Page 105 of 260

103
Rijden
6wordt uitgeschakeld. De wielen zijn dan
geblokkeerd.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de vrijloop.
Bij een auto met een automatische
transmissie klinkt er een geluidssignaal
als het bestuurdersportier wordt geopend
terwijl stand N is geselecteerd. Dit stopt als
het bestuurdersportier weer wordt gesloten.
Uitschakelen van de
automatische werking
Onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld
bij zeer koud weer, bij het trekken van een
aanhanger of bij slepen (bijv. in het geval van
autopech), kan het noodzakelijk zijn om de
automatische werking van het systeem uit te
schakelen.
►
Start de motor
.
►
T
rek wanneer de parkeerrem is vrijgezet
deze met de hendel aan.
►
Laat het rempedaal volledig los.
►
Houd de hendel 10 tot 15 seconden in de
stand voor het vrijzetten.
►
Laat de hendel los.
►
T
rap het rempedaal in en houd dit ingetrapt.
►
Houd de hendel gedurende 2 seconden in de
stand voor het aantrekken.
Het uitschakelen van de automatische
werking wordt bevestigd door het branden
van dit lampje op het instrumentenpaneel.
►
Laat de hendel en het rempedaal los.
V
anaf dit moment kan de parkeerrem alleen
handmatig met behulp van de hendel worden
aangetrokken en vrijgezet.
Herhaal deze procedure voor het inschakelen
van de automatische werking (bevestigd
door het doven van het lampje op het
instrumentenpaneel).
Noodremfunctie
Als het rempedaal niet werkt of in een
uitzonderlijke situatie (bijv. wanneer de
bestuurder onwel wordt), kan de auto
worden afgeremd door aan de elektrische
parkeerremhendel te trekken en deze vast te
houden. De auto wordt afgeremd zolang aan
de hendel wordt getrokken; als de hendel wordt
losgelaten stopt het remmen.
De systemen ABS en DSC zorgen ervoor dat
de auto stabiel blijft wanneer de noodremfunctie
actief is.
In geval van een storing in de noodremfunctie
wordt de melding "Storing parkeerrem" op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Bij een storing in de systemen ABS en DSC,
aangegeven door het branden van een of
beide lampjes op het instrumentenpaneel, kan
de stabiliteit van de auto niet meer worden
gegarandeerd.
In dat geval moet de bestuurder er zelf voor
zorgen dat de auto stabiel blijft door afwisselend
aan de hendel te trekken en deze weer los te
laten tot de auto stilstaat.
Hill Start Assist
Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden
op een helling kort (ongeveer 2 seconden) op
zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het
rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.
Dit systeem is alleen actief als:
–
de auto volledig stilstaat met het rempedaal
ingetrapt,
–
aan bepaalde hellingcondities is voldaan,
–
het bestuurdersportier is gesloten.
Verlaat de auto niet in de korte periode
dat de Hill Start Assist in werking is.
Als iemand de auto moet verlaten terwijl
de motor draait, trek dan de parkeerrem
handmatig aan. Controleer vervolgens of het
waarschuwingslampje van de parkeerrem en
het waarschuwingslampje P op de hendel
van de elektrische parkeerrem permanent
branden (niet knipperen).
De functie Hill Start Assist kan niet
worden uitgeschakeld. Maar als de
parkeerrem wordt aangetrokken om de auto
Page 106 of 260

104
Rijden
Inschakelen van de
achteruitversnelling
► Trek de ring onder de pookknop omhoog en
beweeg de versnellingshendel eerst naar links
en dan naar voren.
Schakel de achteruitversnelling alleen in
als de auto stilstaat en de motor
stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het starten van
de motor te vergemakkelijken:
– zet de versnellingshendel altijd in de
neutraalstand,
– trap het koppelingspedaal in.
stil te zetten, wordt de werking van de functie
onderbroken.
Werking
Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden wanneer u
het rempedaal loslaat:
–
bij een handgeschakelde versnellingsbak
de eerste versnelling of de neutraalstand is
ingeschakeld,
–
als bij de automatische transmissie de stand D
of M is ingeschakeld.
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden als u
het rempedaal loslaat.
Storing
Bij een storing gaan deze
waarschuwingslampjes branden.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats om het systeem
te laten controleren.
Handgeschakelde
5-versnellingsbak
Inschakelen van de
achteruitversnelling
► Trap het koppelingspedaal volledig in en zet
de versnellingshendel in de neutraalstand.
► Beweeg de versnellingshendel naar rechts en
vervolgens naar achteren.
Schakel de achteruitversnelling alleen in
als de auto stilstaat en de motor
stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het starten van
de motor te vergemakkelijken:
–
zet de versnellingshendel altijd in de
neutraalstand,
–
trap het koppelingspedaal in.
Handgeschakelde
6-versnellingsbak
Inschakelen van de 5e of de
6
e versnelling
► Beweeg de selectiehendel zo ver mogelijk
naar rechts om de 5e of de 6e versnelling in te
schakelen.
Wanneer u dit niet doet, dan kan de
versnellingsbak permanent beschadigd
raken (per ongeluk schakelen naar de 3
e of 4e
versnelling).
Page 107 of 260

105
Rijden
6Inschakelen van de
achteruitversnelling
► Trek de ring onder de pookknop omhoog en
beweeg de versnellingshendel eerst naar links
en dan naar voren.
Schakel de achteruitversnelling alleen in
als de auto stilstaat en de motor
stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het starten van
de motor te vergemakkelijken:
–
zet de versnellingshendel altijd in de
neutraalstand,
–
trap het koppelingspedaal in.
Automatische transmissie
Bij deze automatische transmissie met 8
versnellingen kunt u kiezen voor automatisch of
handmatig schakelen.
Er zijn twee gebruiksmogelijkheden:
–
Automatisch schakelen
: het schakelen wordt
elektronisch aangestuurd door de transmissie:
–
Handmatig schakelen
: in deze stand kan de
bestuurder zelf sequentieel schakelen.
In de modus automatisch blijft het altijd mogelijk
om zelf te schakelen met behulp van de flippers
aan de stuurkolom (bijvoorbeeld om even snel
in te halen).
Keuzeschakelaar
Wanneer u de keuzeschakelaar draait,
raden wij u uit veiligheidsoverwegingen
aan om het rempedaal ingedrukt te houden.
P. Parkeren.
R.Achteruitversnelling.
N. Neutraalstand.
D. Rijden (automatisch schakelen).
M. Handmatig (handmatig schakelen
met sequentieel schakelen tussen de
versnellingen).
De stand N kunt u gebruiken in een file
of bij het wassen van de auto in een
automatische wasstraat.
Stuurwielflippers
► Trek de rechter flipper "+" of linker flipper "-"
naar u toe om op of terug te schakelen.
Met de flippers kunt u de neutraalstand
niet selecteren en de achteruitversnelling
niet in- en uitschakelen.
Page 108 of 260

106
Rijden
Zet de selectiehendel nooit in de stand N
als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de stand P of R
als de auto niet volledig stilstaat.
Tijdelijk handmatig
schakelen
U kunt tijdelijk zelf schakelen met de flippers " +"
en "-” aan het stuurwiel. Als het motortoerental
het toestaat, wordt de gevraagde versnelling
ingeschakeld.
Dankzij deze functie kunt u anticiperen op
bepaalde situaties, zoals het inhalen van een
andere auto of het naderen van een bocht.
Als de flippers enige tijd niet meer gebruikt
worden, gaat de versnellingsbak weer over op
de automatische stand.
Kruipen (bewegen zonder
het gaspedaal te gebruiken)
Dankzij deze functie kan de auto bij een lage
snelheid gemakkelijker worden bestuurd
(inparkeren, file rijden enz.).
Als de motor stationair draait, de parkeerrem
is uitgeschakeld en de stand D, M of R is
geselecteerd, begint de auto langzaam naar
voren te bewegen zodra u het rempedaal
loslaat (zelfs zonder dat u het gaspedaal
bedient).
Informatie op het
instrumentenpaneel
Wanneer u de selectiehendel verplaatst of op
toets M drukt, worden de betreffende versnelling
en het controlelampje op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Het symbool - wordt weergegeven bij een
ongeldige waarde.
► Als de melding " V oet op het
rempedaal" op het instrumentenpaneel
wordt weergegeven, moet u het rempedaal
stevig indrukken.
Starten en wegrijden
► Trap het rempedaal in en selecteer de
stand P.
►
Start de motor
.
Als niet aan de bovenstaande voorwaarden
wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal en
verschijnt een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
►
Zet de parkeerrem vrij.
►
Selecteer de stand R
, N of D.
Wanneer de auto zwaar beladen is en u
deze op een steile helling parkeert, houd
dan het rempedaal ingetrapt, selecteer de
stand D, laat de parkeerrem los en laat
vervolgens het rempedaal los.
►
Laat het rempedaal geleidelijk los.
De auto begint onmiddellijk te rijden.
Als P wordt weergegeven op het instrumentenpaneel terwijl de
keuzeschakelaar in een andere stand staat,
dient u de keuzeschakelaar in de stand P te
zetten om te kunnen starten.
Als tijdens het rijden per ongeluk de stand N
wordt geselecteerd, laat het motortoerental
dan zakken tot stationair toerental, zet de
selectiehendel in de stand D en trap het
gaspedaal weer in.
Als de motor stationair draait, het rempedaal is losgelaten en de stand R,
D of M is geselecteerd, zet de auto zich zelfs
al in beweging als het gaspedaal niet is
ingetrapt.
Laat geen kinderen zonder toezicht achter in
de auto.
Verlaat om veiligheidsredenen de auto nooit,
zelfs niet voor een korte tijd, zonder de sleutel
of afstandsbediening mee te nemen.
Trek de parkeerrem aan en selecteer de
stand P indien er onderhoudswerkzaamheden
moeten worden uitgevoerd bij draaiende
motor.
Probeer een auto met een automatische
transmissie nooit aan te duwen of slepen
om de motor te starten.
Automatische werking
► Selecteer stand D om de transmissie
automatisch te laten schakelen.
De transmissie werkt dan in de auto-adaptieve
stand; u hoeft zelf niet te schakelen. De
transmissie kiest voortdurend de meest
geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl,
het profiel van de weg en de belading van de
auto.
Voor een maximale acceleratie zonder de
stand van de selectiehendel te wijzigen,
dient u het gaspedaal volledig in te trappen
(kickdown). De transmissie schakelt automatisch
terug of handhaaft de ingeschakelde versnelling
totdat de motor het maximumtoerental bereikt.
Bij het remmen schakelt de transmissie
automatisch terug voor een betere
motorremwerking.
Om de veiligheid te verbeteren schakelt de
transmissie niet naar een hogere versnelling als
u het gaspedaal plotseling loslaat.
Page 109 of 260

107
Rijden
6Zet de selectiehendel nooit in de stand N
als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de stand P of R
als de auto niet volledig stilstaat.
Tijdelijk handmatig
schakelen
U kunt tijdelijk zelf schakelen met de flippers " +"
en "-” aan het stuurwiel. Als het motortoerental
het toestaat, wordt de gevraagde versnelling
ingeschakeld.
Dankzij deze functie kunt u anticiperen op
bepaalde situaties, zoals het inhalen van een
andere auto of het naderen van een bocht.
Als de flippers enige tijd niet meer gebruikt
worden, gaat de versnellingsbak weer over op
de automatische stand.
Kruipen (bewegen zonder
het gaspedaal te gebruiken)
Dankzij deze functie kan de auto bij een lage
snelheid gemakkelijker worden bestuurd
(inparkeren, file rijden enz.).
Als de motor stationair draait, de parkeerrem
is uitgeschakeld en de stand D, M of R is
geselecteerd, begint de auto langzaam naar
voren te bewegen zodra u het rempedaal
loslaat (zelfs zonder dat u het gaspedaal
bedient).
Vanwege de veiligheid mag u de auto
nooit met draaiende motor verlaten en de
portieren sluiten.
Handmatig schakelen
► Druk op toets M met de selectiehendel
in stand D om sequentieel met 6
versnellingen te schakelen.
Het lampje van de toets gaat branden.
►
Bedien
de flipper "+" of "-" aan de stuurkolom.
M wordt weergegeven en op het
instrumentenpaneel worden de
achtereenvolgend ingeschakelde versnellingen
weergegeven.
►
U kunt op elk moment weer overschakelen
op de automatische werking door weer op toets
M
te drukken.
Het lampje van de toets gaat uit.
In de handmatige stand hoeft u het
gaspedaal niet los te laten terwijl u
schakelt.
Schakelen naar een andere versnelling
kan alleen als de snelheid van de auto
en het toerental van de motor dit toestaan.
Als het motortoerental te laag of te hoog is, knippert de geselecteerde versnelling
enkele seconden en vervolgens wordt de
werkelijk ingeschakelde versnelling
weergegeven.
Als de auto stilstaat of langzaam rijdt, kiest de
transmissie automatisch stand M1.
Rem af op de motor om uw snelheid te
verlagen als u van een steile helling rijdt
(terugschakelen of een lagere versnelling
kiezen), om de remmen te sparen.
Voortdurend remmen kan leiden tot
oververhitting van de remmen, met de kans
dat het remsysteem beschadigd raakt of niet
meer werkt.
Rem alleen als dit noodzakelijk is om snelheid
te minderen of te stoppen.
Afhankelijk van de weg kunt u soms beter handmatig schakelen (bijvoorbeeld
op een bergweg).
De automatische stand is niet altijd geschikt
en bovendien kunt u dan niet op de motor
remmen.
Ongeldige waarde bij
handmatig schakelen
Dit symbool verschijnt als een versnelling
niet goed is ingeschakeld (de
keuzeschakelaar bevindt zich tussen twee
standen in).
►
Zet de keuzeschakelaar "goed" in de
gewenste stand.
Page 110 of 260

108
Rijden
– de eerste versnelling in te schakelen;
– de achteruitversnelling in te schakelen.
Stop & Start
De Stop & Start-functie zet de motor tijdelijk
af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht,
opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch
opnieuw gestart (START-stand) als u weer weg
wilt rijden.
De functie is perfect afgestemd op stadsgebruik
en zorgt voor een lager brandstofverbruik,
minder uitstoot van schadelijke stoffen en een
aangename rust in het interieur tijdens het
wachten.
De functie heeft geen invloed op de
functionaliteit van de auto, met name het
remmen.
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd
uit als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
opnieuw starten van de motor te voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg moet
rijden.
Stilzetten van de auto
Selecteer voordat u de motor afzet de stand P
en trek vervolgens de parkeerrem aan om de
auto te blokkeren.
U kunt bij het selecteren van de stand P
een zwaar punt voelen.
Als de selectiehendel niet in de stand
P staat, klinkt bij het openen van het
bestuurdersportier of na ongeveer 45
seconden een geluidssignaal en verschijnt
een melding op het display.
►
Zet de selectiehendel in de stand P
; het
geluidssignaal stopt en de melding verdwijnt.
Wanneer de auto zwaar beladen is en u
deze op een steile helling parkeert, houd
dan het rempedaal ingetrapt, selecteer de
stand P, trek de parkeerrem aan en laat
vervolgens het rempedaal weer los.
Controleer voordat u uitstapt altijd of de
keuzeschakelaar in de stand P staat.
Storing
Bij aangezet contact wordt een melding
op het display van het instrumentenpaneel
weergegeven die duidt op een storing in de
transmissie.
De transmissie werkt dan met een
noodprogramma en de 3
e versnelling blijft
ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok
voelen bij het selecteren van R vanuit de stand
P, of R vanuit de stand N. Dit is niet schadelijk
voor de transmissie.
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de
geldende snelheidslimiet).
Laat het systeem controleren door een
PEUGEOT-dealer of door een gekwalificeerde
werkplaats.
De automatische transmissie kan
beschadigd raken:
–
als u het gaspedaal en het rempedaal
gelijktijdig intrapt (bedien deze pedalen
uitsluitend met uw rechtervoet),
–
als u, indien de accu geen stroom levert,
de keuzeschakelaar vanuit de stand P
geforceerd naar een andere stand schakelt.
Zet, om het brandstofverbruik tijdens
langdurig stilstaan met draaiende motor
(file, enz...) te beperken, de keuzeschakelaar
in de stand N en trek de parkeerrem aan.
Het aanduwen om de motor te starten is
bij een auto met een automatische
transmissie niet toegestaan.
Schakelindicator
(Afhankelijk van de motoruitvoering.)
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet
worden ingeschakeld om het brandstofverbruik
te verminderen.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en
de uitrusting van de auto kan het systeem u
adviseren één of meerdere versnellingen op te
schakelen.
U bent niet verplicht om schakeladviezen op te
volgen. De keuze van de optimale versnelling
hangt namelijk altijd af van de situatie op de
weg, de verkeersdrukte en de veiligheid. De
bestuurder blijft altijd zelf verantwoordelijk voor
het al dan niet opvolgen van een schakeladvies
van het systeem.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
Bij auto's met een automatische
transmissie werkt dit systeem alleen in
de handbediende stand.
De informatie wordt in de vorm van een
pijl omhoog of omlaag op het
instrumentenpaneel weergegeven. Daarnaast
kan de aanbevolen versnelling worden
weergegeven.
Het systeem past het schakeladvies aan
de rijomstandigheden (helling, belading
van de auto enz.) en de rijstijl van de
bestuurder (veel vermogen nodig,
accelereren, remmen enz.) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
Page 111 of 260

109
Rijden
6– de eerste versnelling in te schakelen;
– de achteruitversnelling in te schakelen.
Stop & Start
De Stop & Start-functie zet de motor tijdelijk
af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht,
opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch
opnieuw gestart (START-stand) als u weer weg
wilt rijden.
De functie is perfect afgestemd op stadsgebruik
en zorgt voor een lager brandstofverbruik,
minder uitstoot van schadelijke stoffen en een
aangename rust in het interieur tijdens het
wachten.
De functie heeft geen invloed op de
functionaliteit van de auto, met name het
remmen.
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd
uit als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
opnieuw starten van de motor te voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg moet
rijden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
rijadviezen, met name over het rijden op
overstroomde wegen.
Uitschakelen/inschakelen
Met toets
► U kunt het systeem met deze toets uit- of
inschakelen.
Het lampje brandt
als het systeem is
uitgeschakeld.
Met audiosysteem/touchscreen
De functie kan worden
in- en uitgeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.
Als u het systeem met de motor in de STOP-stand uitschakelt, dan wordt de
motor direct opnieuw gestart.
Het systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld zodra u de motor opnieuw
start.
Werking
Belangrijkste voorwaarden voor gebruik
– De deur aan bestuurderszijde moet zijn
gesloten.
–
De deur moet zijn gesloten.
–
De veiligheidsgordel van de bestuurder moet
zijn vastgemaakt.
–
Het laadniveau van de accu moet voldoende
zijn.
–
De temperatuur van de motor moet binnen het
nominale werkingsbereik liggen.
–
De buitentemperatuur moet tussen 0 °C en 35
°C liggen.
De motor in stand-by (STOP-modus)
zetten
De motor gaat automatisch in de modus
stand-by wanneer de bestuurder aangeeft dat er
wordt gestopt.
–
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak
: als u bij een snelheid lager
dan 2 mph (3
km/h), of wanneer de auto stilstaat
(afhankelijk van de motor) de versnellingshendel
in de neutraalstand zet en vervolgens het
koppelingspedaal loslaat.
–
Bij een auto met een automatische
transmissie : als u bij een snelheid lager dan
2 mph (3 km/h), of wanneer de auto stilstaat
(afhankelijk van de motor) het rempedaal intrapt,
of de versnellingshendel in stand N
zet.
Page 112 of 260

11 0
Rijden
Tijdteller
Een tijdteller houdt bij hoelang stand-by tijdens
de reis is gebruikt. De teller wordt, elke keer
wanneer u het contact inschakelt, weer op nul
gezet.
Speciale gevallen:
De motor gaat niet naar stand-by als er niet aan
alle voorwaarden voor de werking is voldaan en
in de volgende gevallen:
–
Steile helling (omhoog of omlaag).
–
De auto heeft sinds de laatste start (met de
sleutel of de toets "
START/STOP") niet harder
dan 10
km/h gereden.
–
De elektrische parkeerrem wordt/is
ingeschakeld.
–
Als het draaien van de motor nodig is om het
interieur op een aangename temperatuur te
houden.
–
De ontwaseming is ingeschakeld.
In deze gevallen knippert dit
controlelampje een paar seconden,
waarna het uit gaat.
Nadat de motor is gestart, is de
STOP-stand niet beschikbaar zolang de
auto nog geen snelheid van 8 km/h heeft
bereikt.
Tijdens parkeermanoeuvres werkt de STOP-stand enkele seconden na het
schakelen uit de achteruitversnelling of het
draaien van het stuurwiel niet.
De motor opnieuw starten
(START-stand)
De motor start automatisch zodra de bestuurder
laat merken dat hij wil gaan rijden.
–
Bij een handgeschakelde versnellingsbak
:
met het koppelingspedaal volledig ingedrukt.
–
Bij een auto met een automatische
transmissie :
•
Met de keuzehendel in stand D
of M: met het
rempedaal niet ingedrukt.
•
Met de keuzehendel in stand N
en
het rempedaal niet ingedrukt: met de
keuzehendel in D of M.
•
Met de keuzehendel in stand P
en het
rempedaal ingedrukt: met de keuzehendel in
R, N, D of M.
Speciale gevallen:
De motor start automatisch opnieuw als er aan
alle voorwaarden voor de werking is voldaan en
in de volgende gevallen:
–
De rijsnelheid van de auto is hoger dan 3 km/h
(afhankelijk van de motor).
In dat geval knippert dit controlelampje
een paar seconden, waarna het uit gaat.
Storingen
Afhankelijk van de uitvoering van de auto:Bij een systeemstoring gaat dit
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel knipperen.
Het lampje van deze toets knippert en er
wordt een melding weergegeven in
combinatie met een geluidssignaal.
Laat uw auto controleren door een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
De auto slaat af in de STOP-stand.
In dat geval gaan alle waarschuwingslampjes op
het instrumentenpaneel branden.
Afhankelijk van de uitvoering kan er ook een
waarschuwingsmelding worden weergegeven,
waarbij u wordt verzocht om de selectiehendel in
stand N te zetten en het rempedaal in te trappen.
►
Zet het contact af en start vervolgens de
motor met de sleutel of de knop ST
ART/STOP.
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat werkzaamheden aan de accu alleen
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.
Bandenspannings-
controlesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset .