Page 145 of 260

143
Praktische informatie
7Compatibiliteit van
brandstoffen
Benzine die voldoet aan de norm EN228 met
respectievelijk tot 5% en 10% ethanol.
Diesel die voldoet aan de normen
EN590, EN16734 en EN16709, met een
methylvetzuurgehalte tot respectievelijk 7%,
10%, 20% en 30%. Bij het gebruik van B20- of
B30-brandstof, zelfs af en toe, gelden speciale
onderhoudsvoorschriften die onder "Zware
omstandigheden" vallen.
Diesel met paraffine volgens de norm EN15940.
Het gebruik van elk ander type (bio)
brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is
nadrukkelijk verboden (kans op schade aan
de motor en het brandstofcircuit).
Alleen brandstofadditieven die voldoen aan de norm B715001(benzine) of
B715000 (diesel) zijn toegestaan.
Diesel bij lage
buitentemperaturen
Bij temperaturen beneden het vriespunt kan
paraffine in zomerdiesel vlokvorming en
storingen in de motor veroorzaken. Bij deze
temperaturen is het raadzaam winterdiesel te
tanken en de tank voor minimaal 50% gevuld te
houden.
Bij temperaturen beneden -15
°C is het beter om
de auto binnen te parkeren (verwarmde garage)
om problemen bij het starten te voorkomen.
Reizen naar het buitenland
Bepaalde brandstoffen kunnen de motor van
uw auto beschadigen.
In bepaalde landen kan het nodig zijn een
specifieke brandstofsoort te gebruiken
(specifiek octaangetal, specifieke
commerciële benaming enz.) om de goede
werking van de motor te garanderen.
Neem voor meer informatie contact op met uw
dealer.
Tanken
Inhoud brandstoftank: ongeveer 61 liter
(benzine) of 50 liter (diesel).
Reservevolume: ongeveer 6 liter.
Laag brandstofniveau
/2
1 1Als de brandstoftank bijna leeg is,
gaat dit waarschuwingslampje op
het instrumentenpaneel branden, in combinatie
met een melding en een geluidssignaal. Als het
lampje gaat branden, bevat de tank nog
ongeveer 6 liter brandstof.
Zolang er nog niet voldoende brandstof is
getankt, gaat dit lampje steeds bij het aanzetten
van het contact branden in combinatie
met de weergave van een melding en een
geluidssignaal. Tijdens het rijden worden deze
melding en dit geluidssignaal steeds vaker
herhaald naarmate het niveau steeds dichter bij
0 komt.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat
u met een lege tank strandt.
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer
informatie over een lege brandstoftank
(diesel).
Stop & Start
Tank nooit als de motor in de STOP-
stand staat. Zet in dat geval altijd het contact
af.
Tanken
Voor een juiste waarde op de
brandstofniveaumeter moet er minimaal 10 liter
brandstof worden getankt.
Bij het openen van de brandstofvuldop kan
er een aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn.
Dit is normaal en wordt veroorzaakt door de
onderdruk die ontstaat door de afdichting van het
brandstofcircuit.
Veilig tanken:
Page 146 of 260

144
Praktische informatie
► Zet altijd de motor uit.
► Ontgrendel de auto met de Keyless entry and
start.
►
Open de brandstofvulklep.
► Als de auto een gewone sleutel heeft, steek
deze dan in de vuldop en draai de sleutel
linksom.
► Draai de vuldop open en plaats deze op de
steun (aan de brandstofvulklep).
► Steek het vulpistool zo ver mogelijk in de
vulopening en druk hierbij de metalen klep (A) in.
►
V
ul de brandstoftank. Laat het vulpistool
maximaal drie keer afslaan, aangezien er anders
storingen kunnen optreden.
►
Plaats de vuldop terug en sluit deze door de
dop rechtsom te draaien.
►
Druk de brandstofvulklep dicht (de auto moet
ontgrendeld zijn).
Als de auto is voorzien van een schuifdeur aan de linkerkant, kunt u deze
deur niet openen terwijl de brandstofvulklep
open is. Anders kunnen de brandstofvulklep
en de schuifdeur beschadigd raken en kan de
persoon die tankt gewond raken.
Als de brandstofvulklep open is, voorkomt een voorziening dat de
schuifdeur links kan worden geopend.
De deur kan wel tot halverwege worden
geopend.
Sluit de brandstofvulklep om de deur weer te
kunnen gebruiken.
Uw auto is voorzien van een katalysator die
de hoeveelheid schadelijke stoffen in de
uitlaatgassen vermindert.
Wanneer u per ongeluk de verkeerde
brandstof voor uw auto tankt, moet de
tank eerst worden afgetapt voordat de
motor kan worden gestart.
Onderbreking
brandstoftoevoer
Voor uw veiligheid wordt bij een aanrijding de
brandstoftoevoer door de brandstofafsluiter
onderbroken.
Tankbeveiliging (diesel)
(Afhankelijk van het verkoopland.)
Dit mechanische systeem voorkomt dat er
benzine in de tank van een dieselauto getankt
kan worden.
Deze voorziening, die in de tankopening
is ingebouwd, is zichtbaar zodra u de
brandstofvuldop verwijdert.
Werking
Wanneer u bij een auto met dieselmotor een
benzinetankpistool in de tankopening plaatst,
wordt dit tegengehouden door een klep.
Daardoor blijft het pistool vergrendeld en kan er
dus niet worden getankt.
Probeer in dat geval niet alsnog te tanken,
maar kies een dieseltankpistool.
Het vullen van de brandstoftank met
behulp van een jerrycan is wel mogelijk.
Reizen naar het buitenland
De tankpistolen voor het tanken van
diesel kunnen per land verschillen, waardoor
kan een tankbeveiliging op de auto ervoor
kan zorgen dat tanken niet mogelijk is.
Page 147 of 260

145
Praktische informatie
7Deze voorziening, die in de tankopening
is ingebouwd, is zichtbaar zodra u de
brandstofvuldop verwijdert.
Werking
Wanneer u bij een auto met dieselmotor een
benzinetankpistool in de tankopening plaatst,
wordt dit tegengehouden door een klep.
Daardoor blijft het pistool vergrendeld en kan er
dus niet worden getankt.
Probeer in dat geval niet alsnog te tanken,
maar kies een dieseltankpistool.
Het vullen van de brandstoftank met
behulp van een jerrycan is wel mogelijk.
Reizen naar het buitenland
De tankpistolen voor het tanken van
diesel kunnen per land verschillen, waardoor
kan een tankbeveiliging op de auto ervoor
kan zorgen dat tanken niet mogelijk is.
Wanneer u naar het buitenland reist, raden
wij u aan om bij een PEUGEOT-dealer na
te vragen of de auto geschikt is voor de
apparatuur in de landen die u bezoekt.
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren
sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag
van de auto.
Uitsluitend de voorwielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien. Een
noodreservewiel mag niet worden voorzien
van een sneeuwketting.
Houd u altijd aan de ter plekke geldende
regelgeving over het gebruik van
sneeuwkettingen en de maximaal toegestane
snelheid.
Montagetips
► Als u onderweg sneeuwkettingen moet
monteren, zet de auto dan langs de kant van de
weg stil op een vlakke ondergrond.
►
T
rek de parkeerrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
►
Monteer de sneeuwkettingen, volg daarbij de
aanwijzingen van de fabrikant.
►
Rijd voorzichtig weg en rij even met een
snelheid van maximaal 50 km/h.
► Zet de auto stil en controleer of de kettingen
correct gespannen zijn.
Het is bijzonder raadzaam voor vertrek
het monteren van de sneeuwkettingen te
oefenen; doe dit op een vlakke en droge
ondergrond.
Rijd niet met sneeuwkettingen op een
sneeuwvrij gemaakte weg om schade
aan de banden en het wegdek te voorkomen.
Als uw auto is voorzien van lichtmetalen
aluminium velgen, controleer dan of de
ketting en de bevestigingen de velg niet
raken.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn
voor het type velg van uw auto:
Maat van de af
fabriek gemonteerde banden Maximale afmeting
van de schakels (mm)
195/65 R15 9
205/60 R16
205/55 R17
215/65 R16
215/60 R17 gebruik van
sneeuwkettingen niet mogelijk
Het gebruik van sneeuwsokken is eveneens
mogelijk.
Page 148 of 260

146
Praktische informatie
Raadpleeg voor meer informatie een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Trekhaak
Lastverdeling
► V erdeel het gewicht in de caravan/aanhanger
gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht
mogelijk bij de as en probeer de maximaal
toegestane kogeldruk zo dicht mogelijk te
benaderen zonder deze te overschrijden.
Door een geringere luchtdichtheid nemen de
prestaties van de motor af als men op grotere
hoogte boven de zeespiegel komt. Trek daarbij
voor elke 1000 m hoogte 10% van het maximale
aanhangergewicht af.
Maak gebruik van trekhaken en de
desbetreffende bedrading, goedgekeurd
door PEUGEOT. Wij adviseren het plaatsen
te laten uitvoeren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Als de trekhaak wordt gemonteerd door een
bedrijf dat niet tot het PEUGEOT-netwerk
behoort, moet de montage altijd volgens
de voorschriften van de fabrikant worden
uitgevoerd.
Sommige rijhulp- of besturingshulpfuncties
worden automatisch uitgeschakeld wanneer
een goedgekeurde trekhaak wordt gebruikt.
Houd u aan het maximale
aanhangergewicht dat is vermeld op het
kentekenbewijs van uw auto, op het
constructeursplaatje en in de rubriek
Technische gegevens van dit boekje.
De maximale kogeldruk geldt ook
voor de montage op de trekhaak van
accessoires als een fietsendrager of een
bagageplateau.
Houd u aan de ter plaatse geldende
regelgeving.
Trekhaken
De auto kan, afhankelijk van de uitrusting, zijn voorzien van een van de\
volgende trekhaken:
Goedkeuringsnr.: E1 R55 (referentie 2)
Verwijder de afneembare trekhaakkogel
wanneer er geen aanhanger wordt
getrokken.
Page 149 of 260
147
Praktische informatie
7Montagepositie gevolgd door trekhaakreferentie
Trekhaaktype
Aan de onderzijde bevestigde plaat en aan de bovenzijde bevestigde
trekhaak.
Aan de onderzijde bevestigde plaat en aan de onderzijde bevestigde
trekhaak.
Plaat +
G1 trekhaakkogel –
LCV std (standaard) L1
– LCV std (standaard) L2 –
LCV Cross (W orksite) L1
– LCV Cross (W orksite) L2
Plaat
+
Eenvoudige trekhaak CL –
LCV std (standaard) L1
– LCV std (standaard) L2
–
LCV Cross (W
orksite) L1
–
LCV Cross (W
orksite) L2X
Plaat
+
Gecombineerde trekhaak CK
Zie de gebruikershandleiding van de trekhaak voor meer informatie over de trekhaak.
Verwijder de afneembare trekhaakkogel
wanneer er geen aanhanger wordt
getrokken.
Page 150 of 260

148
Praktische informatie
Overbelastingsindicator
De overbelastingsindicator is een rijhulpmiddel.
Het systeem informeert u wanneer het
maximaal toegestane gewicht is overschreden;
het kan gaan om het maximaal toelaatbaar
voertuiggewicht of het maximaal toelaatbaar
asgewicht (voor en achter).
De bestuurder blijft onder alle
omstandigheden verantwoordelijk voor
de auto.
Zelfs wanneer u het gewicht van de
lading van de auto juist berekent, kan
elke factor waardoor dit gewicht na de meting
verandert (bestuurder/extra passagiers gaan
zitten of extra brandstof tanken) ervoor
zorgen dat de auto overbelast is.
De belading omvat het gewicht van de
voorwerpen in de laadruimte (inclusief in
de laadruimte bevestigde voorwerpen zoals
planken), maar ook het gewicht van alle
personen in de auto, van de hoeveelheid
brandstof en van de verschillende
uitrustingselementen van de auto.
Voor optimale prestaties moet de auto
worden geparkeerd en geladen op een
vlakke ondergrond (vermijd de volgende
omstandigheden: parkeren op een helling of
gedeeltelijk op een stoeprand).
Het aankoppelen van een aanhanger
aan uw auto kan de werking van het
systeem beïnvloeden.
Werking
Het gewicht in de auto wordt in de volgende
gevallen gemeten:
►
Automatisch wanneer de auto wordt gestart;
ON► Als de auto stilstaat en deze toets in
de laadruimte wordt ingedrukt. Het
systeem is dan 5 minuten actief.
Weergave van de meting in de laadruimte
ON
Als de massa in de auto het maximaal
toegestane gewicht nadert, gaan de
controlelampjes in deze toetsen branden.
ON
Als de massa in de auto het maximaal
toegestane gewicht overschrijdt, gaan de
controlelampjes in deze toetsen branden.
Weergave van de meting op het
instrumentenpaneel
Als de massa in de auto het maximaal
toegestane gewicht overschrijdt, gaat
dit controlelampje branden.
Storing
Weergave van een storing van het
systeem in de laadruimte
Wanneer de lading is berekend, gaan de
lampjes van de 3 toetsen ongeveer 3 seconden
tegelijkertijd knipperen en gaan daarna uit.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Informatie op het instrumentenpaneel
Deze waarschuwingslampjes gaan branden in
combinatie met een melding.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Eco-mode
De eco-mode bepaalt de maximale gebruiksduur
van een aantal functies om te voorkomen dat de
accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal
elektrische functies zoals het audio- en
telematicasysteem, de ruitenwissers, het dimlicht
Page 151 of 260

149
Praktische informatie
7Storing
Weergave van een storing van het
systeem in de laadruimte
Wanneer de lading is berekend, gaan de
lampjes van de 3 toetsen ongeveer 3 seconden
tegelijkertijd knipperen en gaan daarna uit.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Informatie op het instrumentenpaneel
Deze waarschuwingslampjes gaan branden in
combinatie met een melding.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Eco-mode
De eco-mode bepaalt de maximale gebruiksduur
van een aantal functies om te voorkomen dat de
accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal
elektrische functies zoals het audio- en
telematicasysteem, de ruitenwissers, het dimlicht
en de plafonniers nog in totaal maximaal 40
minuten gebruiken.
Inschakelen van deze
modus
Een melding op het display van het
instrumentenpaneel geeft aan dat de eco-mode
is ingeschakeld en de actieve functies worden in
de ruststand gezet.
Als u op het moment dat de eco-mode wordt ingeschakeld aan het telefoneren
bent, kan het gesprek nog gedurende
ongeveer 10 minuten worden voortgezet via
het Bluetooth-systeem van het audiosysteem
in uw auto.
Eco-mode afsluiten
De door de eco-mode uitgeschakelde functies
worden automatisch weer ingeschakeld als de
motor gestart wordt.
Start om de functies direct weer te kunnen
gebruiken de motor en laat deze draaien:
–
minder dan 10 minuten om de functies
ongeveer 5 minuten te kunnen gebruiken,
–
meer dan 10 minuten om de functies ongeveer
30 minuten te kunnen gebruiken.
Laat de motor de aangegeven tijd draaien om
er zeker van te zijn dat de accu voldoende is
opgeladen.
V
ermijd het herhaaldelijk en continu starten van
de motor om de accu bij te laden.
Als de accu ontladen is, kan de motor niet gestart worden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12V-accu.
Spaarfase
De spaarfase stuurt de elektrische functies van
de auto aan om het ontladen van de accu te
voorkomen.
Tijdens het rijden kunnen in verband met de
laadtoestand van de accu enkele functies, zoals
de airconditioning en achterruitverwarming,
tijdelijk worden uitgeschakeld.
Deze functies worden automatisch weer
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu
dit toelaat.
Allesdragers / Imperiaal
Adviezen
Verdeel de lading gelijkmatig om te
voorkomen dat een van de zijden wordt
overbelast.
Plaats de zwaarste lading zo dicht mogelijk
bij het dak.
Sjor de lading goed vast.
Rijd behoedzaam: wees bedacht op een
grotere zijwindgevoeligheid en de stabiliteit
van de auto kan door de belading worden
beïnvloed.
Page 152 of 260

150
Praktische informatie
Controleer regelmatig de stevigheid en
bevestiging van de allesdragers of imperiaal,
op zijn minst voorafgaand aan elke reis.
Bij het beladen van de dakdragers (niet
hoger dan 40 cm) mogen de volgende
gewichten niet worden overschreden:
–
Dakdragers op dakrails: 80
kg.
–
T
wee op het dak geschroefde dakdragers:
100
kg.
–
Drie met bouten op het dak bevestigde
dakdragers: 150
kg.
–
Een aluminium imperiaal: 120
kg.
–
Een stalen imperiaal: 1
15 kg.
Pas de rijsnelheid bij een belading hoger dan
40
cm aan de rijomstandigheden aan om
schade aan de dakdragers of de imperiaal
en de bevestigingspunten in het dak te
voorkomen.
Kijk de landelijke wetgeving na met
betrekking tot het vervoeren van voorwerpen
die langer zijn dan de auto.
Uit veiligheidsoverwegingen en om te
voorkomen dat het dak van uw auto
beschadigd raakt, is het raadzaam uitsluitend
voor uw auto goedgekeurde allesdragers en
imperiaals te gebruiken.
Houd u aan de montagevoorschriften en
de gebruiksvoorwaarden die zijn vermeld in
de handleiding die met de allesdragers en
imperiaals is meegeleverd.
Gebruik bij het monteren van allesdragers
of een imperiaal de hiervoor bestemde
bevestigingspunten:
►
V
erwijder de afdekkapjes van de
bevestigingspunten van de auto.
►
Breng de bevestigingspunten van de
allesdragers aan en vergrendel ze één voor één
op het dak.
►
Controleer of de allesdragers of de imperiaal
goed zijn bevestigd (door eraan te schudden).
De allesdragers kunnen voor elk paar
bevestigingspunten worden afgesteld.
Onder de motorkap
Stop & Start
Schakel het contact altijd uit als
u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te voorkomen.
Door de plaats van de hendel kan de
motorkap niet worden geopend zolang
het linker voorportier is gesloten.
Wees bij warme motor voorzichtig met
het bedienen van de veiligheidshaak en
de motorkapsteun (kans op brandwonden).
Gebruik het beschermde gedeelte.
Zorg ervoor dat u bij geopende motorkap niet
tegen de hendel aan stoot.
Open de motorkap niet als het hard waait.
Koelen van de motor als deze wordt
afgezet
De koelventilator van de motor kan starten
nadat de motor is afgezet.
Wees voorzichtig met voorwerpen
of kleding die in de propeller van de
ventilator kunnen komen!
Openen
► Open het linker voorportier .
► Trek de hendel aan de onderzijde van de
deuropening naar u toe.
► Duw de hendel omhoog en til de motorkap
op.
► Neem de motorkapsteun uit de houder en
bevestig deze in de uitsparing om de motorkap
geopend te houden.
Sluiten
► Haal de motorkapsteun uit de uitsparing.