Page 137 of 260

135
Rijden
6Het systeem biedt ondersteuning bij de volgende
manoeuvres:
A.Fileparkeren - inparkeren
B. Fileparkeren - uitparkeren
C. Parkeervakken - inparkeren
Werking
► Verminder de snelheid van de auto tot 30 km/h of
lager als u een parkeerplek nadert.
Inschakelen van de functie
De functie kan in het menu Auto/Rijverlichting
van het touchscreen worden ingeschakeld.
Selecteer "Park Assist".
Wanneer de functie wordt ingeschakeld, wordt het Dodehoekbewaking-systeem
uitgeschakeld.
Tot de start van de parkeermanoeuvre of de manoeuvre om de parkeerplek te verlaten kunt
u op elk gewenst moment op de pijl in de
linkerbovenhoek van de weergegeven pagina
drukken om de functie uit te schakelen.
Selecteren van het type manoeuvre
Er wordt een selectiepagina voor de manoeuvre op
het touchscreen weergegeven: standaard is dit de
pagina "Inparkeren" als de auto na het aanzetten van
het contact heeft gereden, zo niet dan wordt de pagina
"Uitparkeren" weergegeven.
►
Selecteer het type en de zijde van de manoeuvre
om het zoeken naar een parkeerplek in te schakelen.
De geselecteerde manoeuvre kan op elk gewenst
moment worden gewijzigd, ook wanneer er naar een
beschikbare parkeerplek wordt gezocht.
Dit lampje gaat branden om de selectie te bevestigen.
Zoeken naar een parkeerplek
► Zorg dat u tijdens het rijden een afstand van 0,50 tot
1,50 meter tussen de geparkeerde auto's en uw auto
aanhoudt en rijd hierbij niet harder dan 30
km/h tot het
systeem een beschikbare parkeerplek vindt.
Het zoeken naar een parkeerplek wordt gestopt als
de afstand tussen de geparkeerde auto's en uw auto
kleiner of groter is. De functie wordt automatisch
uitgeschakeld vanaf een rijsnelheid van 50 km/h.
Voor "fileparkeren" moet de parkeerruimte minimaal gelijk zijn aan de lengte van uw auto
plus 0,60 m.
Voor "haaks parkeren" moet de breedte van de
parkeerruimte minimaal gelijk zijn aan de breedte
van uw auto plus 0,70 m.
Als de functie Park Assist via het menu Rijden
/ Auto van het het touchscreen is
uitgeschakeld, wordt deze automatisch
ingeschakeld zodra het systeem wordt geactiveerd.
Wanneer het systeem een beschikbare parkeerplek
vindt, wordt er “OK“ op de parkeerweergave getoond in
combinatie met een geluidssignaal.
Voorbereiden op de manoeuvre
► Rijd heel langzaam totdat het verzoek wordt
weergegeven om de auto tot stilstand te brengen:
Page 138 of 260

136
Rijden
Het manoeuvreersymbool wordt in het rood
weergegeven, in combinatie met de melding
"Manoeuvre voltooid" op het touchscreen.
Wanneer de functie wordt uitgeschakeld, gaat
dit lampje uit en klinkt er een geluidssignaal.
Bij het inparkeren is het mogelijk dat de bestuurder de
manoeuvre moet voltooien.
Werkingslimieten
– Het systeem kan een ongeschikte parkeerplaats
voorstellen (parkeerverbod, wegwerkzaamheden met
beschadigd wegdek, parkeerplaats naast een greppel
enz.).
– Het systeem kan aangeven dat er een plaats is
gevonden, maar biedt deze niet aan vanwege een
vast obstakel aan de tegenoverliggende zijde van de
manoeuvre waardoor de auto de voor het inparkeren
benodigde baan niet kan volgen.
– Het systeem kan aangeven dat er een plaats is
gevonden, maar activeert de manoeuvre niet, omdat de
breedte van de rijstrook onvoldoende is.
– Het systeem is niet ontworpen voor het uitvoeren van
parkeermanoeuvres in scherpe bochten.
– Het systeem detecteert geen parkeerplaatsen die
veel groter zijn dan de auto zelf of die begrensd worden
door obstakels die te laag (trottoirbanden, drempels
enz.) of te dun (bomen, palen, draadhekken enz.) zijn.
– Als de auto zwaar is beladen, kunnen de
afstandsmetingen worden verstoord door het
achteroverhellen van de auto.
" Stop de auto" wordt samen met "STOP" en een
geluidssignaal weergegeven.
Als de auto is gestopt, wordt er een instructiepagina op
het scherm weergegeven.
►
V
olg de instructies om de manoeuvre voor te
bereiden.
De start van de manoeuvre wordt aangegeven met de
melding "Manoeuvre wordt uitgevoerd" in combinatie
met een geluidssignaal.
Achteruitrijden wordt aangeduid door deze melding:
" Stuurwiel loslaten, achteruitrijden".
De functie Visiopark 1 en de parkeerhulp worden
automatisch ingeschakeld zodat u de directe omgeving
van de auto tijdens de manoeuvre in de gaten kunt
houden.
Tijdens de manoeuvre
Het systeem neemt de besturing van de auto over. Het
geeft instructies over de richting bij het manoeuvreren
als de auto parallel wordt in- en uitgeparkeerd, en bij
het parkeren in een parkeervak.
Deze instructies worden weergegeven als een symbool
in combinatie met een melding:
"Achteruitversnelling".
"Vooruit".
De status van de manoeuvre wordt aangegeven door
deze symbolen:
Manoeuvre wordt uitgevoerd (groen).
Manoeuvre geannuleerd of beëindigd (rood)
(de pijlen geven aan dat de bestuurder de
controle over de auto weer moet overnemen).
De maximale snelheden tijdens manoeuvres worden
met de volgende symbolen aangegeven:
77 km/h bij het inparkeren.
55 km/h bij het uitparkeren.
Tijdens de manoeuvres draait het stuurwiel
snel rond: houd daarom het stuurwiel niet
tegen en steek uw handen niet tussen de spaken
van het stuurwiel. Let op voorwerpen die het
draaien van het stuurwiel kunnen hinderen (wijde
kleding, sjaal, das, enz.). Kans op letsel!
Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder
om continu het verkeer in de gaten te houden,
vooral tegenliggers.
De bestuurder moet controleren of er geen
voorwerpen of personen in de baan van de auto
aanwezig zijn.
De beelden van de camera('s) op het touchscreen kunnen door het terrein worden
vervormd.
In schaduwrijke gebieden of bij weinig (zon)licht kan
het beeld donkerder en met minder contrast worden
weergegeven.
De manoeuvre kan op ieder gewenst moment definitief
worden onderbroken, door de bestuurder zelf of
automatisch door het systeem. Onderbreking door de bestuurder:
–
door de controle over de auto weer over te nemen.
–
door de richtingaanwijzers in te schakelen aan de
tegenovergestelde zijde van die van de manoeuvre.
–
door de veiligheidsgordel van de bestuurder los te
maken.
–
door het contact af te zetten.
Onderbreking door het systeem:
–
De snelheidslimiet wordt overschreden: 7
km/h
tijdens manoeuvres bij het inparkeren en 5 km/h bij het
uitparkeren.
–
De antispinregeling grijpt in op een glad wegdek.
–
Een van de portieren of de bagageruimte wordt
geopend.
–
De motor slaat af.
–
Bij een storing in het systeem.
–
Na 10 in- of uitparkeermanoeuvres bij fileparkeren en
na 7 manoeuvres bij haaks inparkeren.
Wanneer de manoeuvre wordt onderbroken, dan wordt
de functie automatisch uitgeschakeld.
Het manoeuvreersymbool wordt in het rood
weergegeven, samen met de melding "Manoeuvre
geannuleerd" op het touchscreen.
Een melding verzoekt de bestuurder om de controle
over de auto weer over te nemen.
De functie wordt na een paar seconden uitgeschakeld; dit lampje gaat uit en de functie
keert terug naar de oorspronkelijke weergave.
Einde van de in- of uitparkeermanoeuvre
De auto stopt zodra de manoeuvre is voltooid.
Page 139 of 260

137
Rijden
6Het manoeuvreersymbool wordt in het rood
weergegeven, in combinatie met de melding
"Manoeuvre voltooid" op het touchscreen.
Wanneer de functie wordt uitgeschakeld, gaat
dit lampje uit en klinkt er een geluidssignaal.
Bij het inparkeren is het mogelijk dat de bestuurder de
manoeuvre moet voltooien.
Werkingslimieten
– Het systeem kan een ongeschikte parkeerplaats
voorstellen (parkeerverbod, wegwerkzaamheden met
beschadigd wegdek, parkeerplaats naast een greppel
enz.).
–
Het systeem kan aangeven dat er een plaats is
gevonden, maar biedt deze niet aan vanwege een
vast obstakel aan de tegenoverliggende zijde van de
manoeuvre waardoor de auto de voor het inparkeren
benodigde baan niet kan volgen.
–
Het systeem kan aangeven dat er een plaats is
gevonden, maar activeert de manoeuvre niet, omdat de
breedte van de rijstrook onvoldoende is.
–
Het systeem is niet ontworpen voor het uitvoeren van
parkeermanoeuvres in scherpe bochten.
–
Het systeem detecteert geen parkeerplaatsen die
veel groter zijn dan de auto zelf of die begrensd worden
door obstakels die te laag (trottoirbanden, drempels
enz.) of te dun (bomen, palen, draadhekken enz.) zijn.
–
Als de auto zwaar is beladen, kunnen de
afstandsmetingen worden verstoord door het
achteroverhellen van de auto.
Gebruik de functie niet onder de volgende omgevingsomstandigheden:
–
Langs een zachte berm (bijvoorbeeld greppel),
kade of een rand van een afgrond.
–
Bij een glad wegdek (bijvoorbeeld ijzel).
Gebruik de functie niet als een van de volgende situaties zich voordoet:
–
Als de bandenspanning van een band te laag is.
–
Als een van de bumpers is beschadigd.
–
Als een van de camera's defect is.
Gebruik de functie niet wanneer de auto is blootgesteld aan een van de volgende
aanpassingen:
–
W
anneer voorwerpen worden vervoerd die
langer zijn dan de auto (ladder op de allesdragers,
fietsendrager op de achterklep enz.).
–
Indien een niet-goedgekeurde trekhaak
gemonteerd is.
–
Indien sneeuwkettingen gemonteerd zijn.
–
Indien een noodreservewiel wordt gebruikt.
–
Als wielen met een andere diameter dan de
oorspronkelijke zijn aangebracht.
–
Na aanpassing van een of beide bumpers
(aanvullende bescherming).
–
Als de sensoren opnieuw gespoten zijn buiten het
PEUGEOT-dealernetwerk,
–
Bij gebruik van sensoren die niet voor de auto zijn
goedgekeurd.
Storingen
Als de functie niet is geactiveerd, knippert het lampje kort en klinkt er een geluidssignaal om
een systeemstoring aan te geven.
Als de storing zich voordoet terwijl het systeem wordt
gebruikt, gaat het waarschuwingslampje uit.
Als de storing in het parkeerhulpsysteem zich voordoet
tijdens het gebruik van het systeem (een van deze
waarschuwingslampjes gaat branden), dan wordt de
functie uitgeschakeld.
Laat het systeem bij een storing controleren door een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een storing in de stuurbekrachtiging wordt dit waarschuwingslampje weergegeven op het
instrumentenpaneel in combinatie met een
waarschuwingsmelding.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats. Neem
contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Page 140 of 260

Compatibiliteit van
brandstoffen
Benzine die voldoet aan de norm EN228 met
respectievelijk tot 5% en 10% ethanol.
Diesel die voldoet aan de normen EN590, EN16734
en EN16709, met een methylvetzuurgehalte tot
respectievelijk 7%, 10%, 20% en 30%. Bij het gebruik
van B20- of B30-brandstof, zelfs af en toe, gelden
speciale onderhoudsvoorschriften die onder "Zware
omstandigheden" vallen.
Diesel met paraffine volgens de norm EN15940.
Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof (
bijv. zuivere of verdunde plantaardige of
dierlijke olie, stookolie) is nadrukkelijk verboden
– kans op schade aan de motor en het
brandstofcircuit!
Alleen brandstofadditieven die voldoen aan de norm B715001(benzine) of B715000 (diesel)
zijn toegestaan.
Al ruim 20 jaar zoekt PEUGEOT TOTAL de limieten op en heeft daarbij successen
onder de zwaarste omstandigheden gehaald, met overwinningen in de 24 uur van
Le Mans en de Dakar Rally, en die van al onze Rally-klanten over de hele wereld.
Voor deze uitzonderlijke prestaties kozen de teams van Peugeot Sport voor TOTAL
QUARTZ, een hoogwaardig smeermiddel dat de motor onder de meest extreme
omstandigheden beschermt.
T QUARTZ beschermt uw motor tegen de tand des tijds
TOTAL QUARTZ INEO FIRST is een zeer hoogwaardig smeermiddel dat door de R&D-
teams van Peugeot en Total gezamenlijk is ontwikkeld. De innovatieve technologie
van deze speciaal voor auto's van het merk Peugeot ontwikkelde motorolie draagt in
belangrijke mate bij tot het terugdringen van de CO
2-emissies en beschermt uw motor
tegen verstoppingen.
PEUGEO & T
P ARTNERS IN PERF
Page 141 of 260

139
Praktische informatie
7
Compatibiliteit van
brandstoffen
Benzine die voldoet aan de norm EN228 met
respectievelijk tot 5% en 10% ethanol.
Diesel die voldoet aan de normen EN590, EN16734
en EN16709, met een methylvetzuurgehalte tot
respectievelijk 7%, 10%, 20% en 30%. Bij het gebruik
van B20- of B30-brandstof, zelfs af en toe, gelden
speciale onderhoudsvoorschriften die onder "Zware
omstandigheden" vallen.
Diesel met paraffine volgens de norm EN15940.
Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof ( bijv. zuivere of verdunde plantaardige of
dierlijke olie, stookolie) is nadrukkelijk verboden
– kans op schade aan de motor en het
brandstofcircuit!
Alleen brandstofadditieven die voldoen aan de norm B715001(benzine) of B715000 (diesel)
zijn toegestaan.
Diesel bij lage
buitentemperaturen
Bij temperaturen beneden het vriespunt kan paraffine
in zomerdiesel vlokvorming en storingen in de motor
veroorzaken. Bij deze temperaturen is het raadzaam
winterdiesel te tanken en de tank voor minimaal 50%
gevuld te houden.
Bij temperaturen beneden -15
°C is het beter om de
auto binnen te parkeren (verwarmde garage) om
problemen bij het starten te voorkomen.
Reizen naar het buitenland
Bepaalde brandstoffen kunnen de motor van uw
auto beschadigen.
In bepaalde landen kan het nodig zijn een
specifieke brandstofsoort te gebruiken (specifiek
octaangetal, specifieke commerciële benaming
enz.) om de goede werking van de motor te
garanderen.
Neem voor meer informatie contact op met uw dealer.
Tanken
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 44 liter
(Benzine) of 41 liter (Diesel).
Reservevolume: ongeveer 5 liter.
Laag brandstofniveau
Als de brandstoftank bijna leeg is, gaat dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met een
melding en een geluidssignaal. Als het lampje gaat
branden, bevat de tank nog ongeveer 5 liter brandstof.
Zolang er niet voldoende brandstof is bijgetankt,
wordt dit waarschuwingslampje telkens weergegeven
wanneer het contact wordt ingeschakeld, samen met
een melding en een geluidssignaal. Onder het rijden
worden deze melding en het geluidssignaal steeds
vaker herhaald terwijl het brandstofniveau naar 0 gaat.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met
een lege tank strandt.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over een
lege brandstoftank (diesel).
Een pijltje bij het waarschuwingslampje geeft aan aan welke zijde de brandstofvulklep zich
bevindt.
Stop & Start Tank nooit als de motor in de STOP-stand
staat. Zet in dat geval altijd het contact af.
Tanken
Voor een juiste weergave van de brandstofniveaumeter
is het raadzaam minimaal 5 liter brandstof te tanken.
Bij het openen van de brandstofvuldop kan er een
aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit is normaal en
wordt veroorzaakt door de onderdruk die ontstaat door
de afdichting van het brandstofcircuit.
Veilig tanken:
►
Zet altijd de motor uit.
Page 142 of 260

140
Praktische informatie
► Druk, als de auto is ontgrendeld, op het midden van
het achterste deel van de brandstofvulklep om deze te
openen.
►
Kies bij het tankstation de juiste brandstof (deze
staat vermeld op de sticker aan de binnenzijde van de
brandstofvulklep van uw auto).
►
Draai de vuldop linksom, verwijder deze en plaats
deze in de houder (op de vulklep).
►
Steek het vulpistool tot de aanslag in de vulopening
voordat u het vulpistool inknijpt (om morsen te
voorkomen).
Vul niet meer bij nadat het vulpistool drie keer is
afgeslagen, anders kunnen er storingen optreden.
►
Plaats de vuldop terug en draai deze rechtsom.
►
Sluit de brandstofvulklep.
Als u per ongeluk verkeerde brandstof voor de auto tankt, moet de tank eerst worden afgetapt
en weer gevuld voordat de motor kan worden
gestart.
Uw auto is voorzien van een katalysator die de
hoeveelheid schadelijke stoffen in de uitlaatgassen
vermindert.
Bij benzinemotoren mag uitsluitend loodvrije
benzine worden gebruikt.
Door de smallere vulpijp kan er alleen loodvrije benzine
worden getankt.
Tankbeveiliging (diesel)
(Afhankelijk van het land van verkoop.)
Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een
dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine
te tanken.
Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd,
is zichtbaar zodra u de vuldop verwijdert.
Werking
Wanneer u bij een dieseluitvoering een
benzinetankpistool in de tankopening plaatst, wordt
dit tegengehouden door een klep. Daardoor blijft het
pistool vergrendeld en kan er dus niet getankt worden.
Probeer in dat geval niet alsnog te tanken, maar
kies een dieseltankpistool.
De tankbeveiligingsvoorziening voorkomt niet dat er met een jerrycan wordt bijgevuld,
ongeacht het type brandstof.
Reizen naar het buitenland De tankpistolen voor het tanken van diesel
kunnen per land verschillen, waardoor kan een
tankbeveiliging op de auto ervoor kan zorgen dat
tanken niet mogelijk is.
Wanneer u naar het buitenland reist, raden wij u
aan om bij een PEUGEOT-dealer na te vragen of
de auto geschikt is voor de apparatuur in de landen
die u bezoekt.
Laadsysteem (elektrisch)
Elektrisch systeem van 400 V
Het elektrische tractiesysteem dat met een spanning
van ongeveer 400 V werkt, is te herkennen aan de
oranje kabels. De componenten ervan zijn gemarkeerd
met het volgende symbool:
De aandrijflijn van een elektrische auto kan tijdens het gebruik en na het afzetten van het
contact heel warm worden.
Neem de waarschuwingen op de labels in acht,
vooral die op de binnenzijde van de klep.
Alle werkzaamheden of aanpassingen aan het
elektrische systeem van de auto (inclusief de
tractiebatterij, stekkers, oranje kabels en andere
componenten die aan de binnen- of buitenkant
zichtbaar zijn) zijn ten strengste verboden - kans
op ernstige brandwonden of een mogelijk dodelijke
elektrische schok (kortsluiting/elektrocutie)!
Neem bij problemen altijd contact op met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Dit label mag alleen door de brandweer en onderhoudsdiensten worden gebruikt bij
werkzaamheden aan de auto.
Andere personen mogen het apparaat op dit label
niet aanraken.
Page 143 of 260

141
Praktische informatie
7De aandrijflijn van een elektrische auto kan tijdens het gebruik en na het afzetten van het
contact heel warm worden.
Neem de waarschuwingen op de labels in acht,
vooral die op de binnenzijde van de klep.
Alle werkzaamheden of aanpassingen aan het
elektrische systeem van de auto (inclusief de
tractiebatterij, stekkers, oranje kabels en andere
componenten die aan de binnen- of buitenkant
zichtbaar zijn) zijn ten strengste verboden - kans
op ernstige brandwonden of een mogelijk dodelijke
elektrische schok (kortsluiting/elektrocutie)!
Neem bij problemen altijd contact op met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Dit label mag alleen door de brandweer en onderhoudsdiensten worden gebruikt bij
werkzaamheden aan de auto.
Andere personen mogen het apparaat op dit label
niet aanraken.
Bij een aanrijding of beschadiging aan de onderzijde van de auto
In deze gevallen kan het elektrische circuit of de
tractiebatterij ernstig beschadigd raken.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats en zet het contact af.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij brand Stap onmiddellijk uit de auto en laat ook alle
passagiers uit de auto stappen. Probeer de brand
nooit zelf te blussen - kans op elektrocutie!
U moet onmiddellijk contact opnemen met de
nooddiensten en daarbij melden dat het om een
elektrische auto gaat.
Bij het wassen van de auto Controleer voordat u de auto gaat wassen
altijd of de laadklep goed is gesloten.
Was de auto niet tijdens het opladen van de
tractiebatterij.
Wassen met hogedrukspuit Het is nadrukkelijk verboden om met een
hogedrukreiniger de motorruimte of de onderzijde
van de carrosserie te reinigen, omdat er anders
schade aan elektrische componenten kan ontstaan.
Gebruik een druk van maximaal 80 bar wanneer u
de carrosserie wast.
Zorg dat er geen water of stof in de laadaansluiting of laadstekker komt - kans op
elektrocutie of brand!
U mag de laadstekker of -kabel nooit met natte
handen aansluiten of loskoppelen - kans op
elektrocutie!
Tractiebatterij
In deze batterij wordt energie voor de elektromotor, en
de verwarming en airconditioning opgeslagen. Tijdens
het gebruik loopt de tractiebatterij leeg en daarom moet
hij regelmatig worden opgeladen. U hoeft niet met
opladen te wachten tot de tractiebatterij bijna leeg is.
De actieradius van de tractiebatterij is afhankelijk van
de rijstijl, de route, het gebruik van de verwarmings- en
airconditioningssystemen en de veroudering van de
componenten van de tractiebatterij.
Het verouderingsproces van de tractiebatterij wordt door diverse factoren beïnvloed, zoals
het klimaat, de afgelegde afstand en hoe vaak de
tractiebatterij snel is opgeladen.
Bij schade aan de tractiebatterij Het is ten strengste verboden om zelf
werkzaamheden aan de auto uit te voeren.
Als er vloeistof uit de batterij komt, raak deze dan
nooit aan. Als dit toch gebeurt, spoel de huid dan
grondig af met water en raadpleeg zo snel mogelijk
een arts.
Page 144 of 260

142
Praktische informatie
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten
controleren.
Laadstekkers en
controlelampjes
1.Laadstekkers
2. Toets voor inschakelen van geprogrammeerd laden
3. Controlelampje vergrendeling laadstekker
Permanent rood: laadstekker is juist geplaatst en
vergrendeld.
Knipperend rood: laadstekker niet goed geplaatst of
vergrendelen niet mogelijk.
4. Controlelampje voor laden
Controlelampje voor
laadstatus Betekenis
Wit, permanent Geleidingsverlichting bij het openen van de oplaadklep
en het loskoppelen van de
laadkabel.
Blauw, permanent Geprogrammeerd laden.
Groen, knipperend Laden bezig.
Groen, permanent Laden voltooid. Het controlelampje voor
opladen gaat na ongeveer
2 minuten uit als de
functies van de auto in
stand-by gaan.
Het controlelampje gaat
weer branden wanneer de
auto met het Elektronische
sleutel-systeem wordt
ontgrendeld of wanneer
een deur wordt geopend
om aan te geven dat
de batterij volledig is
opgeladen.
Rood, permanent Storing.
Bij een schok (zelfs een lichte schok) tegen de
klep van de laadaansluiting mag deze niet
meer worden gebruikt.
U mag de laadaansluiting niet demonteren of
aanpassen; elektrocutie- en/of brandgevaar!
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Laadkabels, aansluitingen en
laders
De laadkabel die bij de auto wordt geleverd (afhankelijk
van de uitvoering), is geschikt voor de elektrische
systemen van het land waar de auto is verkocht.
Wanneer u naar het buitenland gaat, controleer dan of
de plaatselijke elektrische systemen geschikt zijn voor
de laadkabel.
Er is een volledig aanbod laadkabels verkrijgbaar bij
uw dealer.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats voor meer informatie en
voor het aanschaffen van geschikte laadkabels.
Normaal laden, Mode 2
Normaal stopcontact
(opladen via een normaal stopcontact - wisselstroom (AC))
Mode 2 met een gewoon stopcontact A : maximale
laadstroom 8 A.
Mode 2 met een Green'Up-stopcontact B : maximale
laadstroom 16 A.
Wanneer u dit soort stopcontact wilt laten
installeren, neem dan contact op met een professioneel installateur.
Specifieke kabel voor opladen via een normaal stopcontact - Mode 2 (AC)