruik de mistlampen voor en het mistachterlicht uitsluitend bij mist of sneeuwval (regels kunnen per land verschillen).Schakel de mistlampen voor en het mistachterlicht uit zodra ze niet meer nodig zijn.
NOTIC E
De verlichting uitschakelen wanneer het contact UIT wordt gezetWanneer het contact UIT wordt gezet, wordt alle verlichting direct uitgeschakeld, met uitzondering van het dimlicht wanneer de automatische Follow Me Home-verlichting is geactiveerd.
NOTIC E
Inschakelen van de verlichting na het UIT zetten van het contactAls het bestuurdersportier wordt geopend, wordt
de bestuurder er door middel van een tijdelijk geluidssignaal aan herinnerd dat de verlichting brandt.De verlichting dooft automatisch na een periode die afhangt van het laadniveau van het batterijpakket (overschakelen naar de spaarmodus).
NOTIC E
Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de lampen.
WARNI NG
Kijk nooit van dichtbij in de lichtstralen van lampen met ledtechnologie. U kunt dan ernstig oogletsel oplopen!
NOTIC E
Rijden in het buitenlandWanneer u uw auto gaat gebruiken in een land waarin het verkeer aan de andere kant van de
weg rijdt, moet de afstelling van de dimlichten
worden gewijzigd om te voorkomen dat tegemoetkomend verkeer wordt verblind.Neem contact op met een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Richtingaanwijzers
► Links of rechts: beweeg de lichtschakelaar omlaag of omhoog, tot voorbij het weerstandspunt.
NOTIC E
Wanneer de richtingaanwijzers na meer dan 20 seconden nog niet zijn uitgeschakeld, neemt het volume van het geluidssignaal toe wanneer de snelheid hoger is dan 80 km/h.
Page 98 of 352

98
Drie keer knipperen
► Beweeg de hendel kort omhoog of omlaag, zonder deze door de weerstand te drukken. De desbetreffende richtingaanwijzers zullen drie keer knipperen.
Parkeerlicht
(Afhankelijk van de uitvoering.)Alleen de parkeerlichten aan de kant van de weg inschakelen.► Beweeg binnen één minuut na het UIT zetten van het contact de lichtschakelaar omhoog of omlaag, afhankelijk van aan welke zijde van de weg uw auto geparkeerd staat (voorbeeld: wanneer u rechts parkeert, beweegt u de lichtschakelaar omlaag om de parkeerlichten links te laten branden).Het inschakelen wordt bevestigd door een geluidssignaal en het branden van het controlelampje van de desbetreffende richtingaanwijzer op het instrumentenpaneel.► Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de lichtschakelaar in de middelste stand.
Automatisch inschakelen van
de verlichting
Wanneer de zonlichtsensor signaleert dat er weinig omgevingslicht is, worden de kentekenplaatverlichting, het positielicht en het dimlicht automatisch ingeschakeld, zonder dat de bestuurder iets hoeft te doen. De verlichting kan ook gaan branden als er regen wordt gesignaleerd. Tegelijkertijd treden dan de automatische ruitenwissers met regensensor in werking.Zodra er weer voldoende licht is of nadat de ruitenwissers zijn uitgeschakeld, wordt de verlichting automatisch uitgeschakeld.
► Draai de ring naar de stand “AUTO”. Wanneer de functie wordt geactiveerd, wordt er tevens een melding weergegeven.► Draai de ring naar een andere stand. Er wordt een melding weergegeven ter bevestiging dat de functie is uitgeschakeld.
Storing
Bij een storing in de regen-/zonlichtsensor gaat de verlichting branden en gaat dit waarschuwingslampje branden in het instrumentenpaneel. Daarnaast klinkt er een geluidssignaal en/of wordt er een melding weergegeven.Laat het systeem nakijken door een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
WARNI NG
Dek de regen-/zonlichtsensor, die zich op het dashboard of aan de bovenzijde van de voorruit achter de binnenspiegel (afhankelijk van de uitrusting) bevindt, niet af. De bijbehorende functies worden anders niet meer geregeld.
NOTIC E
Bij mist of sneeuw signaleert de regen-/zonlichtsensor mogelijk ten onrechte voldoende licht. Hierdoor wordt de verlichting niet automatisch ingeschakeld.
Page 99 of 352

99
Verlichting en zichtbaarheid
4
NOTIC E
De binnenzijde van de voorruit raakt mogelijk beslagen, waardoor de regen-/zonlichtsensor niet goed werkt.Ontwasem de voorruit bij vochtig en koud weer regelmatig.
Dagrijverlichting/positielicht
De verlichting vóór wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart.Deze verlichting doet dienst als:– Dagrijverlichting (lichtschakelaar in de stand “AUTO” en voldoende omgevingslicht).– Positielicht (lichtschakelaar in de stand “AUTO” en weinig omgevingslicht of in de stand “Alleen positielicht” of “Dim-/grootlicht”).
NOTIC E
Als dagrijverlichting branden de leds feller.
Follow Me Home-verlichting
en instapverlichting
Follow Me Home-verlichting
Automatisch
Wanneer de ring in de stand AUTO staat en er weinig licht is, gaat het dimlicht automatisch branden wanneer het contact UIT wordt gezet.U kunt deze functie in- en uitschakelen en de werkingsduur van de Follow Me Home-verlichting instellen via het menu Rijden/Auto van het touchscreen.
Handbediend
In-/uitschakelen► Geef met het contact UIT een “lichtsignaal” met de lichtschakelaar om de functie in of uit te schakelen.De handbediende follow me home-verlichting gaat na een bepaalde tijd automatisch uit.
Verlichting Welcome Light-systeem
Als de functie “automatische verlichting” is geactiveerd, gaan bij weinig omgevingslicht na het ontgrendelen van de auto het parkeerlicht en het dimlicht automatisch branden.Het in- en uitschakelen en de duur van het branden van de instapverlichting kunnen worden ingesteld via het menu Rijden/Auto van het touchscreen.
Page 100 of 352

100
Automatische
verlichtingssystemen -
Algemene adviezen
De automatische verlichtingssystemen maken gebruik van een detectiecamera aan de bovenzijde van de voorruit.
NOTIC E
Beperkingen van het systeemHet systeem werkt mogelijk tijdelijk niet of minder goed:– Bij slecht zicht (sneeuw, zware regenval, enz.).– Als het gedeelte van de voorruit voor de camera vuil, beslagen of bedekt is (bijvoorbeeld met een sticker).– Als de auto in de richting van sterk reflecterende borden of reflectoren voor de wegmarkering rijdt.Het systeem signaleert geen:– Weggebruikers die geen verlichting voeren, zoals voetgangers.– Voertuigen waarvan de verlichting wordt afgeschermd (bijvoorbeeld door een vangrail op de snelweg).– Voertuigen die zich aan de top of de voet van een steile helling, in een bocht of op een zijweg bevinden.
WARNI NG
OnderhoudReinig de voorruit regelmatig, met name het gebied vóór de camera.Het gedeelte van de voorruit bij de camera kan ook aan de binnenzijde beslaan. Ontwasem de voorruit bij vochtig en koud weer regelmatig.Verwijder sneeuw van de motorkap en het dak van de auto om te voorkomen dat de sneeuw het zicht van de camera beperkt.
Automatic High
Beam-systeem
WARNI NG
Zie de Algemene adviezen met betrekking tot automatische verlichtingssystemen voor meer informatie.
Wanneer de ring van de lichtschakelaar in de stand AUTO staat en de functie is geactiveerd via het touchscreen, schakelt dit systeem met behulp van een camera aan de bovenzijde van de voorruit automatisch tussen dim- en grootlicht, afhankelijk van het omgevingslicht en de verkeersomstandigheden.
WARNI NG
Dit is een rijhulpsysteem.De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk voor de verlichting van zijn auto, het gebruik van de voor de lichtsterkte van de omgeving, het zicht en het verkeer geëigende verlichting en het naleven van de verkeersregels.
NOTIC E
Het systeem wordt geactiveerd zodra de auto sneller rijdt dan 25 km/h.Als de snelheid lager wordt dan 15 km/h, wordt de functie gedeactiveerd.
Inschakelen/uitschakelen
De instellingen kunnen worden gewijzigd via het menu Rijden/Auto van het touchscreen.
Page 101 of 352

101
Verlichting en zichtbaarheid
4
Als de functie wordt uitgeschakeld, schakelt het verlichtingssysteem over op de stand “automatische verlichting”.De status van de functie wordt opgeslagen als het contact UIT wordt gezet.
Werking
In een zeer donkere omgeving en als de verkeerssituatie het toelaat:– Het grootlicht wordt automatisch ingeschakeld. Deze controlelampjes gaan branden op het instrumentenpaneel.Als de omgeving voldoende verlicht is en/of als de verkeerssituatie het gebruik van het grootlicht niet toelaat:– Het dimlicht blijft ingeschakeld. Deze controlelampjes gaan branden op het instrumentenpaneel.De functie wordt uitgeschakeld als de mistverlichting wordt ingeschakeld of als het systeem slecht zicht signaleert (bijvoorbeeld mist, zware regenval of sneeuw).Als de mistverlichting wordt uitgeschakeld of het
zicht weer goed is, wordt de functie automatisch weer geactiveerd.Dit controlelampje gaat uit als de functie wordt uitgeschakeld.
Onderbreken
De bestuurder kan indien nodig op elk moment zelf de verlichting omschakelen.► Door een “lichtsignaal” te geven wordt
de functie uitgeschakeld en schakelt het
verlichtingssysteem over op de stand “automatische verlichting”:– Als de controlelampjes “AUTO” en “Dimlicht” branden, schakelt het systeem over op het grootlicht,– als de controlelampjes “AUTO” en “Grootlicht” branden, schakelt het systeem over op het dimlicht.► Schakel nogmaals handmatig tussen het dimlicht en grootlicht om de functie weer in te schakelen.
NOTIC E
Het systeem werkt mogelijk tijdelijk niet of minder goed:– Bij slecht zicht (sneeuw, zware regenval, enz.).– Als het gedeelte van de voorruit voor de camera vuil, beslagen of bedekt is (bijvoorbeeld met een sticker).– Als de auto in de richting van sterk reflecterende borden rijdt.Als het systeem dichte mist signaleert, wordt de
functie tijdelijk uitgeschakeld.Het systeem signaleert geen:– Weggebruikers die geen verlichting voeren, zoals voetgangers.– Voertuigen waarvan de verlichting wordt afgeschermd (bijvoorbeeld door een vangrail op de snelweg).– Voertuigen die zich aan de top of de voet van een steile helling, in een bocht of op een zijweg bevinden.
WARNI NG
Reinig de voorruit regelmatig, met name het gebied vóór de camera.Het gedeelte van de voorruit bij de camera kan ook aan de binnenzijde beslaan. Ontwasem de voorruit bij vochtig en koud weer regelmatig.Verwijder sneeuw van de motorkap en het dak van de auto om te voorkomen dat de sneeuw het zicht van de camera beperkt.
Hoogteverstelling
koplampen
Verstel de halogeenkoplampen afhankelijk van de belading van uw auto om verblinding van medeweggebruikers te voorkomen.
0(Basisinstelling)Ongeladen.
1Gedeeltelijke belading.
2Gemiddelde belading.
3Maximaal toegestane belading.
4 5 6Wordt niet gebruikt.
Page 102 of 352

102
Ruitenwisserschakelaar
NOTIC E
Verwijder sneeuw, ijs of rijp van de voorruit en rondom de ruitenwisserarmen en -bladen voordat u de ruitenwissers onder winterse omstandigheden gebruikt.
WARNI NG
Gebruik de ruitenwissers niet op een droge voorruit. Controleer, voordat u bij extreem koud of warm weer de ruitenwissers inschakelt, of de ruitenwisserbladen niet vastzitten aan de voorruit.
NOTIC E
Na het wassen in een wasstraat hoort u mogelijk tijdelijk abnormale geluiden en merkt u mogelijk dat de ruitenwissers minder goed werken. U hoeft de ruitenwisserbladen niet te vervangen.
Zonder automatische
ruitenwissers
Met automatische
ruitenwissers
Ruitenwissers voor
► Beweeg de schakelaar omhoog of omlaag om de ruitenwissers op de gewenste snelheid te zetten.Wissen op hoge snelheid (hevige neerslag)
Wissen op normale snelheid (matige regen)
Wissen met intervallen (afhankelijk van de snelheid van de auto)
Uitschakelen
Eén wisslag (kort naar beneden drukken).
ofAutomatische ruitenwissers
Raadpleeg het desbetreffende hoofdstuk.
Voorruit en koplampen
sproeien
► Houd de ruitenwisserschakelaar naar u toe getrokken.Wanneer de ruitensproeiers stoppen, wissen de ruitenwissers nog één keer.
NOTIC E
De ruitensproeiers zijn in de uiteinden van elke ruitenwisserarm geïntegreerd.De ruitensproeiervloeistof wordt over de gehele lengte van het ruitenwisserblad op de voorruit gesproeid. Dit zorgt voor een beter zicht en een lager verbruik van ruitensproeiervloeistof.
Page 103 of 352

103
Verlichting en zichtbaarheid
4
NOTIC E
Bij auto's met automatische airconditioning wordt tijdens het bedienen van de ruitensproeiers voor automatisch de luchttoevoer afgesloten om een onaangename geur in het passagierscompartiment te voorkomen.
WARNI NG
Gebruik de ruitensproeier niet wanneer het ruitensproeierreservoir leeg is, om schade aan de ruitenwisserbladen te voorkomen.Gebruik de ruitensproeier alleen als er geen risico is dat de vloeistof op de voorruit vastvriest waardoor het zicht wordt belemmerd. Gebruik 's winters producten die geschikt zijn voor gebruik in zeer koude landen.Vul nooit bij met water.
Laag ruitensproeiervloeistofniveau
Wanneer het lage niveau van het reservoir is bereikt, gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden, vergezeld van een geluidssignaal en een melding.Het lampje gaat branden wanneer het contact AAN wordt gezet en telkens wanneer de schakelaar wordt bediend, totdat het reservoir is bijgevuld.Vul de eerstvolgende keer dat u de auto stilzet het ruitensproeierreservoir bij (of laat het bijvullen).
Achterruitenwisser
► Draai aan de ring tot het gewenste symbool tegenover de markering staat.Uit.
Intervalwerking.
Wissen/wassen.
Achteruitversnelling
Als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, gaat de achterruitenwisser automatisch werken als de ruitenwissers voor zijn ingeschakeld.
Inschakelen/uitschakelen
De instellingen kunnen worden gewijzigd via het menu Rijden/Auto van het touchscreen.
NOTIC E
Deze functie is standaard ingeschakeld.
WARNI NG
Schakel de automatische werking van de ruitenwisser achter uit via het menu Rijden/Auto van het touchscreen bij sneeuwval of strenge vorst of wanneer er een fietsendrager op de trekhaak is bevestigd.
Speciale stand van de
ruitenwissers voor.
In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen worden gereinigd of vervangen. De stand kan tevens 's winters (bij ijs, sneeuw) worden gebruikt om de ruitenwisserbladen los te zetten van de voorruit.
NOTIC E
Om een goede werking van de ruitenwisserbladen te behouden adviseren wij u:– er voorzichtig mee om te gaan;– ze regelmatig te reinigen met zeepsop;– ze niet te gebruiken om een stuk karton tegen de voorruit te houden;– ze te vervangen zodra ze tekenen van slijtage vertonen.
Page 104 of 352

104
Voordat u een ruitenwisserblad vóór demonteert
► De ruitenwissers worden verticaal geplaatst als binnen een minuut na het UIT zetten van het contact de ruitenwisserschakelaar wordt bediend.► Ga verder met de gewenste werkzaamheden of met het vervangen van de ruitenwisserbladen.
Na het monteren van een ruitenwisserblad vóór
► Zet het contact AAN en bedien de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers weer in de oorspronkelijke stand te zetten.
Vervangen van een
ruitenwisserblad
Verwijderen/aanbrengen aan de
voorzijde
► Voer de handelingen voor het vervangen van de ruitenwisserbladen uit vanaf de bestuurderszijde.► Begin met het ruitenwisserblad het verst van u af, houd elke arm vast bij het starre gedeelte en til deze op tot de aanslag.
WARNI NG
Houd de armen niet vast ter hoogte van de sproeiers.Raak de wisserbladen niet aan. U kunt daarbij onherstelbare schade veroorzaken.
Laat de ruitenwissers niet los tijdens het verplaatsen. Kans op beschadiging van de voorruit!
► Reinig de voorruit met behulp van een ruitenreinigingsmiddel.
NOTIC E
Gebruik geen producten van het type “Rain X”.
► Maak het versleten wisserblad het dichtst bij u los en verwijder het.► Breng het nieuwe wisserblad aan en klem het op de ruitenwisserarm.
► Herhaal de procedure voor het andere ruitenwisserblad.► Begin met de ruitenwisser het dichtst bij u, houd nogmaals elke arm vast bij het starre gedeelte en leg de ruitenwisser voorzichtig op de voorruit.
Verwijderen/aanbrengen aan de
achterzijde
► Houd de arm vast bij het starre gedeelte en til hem op tot de aanslag.► Reinig de achterruit met behulp van een ruitenreinigingsmiddel.► Maak het versleten wisserblad los en verwijder het.► Breng het nieuwe wisserblad aan en klem het op de ruitenwisserarm.► Houd nogmaals de arm vast bij het starre gedeelte en leg de ruitenwisser voorzichtig op de achterruit.