153
4 4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Rijden
4-3.Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Bedien de schakelaar om de
verlichting als volgt in te schakelen:
1 De koplampen, parkeerlich-
ten/dagrijverlichting (→Blz. 153) en
alle verlichting die hierboven
genoemd is, worden automatisch
in- en uitgeschakeld. (Als het con-
tact AAN staat.)
2 De parkeerlichten voor, achter-
lichten, kentekenplaat- en dash-
boardverlichting gaan branden.
3 De koplampen en alle hierbo-
ven genoemde verlichting (behalve
de dagrijverlichting) gaan branden.
4 De dagrijverlichting wordt inge-
schakeld. (→Blz. 153)
■De AUTO-modus kan worden gebruikt
als
Het contact AAN staat.
■Dagrijverlichting
Om uw auto overdag beter zichtbaar te
maken voor andere weggebruikers, wordt de
dagrijverlichting automatisch ingeschakeld
als de motor wordt gestart en de parkeerrem
wordt gedeactiveerd met de lichtschakelaar
uit of in de stand . (Brandt helderder dan
de parkeerlichten voor.) Dagrijverlichting is
niet ontworpen voor gebruik in het donker.
●Als de richtingaanwijzers knipperen, wordt
de dagrijverlichting aan de desbetreffende
zijde uitgeschakeld.
●Als de alarmknipperlichten knipperen,
wordt de dagrijverlichting aan beide zijden
uitgeschakeld.
■Sensor koplampregeling
In de volgende situaties werkt de automati-
sche verlichting mogelijk niet goed.
●Wanneer een object op de sensor is
geplaatst of als er iets op de ruit is aange-
bracht waardoor de sensor wordt afge-
schermd
●Wanneer de omgeving is verlicht door
ander licht dan natuurlijk daglicht
■Automatisch uitschakelsysteem ver-
lichting
●Wanneer de lichtschakelaar in stand
of staat: De koplampen worden auto-
matisch uitgeschakeld als het contact UIT
wordt gezet.
●Wanneer de lichtschakelaar in stand
staat: De koplampen en alle verlichting
worden automatisch uitgeschakeld als het
contact UIT wordt gezet.
Lichtschakelaar
De koplampen kunnen handmatig
of automatisch worden bediend.
Bedieningsinstructies
GR 86_OM_Europe_OM18131E_1_2203.book Page 153 Tuesday, February 22, 2022 9:51 AM
235
4 4-6. Gebruik van overige rijsystemen
Rijden
●Gegevens die zodanig zijn aangepast dat
de gebruiker en de auto niet identificeer-
baar zijn, worden verstrekt aan een onder-
zoeksinstituut voor statistische verwerking
of gelijksoortige doeleinden.
Het Reverse Automatic Braking-sys-
teem (RAB) voert de volgende 2 func-
ties uit met behulp van 4 sonarsenso-
ren.
Sonaralarm
Het Reverse Automatic Braking-systeem
(RAB) signaleert objecten achter de auto en
waarschuwt de bestuurder met een waar-
schuwingsmelding op het scherm van het
multimediasysteem en piepsignalen.
Automatisch remmen
Het systeem signaleert objecten achter de
auto en als het risico van een aanrijding
groot is, remt het systeem de auto af en
bedient het de remmen om zo de schade te
beperken.
Bij het achteruitrijden
Wanneer krachtig automatisch wordt
geremd of de koppelregeling wordt
toegepast om een aanrijding te voor-
komen (in dit geval klinken er korte
piepsignalen of klinkt er een perma-
nent waarschuwingsgeluid)
“Object Close Behind” (object dicht
bij achterkant auto)
WAARSCHUWING
●Ondanks de aanwezigheid van Reverse
Automatic Braking (RAB) moet de
bestuurder de omgeving blijven contro-
leren op de aanwezigheid van voertui-
gen of objecten om een aanrijding te
voorkomen.
●Veilig rijden blijft altijd de verantwoorde-
lijkheid van de bestuurder. Trap het rem-
pedaal in en controleer visueel de
omgeving voordat u achteruitrijdt.
●Door de werkingslimieten van het sys-
teem kan de auto in sommige gevallen
een aanrijding niet voorkomen. Het
waarschuwingsgeluid of het automa-
tisch remmen kan vertraagd of helemaal
niet worden geactiveerd, zelfs als er een
obstakel aanwezig is.
●Controleer of het automatisch remmen
UIT is gezet als de auto wordt getest op
een rollenbank of vermogensbank.
Gebeurt dit niet, dan kan de auto zich in
beweging zetten, waardoor een ongeval
kan ontstaan.
●Controleer of het automatisch remmen
UIT is gezet als de auto wordt gesleept.
Gebeurt dit niet, dan kan de auto zich in
beweging zetten, waardoor een ongeval
kan ontstaan.
●Het systeem is niet ontworpen om men-
sen (of kinderen), dieren of andere
bewegende objecten te signaleren.
●Afhankelijk van de voertuigconditie of
de omgeving kan het vermogen van de
sonarsensor om objecten te signaleren
aan veranderingen onderhevig zijn.
Overzicht Reverse Automatic
Braking-systeem (RAB)
A
GR 86_OM_Europe_OM18131E_1_2203.book Page 235 Tuesday, February 22, 2022 9:51 AM
2364-6. Gebruik van overige rijsystemen
Wanneer de auto door het systeem
tot stilstand wordt gebracht (in dit
geval blijft het permanente geluids-
signaal klinken)
“Apply Brake To Hold Position” (trap
rempedaal in om auto op zijn plaats
te houden)
Het Reverse Automatic Braking-sys-
teem (RAB) werkt wanneer aan alle
onderstaande voorwaarden wordt vol-
daan:
Het contact staat AAN.
Het waarschuwingslampje EyeSight
brandt niet.
Het waarschuwingslampje RAB
brandt niet.
Het controlelampje RAB OFF brandt
niet.
De selectiehendel staat in stand R.Waarschuwingslampje EyeSight
Waarschuwingslampje RAB
Controlelampje RAB OFF
Sonaralarm
Het sonaralarm is ingesteld op “ON”
(aan).
De rijsnelheid ligt tussen de 0 en 15
km/h.
Automatisch remmen
Het automatisch remmen is inge-
steld op “ON” (aan).
De rijsnelheid ligt tussen de 1,5 en
15 km/h.
●In de volgende situaties werkt het Reverse
Automatic Braking-systeem (RAB) niet.
Neem direct contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige om het systeem
te laten controleren.
• Het waarschuwingslampje EyeSight
brandt.
• Het waarschuwingslampje RAB brandt.
●In de volgende situaties kan het Reverse
Automatic Braking-systeem (RAB) niet
worden bediend.
• Het controlelampje RAB OFF brandt.
●In de volgende situaties werken de functies
mogelijk niet goed. Neem direct contact op
met een erkende Toyota-dealer of herstel-
ler/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige
om het systeem te laten controleren.
WAARSCHUWING
Als uw auto tot stilstand is gekomen op
een spoorwegovergang en u probeert ach-
teruit tussen de slagbomen door weg te
komen, kan het systeem de slagbomen als
een obstakel interpreteren en de remmen
activeren. Blijf in dat geval kalm en houd
het gaspedaal ingetrapt of schakel het
systeem uit. (→Blz. 241)
Voorwaarden voor werking
A
A
C
GR 86_OM_Europe_OM18131E_1_2203.book Page 236 Tuesday, February 22, 2022 9:51 AM
239
4 4-6. Gebruik van overige rijsystemen
Rijden
Wanneer het Reverse Automatic Braking-systeem (RAB) in werking is, klinkt er een
hoorbaar piepsignaal met 3 verschillende niveaus om de bestuurder te waarschu-
wen voor een mogelijke aanrijding.
Er kan enige tijd zitten tussen het signaleren van het object door het systeem en het weerge-
ven van de muur en het klinken van het piepsignaal.
*: Het detectiebereik kan variëren afhankelijk van de omgevingsomstandigheden.
■Obstakel gesignaleerd binnen
waarschuwingsgebied
Wanneer er tijdens het achteruitrijden
een object wordt gesignaleerd achter
de auto, wordt de afstand tot het object
weergegeven op het scherm van het
multimediasysteem.
Er klinkt een waarschuwingsgeluid en,
afhankelijk van de snelheid, wordt het
koppel geregeld om af te remmen op
de motor of worden de remmen auto-
matisch geactiveerd.Waarschuwing grote afstand (object
gesignaleerd)
Groen: 90 cm of meer
Sonaralarm
Waarschuwings-
niveauAfstand tot
gesignaleerd object*AfstandsindicatorAlarmpatroon
Grote afstand (object
gesignaleerd)90 cm of meerGroenGeen waarschuwings-
geluid
Waarschuwing gemid-
delde afstand (auto
nadert object)
70 - 90 cmGeelKorte piepjes
Waarschuwing kleine
afstand (auto komt
dichter bij object)
50 - 70 cmOranjeSnel herhaalde korte
piepjes
Waarschuwing klein-
ste afstand (auto te
dicht bij object)
50 cm of minderRoodContinu piepsignaal
A
GR 86_OM_Europe_OM18131E_1_2203.book Page 239 Tuesday, February 22, 2022 9:51 AM
241
4 4-6. Gebruik van overige rijsystemen
Rijden
Waarschuwing “trap rempedaal in”
“Apply Brake To Hold Position” (trap
rempedaal in om auto op zijn plaats
te houden)
De werkingsvoorwaarden voor het sonar-
alarm en het automatisch remmen verschil-
len. Daarom kunnen er situaties zijn waarin
alleen een van de twee functies geactiveerd
wordt.
■Nadat de auto tot stilstand is
gebracht door het systeem
Nadat het rempedaal is ingetrapt, gaat
het controlelampje RAB OFF branden
en werkt het systeem tijdelijk niet meer.
Het controlelampje RAB OFF gaat uit
als de selectiehendel in een andere
stand dan R wordt gezet.
Het systeem werkt weer als de selectie-
hendel de volgende keer in stand R
wordt gezet.
●Het Reverse Automatic Braking-systeem
(RAB) wordt in de volgende situaties uitge-
schakeld.
• Drie seconden nadat de auto is gestopt
• Als een portier wordt geopend
• Als het waarschuwingslampje RAB brandt
• Als het controlelampje RAB OFF brandt
●In de volgende situaties kan de werking
van het Reverse Automatic Braking-sys-
teem (RAB) tijdelijk worden onderbroken
en gaat het controlelampje RAB OFF bran-
den.
• Er heeft zich ijs, sneeuw of modder
gehecht aan de sonarsensoren of het
gedeelte van de achterbumper bij de
sonarsensoren
• Er bevinden zich objecten te dicht bij de
achterbumper wanneer de selectiehendel
in stand R wordt gezet
• Het systeem signaleert geluiden waarvan
de frequentie vergelijkbaar is met die van
de RAB-sonar
• Als de TRC en VSC zijn uitgeschakeld
• Als in de TRACK-modus het Pre-Crash
Brake-systeem is uitgeschakeld
Het Reverse Automatic Braking-sys-
teem (RAB) kan tijdelijk worden uitge-
schakeld door een van de volgende
handelingen uit te voeren.
Het rempedaal wordt ingetrapt nadat
de auto tot stilstand is gebracht door
de functie automatisch remmen.
WAARSCHUWING
Trap het rempedaal direct in nadat de auto
door het automatisch remmen tot stilstand
is gebracht. Afhankelijk van de wegcondi-
ties en de staat van de banden blijft de
auto mogelijk niet op zijn plaats, wat tot
een ongeval kan leiden.
A
Uitschakelen van het Reverse
Automatic Braking-systeem
(RAB)
GR 86_OM_Europe_OM18131E_1_2203.book Page 241 Tuesday, February 22, 2022 9:51 AM
2424-6. Gebruik van overige rijsystemen
Het gaspedaal wordt ingetrapt nadat
de auto tot stilstand is gebracht door
de functie automatisch remmen.
De bestuurder blijft het gaspedaal
intrappen (in dat geval wordt de
beperking van de acceleratie gean-
nuleerd en blijft de auto achteruitrij-
den).
De selectiehendel wordt in een
andere stand dan R gezet.
Het systeem wordt uitgeschakeld als het
object niet meer wordt gesignaleerd.
Als de selectiehendel in stand R wordt
gezet, kunnen de onderstaande func-
ties van het Reverse Automatic Bra-
king-systeem (RAB) worden ingesteld
via het scherm van het multimediasys-
teem.
Wanneer de insteltoets ON (AAN) wordt
weergegeven, is AAN ingesteld. Druk op de
insteltoets ON (AAN) om de instelling OFF
(UIT) te selecteren.
Wanneer de insteltoets OFF (UIT) wordt
weergegeven, is UIT ingesteld. Druk op de
insteltoets OFF (UIT) om de instelling ON
(AAN) te selecteren.
Insteltoets ON (AAN) van de functie
automatisch remmen
Insteltoets OFF (UIT) van de functie
automatisch remmen
Insteltoets ON (AAN) van de functie
sonaralarm
Insteltoets OFF (UIT) van de functie
sonaralarm
Wanneer de functie automatisch rem-
men UIT is gezet, brandt het volgende
lampje.
Het controlelampje RAB OFF gaat uit als de
desbetreffende functie AAN wordt gezet.
Als de instellingen niet gewijzigd kunnen wor-
den, wordt de insteltoets ON/OFF grijs weer-
gegeven.
Via het scherm van het multimediasysteem
kunnen ook de volgende instellingen worden
gewijzigd. (→Blz. 377)
●“Warning Volume” (volume waarschu-
wingsgeluid)
●“Sonar Audible Alarm” (sonaralarm)
●“Automatic Braking” (automatisch rem-
men)
Instelling AAN/UIT van het
Reverse Automatic Bra-
king-systeem (RAB)
A
C
D
GR 86_OM_Europe_OM18131E_1_2203.book Page 242 Tuesday, February 22, 2022 9:51 AM
2564-6. Gebruik van overige rijsystemen
■ABS (antiblokkeersysteem)
Helpt het blokkeren van de wielen te
voorkomen bij plotseling remmen of
remmen op een glad wegdek
■Brake Assist
Zorgt voor een grotere remkracht nadat
het rempedaal is ingetrapt als het sys-
teem oordeelt dat er sprake is van een
noodstop
■VSC (Vehicle Stability Control)
Helpt de bestuurder de auto onder con-
trole te houden bij uitwijkmanoeuvres
en het nemen van bochten op een glad
wegdek.
■TRC (Traction Control)
Zorgt ervoor dat de aandrijfkracht
behouden blijft en voorkomt dat de aan-
drijvende wielen gaan doorslippen bij
het wegrijden met de auto of bij het
accelereren op gladde wegen
Het TRC-systeem is ook uitgerust met
een remfunctie voor het differentieel
met beperkte slip.
■Hill Start Assist Control
→Blz. 253
■EPS (elektrische stuurbekrachti-
ging)
Maakt gebruik van een elektromotor om
de benodigde kracht voor het rond-
draaien van het stuurwiel te verminde-
ren
■Noodstopsignaal
Als het rempedaal plotseling wordt
ingetrapt, gaan de alarmknipperlichten
automatisch knipperen om het achter-
opkomende verkeer te waarschuwen.
■Als het TRC-/VSC-systeem in werking is
Het controlelampje Traction Control knippert
wanneer het TRC-systeem (met remfunctie
voor het differentieel met beperkte
slip)/VSC-systeem in werking is.
■Uitschakelen van het TRC-systeem
Als u met uw auto vast komt te zitten in mod-
der of sneeuw, kan het TRC-systeem het
aandrijfvermogen van de motor naar de wie-
len beperken. Wanneer u het systeem uit-
schakelt door op de schakelaar te druk-
ken, kunt u de auto waarschijnlijk makkelijker
los krijgen door te ‘schommelen’.
In dit geval blijft de remfunctie voor het diffe-
rentieel met beperkte slip ingeschakeld.
Schakel het TRC-systeem uit door de scha-
kelaar snel in te drukken en weer los te
laten.
Het controlelampje TRC OFF gaat branden.
Ondersteunende systemen
Om de veiligheid en de prestaties
tijdens het rijden te verbeteren is
uw auto uitgerust met de volgende
systemen die automatisch in wer-
king treden als de omstandighe-
den daar om vragen. Houd er ech-
ter rekening mee dat dit aanvul-
lende systemen zijn en vertrouw
niet in al te sterke mate op deze
systemen als u de auto bedient.
Overzicht van de
ondersteunende systemen
GR 86_OM_Europe_OM18131E_1_2203.book Page 256 Tuesday, February 22, 2022 9:51 AM
2584-6. Gebruik van overige rijsystemen
*1: Auto's met automatische transmissie
*2: Auto's met handgeschakelde transmissie
■Bijgeluiden en trillingen veroorzaakt
door het ABS, de Brake Assist, de TRC
en de VSC
●Het is mogelijk dat u tijdens het starten van
de motor of bij het wegrijden een geluid in
de motorruimte hoort wanneer het rempe-
daal herhaaldelijk wordt ingetrapt. Dit duidt
niet op een storing in een van deze syste-
men.
●De volgende verschijnselen kunnen zich
voordoen als bovenstaande systemen in
werking zijn. Geen van deze verschijnse-
len duidt op een storing.
• Er kunnen trillingen gevoeld worden in de
carrosserie en de stuurinrichting.
• Nadat de auto tot stilstand is gekomen,
kan het geluid van een elektromotor hoor-
baar zijn.
• Er kan een lichte trilling in het rempedaal
voelbaar zijn als het antiblokkeersysteem
geactiveerd is.
• Het rempedaal kan iets verder naar bene-
den bewegen als het antiblokkeersysteem
geactiveerd is.
■Geluid EPS
Wanneer het stuurwiel bediend wordt, kan
het geluid van een elektromotor (zoemend
geluid) hoorbaar zijn. Dit is normaal en duidt
niet op een storing.
■Automatisch opnieuw inschakelen van
de TRC- en VSC-systemen
Als de TRC- en VSC-systemen zijn uitge-
schakeld, worden deze automatisch opnieuw
ingeschakeld in de volgende situaties:
●Als het contact UIT wordt gezet.
●Als alleen het TRC-systeem wordt uitge-
schakeld, wordt de TRC weer ingescha-
keld zodra de rijsnelheid hoger is dan
ongeveer 50 km/h.
Als zowel het TRC- als het VSC-systeem
is uitgeschakeld, worden deze niet auto-
matisch weer ingeschakeld als de rijsnel-
heid toeneemt.
■Gereduceerde bekrachtiging door het
EPS-systeem
De mate van bekrachtiging door het
EPS-systeem wordt gereduceerd om het sys-
teem tegen oververhitting te beschermen als
er gedurende langere tijd veel stuurbewegin-
gen worden uitgevoerd. Hierdoor kan de
besturing zwaar aanvoelen. Draai, als dat het
geval is, niet overmatig aan het stuur of
breng de auto tot stilstand en schakel de
motor uit. Het EPS-systeem moet na een
poosje weer normaal werken.
■Automatisch uitschakelen van de
TRACK-modus
Wanneer na het rijden in de TRACK-modus
het contact UIT wordt gezet, wordt deze
modus automatisch uitgeschakeld.
■Voorwaarden voor werking noodstop-
signaal
Als aan de volgende drie voorwaarden wordt
voldaan, werkt het noodstopsignaal:
●De alarmknipperlichten zijn uit.
●De werkelijke rijsnelheid is hoger dan 60
km/h.
●Het rempedaal wordt op zo'n manier inge-
trapt dat het systeem op basis van de
deceleratie van de auto oordeelt dat het
om een noodstop gaat.
■Automatisch uitschakelen van nood-
stopsignaal
Het noodstopsignaal wordt in de volgende
situaties uitgeschakeld:
●De alarmknipperlichten worden ingescha-
keld.
●Het rempedaal wordt losgelaten.
●Het systeem oordeelt op basis van de
deceleratie van de auto dat het niet om
een noodstop gaat.
■Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden aangepast
aan de persoonlijke voorkeur. (→Blz. 377)
GR 86_OM_Europe_OM18131E_1_2203.book Page 258 Tuesday, February 22, 2022 9:51 AM