Page 145 of 287

Klimaatregeling143Na afloop van geprogrammeerdeverwarming of na uitschakeling van
de parkeerverwarming met behulp
van de afstandsbediening dooft het
ledje.
De parkeerverwarming is te program‐
meren met behulp van het Graphic-
Info-Display/Colour-Info-Display.
Bovendien is de parkeerverwarming
in en uit te schakelen met behulp van
een afstandsbediening.
Graphic-Info-Display Druk op MENU om de menupagina te
openen.
Druk op Verwarmen of Ventileren .
Druk op H of I om de gewenste
timer te selecteren. Bevestig met OK.
Stel de gewenste tijd van de timer in:
Druk op { of } om de gewenste
waarde in te stellen. Bevestig met
OK .
Druk voor het instellen van de timer
op H of I om OK op het display
te selecteren. Bevestig met OK.
Colour-Info-Display
Druk op d.Car Apps indrukken.
Temperatuur|conditionering indruk‐
ken.
Sluit pop-upberichten met Ù.
Programmeer de
parkeerverwarming
Instellingen indrukken.
Selecteer Verwarming of Ventilatie en
druk op ü.
Voor de werking van de parkeerver‐
warming kunnen twee starttijden
worden geprogrammeerd.
Druk op Tijd 1 of Tijd 2 om de gewen‐
ste timer te selecteren en druk op ü.
Definieer de tijd door op z Tijd 1 te
drukken voor timer één of z Tijd 2
voor timer twee.
Druk op ü om de instellingen op te
slaan.
Schakel de programmering in / uit State indrukken.
Schakel Temperatuur|conditionering
in of uit door op ON of OFF te drukken
en druk op ü.Er ka meer één startijd worden inge‐
schakeld.
Parkeerverwarming via
afstandsbediening
De parkeerverwarming kan worden
in- en uitgeschakeld met behulp van een afstandsbediening.
Druk op ì. De parkeerverwarming
wordt ingeschakeld.
Druk op OFF. De parkeerverwarming
wordt uitgeschakeld.
Page 146 of 287
144KlimaatregelingBatterij in de afstandsbediening
vervangen
Als het controlelampje van de
afstandsbediening geel wordt, is de
oplaadstatus van de batterij zwak. Als
het controlelampje niet meer brandt,
is de batterij ontladen en moet deze
worden vervangen.
1. Schroef het klepje van de afstandsbediening los met een
muntstuk en verwijder de batterij.
2. Vervang de batterij door een batterij van hetzelfde type. Let op
de installatiepositie.
3. Schroef het klepje weer vast.
Luchtroosters
Verstelbare luchtroosters
Luchtroosters in het
instrumentenpaneel
Door de roosters te kantelen en te
draaien de richting van de luchttoe‐
voer instellen.
Kantel om het rooster te sluiten de
lamellen naar binnen.
Buitenste luchtroosters in
dashboard
Door de roosters te kantelen en te
draaien de richting van de luchttoe‐
voer instellen.
Kantel om het rooster te sluiten de
lamellen naar buiten.
Wanneer de koeling ingeschakeld is, moeten er minstens twee luchtroos‐
ters openstaan.
Page 147 of 287
Klimaatregeling1459Waarschuwing
Geen voorwerpen bevestigen aan
de roosters van de ventilatieope‐
ningen. Kans op schade en letsel
in geval van een ongeluk.
Luchtroosters achter in de
middenconsole
Druk voor het verdelen van gecondi‐
tioneerde/verwarmde lucht via de
luchtroosters achter op E.
Door de roosters te kantelen en te
draaien de richting van de luchttoe‐
voer instellen.
Pas de luchtstroom aan om de
gewenste snelheid te selecteren.x:luchtstroom verhogenx:luchtstroom verlagen
Vaste luchtroosters
Er bevinden zich bovendien nog
luchtroosters onder de voorruit, de
zijruiten, alsook in de voetenruimten.
Onderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaat naar de motorruimte
onder aan de voorkant van de voorruit moet voor voldoende luchttoevoer
vrijgehouden worden. Bladeren, vuil
of sneeuw verwijderen.
Page 148 of 287
146KlimaatregelingAirconditioning regelmatigaanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling
eenmaal per maand, ongeacht de
weersgesteldheid of het seizoen,
enkele minuten worden ingescha‐
keld. Bij te lage buitentemperaturen
kan de koeling niet worden ingescha‐ keld.
Service Om de koeling optimaal te laten
werken, is het raadzaam het klimaat‐
regelsysteem jaarlijks te laten contro‐ leren, te beginnen drie jaar na afleve‐
ring van de nieuwe auto, te weten:
● functie- en druktest
● werking van de verwarming
● lektest
● controle van de aandrijfriemen ● afvoer van condensor en verdamper reinigen
● prestatietest
Page 149 of 287

Rijden en bediening147Rijden en bedieningRijtips......................................... 148
Controle over de auto ..............148
Sturen ...................................... 148
Starten en bediening .................148
Nieuwe auto inrijden ................148
Contactslotstanden ..................148
Aan/Uit-knop ............................ 149
Motor starten ........................... 150
Uitrol-brandstofafsluiter ...........152
Stop/Start-systeem ..................152
Parkeren .................................. 155
Uitlaatgassen ............................. 156
Uitlaatfilter ............................... 156
Katalysator .............................. 156
AdBlue ..................................... 157
Automatische versnellingsbak ...160
Versnellingsbakdisplay ............160
Schakelen ................................ 161
Handmatige modus .................161
Elektronische rijprogramma's ..162
Storing ..................................... 163
Eco-modus .............................. 163
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 163Remmen.................................... 164
Antiblokkeersysteem ...............164
Handrem .................................. 165
Remassistentie ........................168
Hellingrem ............................... 168
Rijregelsystemen .......................168
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ..168
Systeem voor gecontroleerde afdaling ................................... 169
Selective Ride Control .............171
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ......................................... 172
Cruise control .......................... 172
Snelheidsbegrenzer ................175
Adaptieve cruise control ..........177
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing ........................................ 184
Actieve noodrem .....................186
Voetgangersbescherming vóór ........................................ 188
Parkeerhulp ............................. 190
Geavanceerde parkeerhulp .....193
Blindehoeksysteem .................198
Zijcamera aan passagierszijde 199
Panoramazichtsysteem ...........200
Achteruitkijkcamera .................203
Lane keep assist .....................205
Vermoeidheidsdetectie ............208Brandstof ................................... 210
Brandstof voor benzinemotoren .....................210
Brandstof voor dieselmotoren . 210
Tanken .................................... 212
Trekhaak .................................... 213
Algemene informatie ...............213
Rijgedrag en aanhangertips ....213
Aanhanger trekken ..................214
Aanhangerstabilisatie ..............217
Page 150 of 287

148Rijden en bedieningRijtips
Controle over de auto Nooit met afgezette motor rijden
In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Wanneer u op
deze manier rijdt, vormt u een gevaar voor uzelf en anderen.
Alle systemen werken tijdens een
Autostop.
Stop/Start-systeem 3 152.
Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te
kunnen bedienen geen matten onder
de pedalen leggen.
Gebruik alleen vloermatten die goed
passen en met de houders aan
bestuurderszijde bevestigd zijn.Sturen
Als de stuurbekrachtiging niet meer werkt doordat de motor stopt of door
een systeemdefect, kunt u nog
steeds sturen maar is er wellicht meer
kracht nodig.Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden
Tijdens de eerste ritten niet onnodig
hard remmen.
Tijdens de eerste rit kan er rookont‐
wikkeling optreden door het verdam‐
pen van was en motorolie op het
uitlaatsysteem. Na de eerste rit de
auto enige tijd buiten parkeren en
inademen van de dampen vermijden.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐
stof- en motorolieverbruik hoger zijn.
Ook wordt het uitlaatfilter mogelijk
vaker geregenereerd.
Uitlaatfilter 3 156.
Contactslotstanden Draai de sleutel op:
Page 151 of 287

Rijden en bediening1490:blokkeerstand: sommige functiesblijven actief totdat de sleutel
wordt uitgenomen of het bestuur‐
dersportier wordt geopend, op
voorwaarde dat het contact van
tevoren aan was1:accessoirestand: contact inge‐
schakeld, dieselmotor wordt
voorverwarmd, controlelampjes
branden en de meeste elektri‐
sche functie zijn te gebruiken2:startstand: laat de sleutel los
nadat de motor is aangeslagenStuurslot
Trek de sleutel uit het contactslot en
draai aan het stuurwiel totdat het vastklikt.9 Gevaar
Neem de sleutel tijdens het rijden
nooit uit het contactslot omdat
hierdoor het stuurslot wordt inge‐
schakeld.
Aan/Uit-knop
De elektronische sleutel moet in de
auto aanwezig zijn.
Motor starten
Trap op het koppelingspedaal (hand‐ geschakelde versnellingsbak),
bedien het rempedaal en druk op
Start/Stop .Contactslot in ingeschakelde stand
zonder de motor te starten
Druk op Start/Stop zonder het koppe‐
lings- of rempedaal te bedienen. De
controlelampjes branden en de
meeste elektrische functies werken.Motor af en contact uit
Druk in elke modus kort op
Start/Stop of wanneer de motor draait
en de auto stilstaat. Sommige func‐
ties blijven actief totdat het bestuur‐
dersportier wordt geopend, op voor‐
waarde dat het contact van tevoren
aan was.Uitschakelen in noodsituatie tijdens
het rijden
Druk op Start/Stop gedurende onge‐
veer drie seconden 3 150. Het stuur‐
slot is actief, zodra de auto stilstaat.
Page 152 of 287

150Rijden en bedieningStuurslotHet stuurslot werkt automatisch
wanneer:
● De auto stilstaat.
● Het contact uitgeschakeld is.
Hef het stuurslot op door het bestuur‐
dersportier te openen en de sluiten en
zet het contact in de accessoiremo‐
dus of start de motor rechtstreeks.9 Waarschuwing
Bij een lege accu is wegslepen, op
gang slepen of gebruik van hulp‐
startkabels niet toegestaan,
omdat het stuurslot dan niet kan worden ontgrendeld.
Bediening op auto's met
elektronisch sleutelsysteem bij
storing
Als de elektronische sleutel niet werktof de batterij van de elektronische
sleutel bijna leeg is, verschijnt er
mogelijk een melding op het Driver Information Center.
Houd de elektronische sleutel met de
knoppen naar de buitenkant gericht
tegen de stuurkolombekleding zoals
afgebeeld.
Trap op het koppelingspedaal (hand‐
geschakelde versnellingsbak),
bedien het rempedaal en druk op
Start/Stop .
Deze mogelijkheid is alleen bestemd
voor noodgevallen. Vervang de batte‐
rij van de elektronische sleutel zo
spoedig mogelijk 3 23.
Zie voor het ontgrendelen of vergren‐ delen van de portieren Storing in
handzendermodule of elektronisch
sleutelsysteem 3 25.
Motor starten
Auto's met contactschakelaar
Draai de sleutel naar stand 1 om het
stuurslot te ontgrendelen.
Handgeschakelde versnellingsbak: koppelings- en rempedaal intrappen.
Automatische versnellingsbak: trap
het rempedaal in en zet de keuzehen‐
del op P of N.
Trap het gaspedaal niet in.
Dieselmotoren: wacht tot het contro‐
lelampje ! dooft.