Page 97 of 287

Instrumenten en bedieningsorganen95Voorruitwisser met regensensorHI:snelLO:langzaamAUTO:automatische wisfunctie
met regensensorOFF:uit
In de stand AUTO registreert de
regensensor de hoeveelheid neer‐ slag op de voorruit en stuurt automa‐
tisch de wissnelheid van de voorrui‐
twisser aan. Bij uitschakeling van het
contact wordt de automatisch
wisfunctie gedeactiveerd. Om de
automatische wisfunctie te activeren
de volgende keer dat u het contact
inschakelt, moet u de hendel omlaag
in de stand OFF duwen en terughalen
naar AUTO .
Hendel omlaag in de stand 1x duwen
om wissers één slag te laten maken
wanneer de voorruitwisser uitgescha‐ keld is.
Niet inschakelen wanneer de voorruit
bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Instelbare gevoeligheid van de
regensensor
Aan stelwiel draaien om de gevoelig‐
heid in te stellen.
Ga na of de sensor niet bedekt is
3 42, 3 10.
Controlelampje < 3 94.
Voorruitsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof op de voorruit
gespoten en de ruitenwisser maakt enkele slagen.
Sproeiervloeistof 3 223.
Page 98 of 287
96Instrumenten en bedieningsorganenWis- en wasinstallatieachterruit
AchterruitwisserOFF:uitINT:onderbroken werking
Niet inschakelen wanneer de achter‐
ruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Als de voorruitwisser aanstaat, wordt
de achterruitwisser bij het inschake‐
len van de achteruitversnelling auto‐
matisch ingeschakeld.
In- of uitschakeling van deze functie
kunt u wijzigen in met menu Persoon‐ lijke instellingen 3 120.
Achterruitsproeier
Hendel van u af duwen.
Er wordt sproeiervloeistof op de
achterruit gespoten en de ruitenwis‐
ser maakt enkele slagen.
De achteruitsproeier wordt gedeacti‐
veerd wanneer het vloeistofpeil te
laag is.
Sproeiervloeistof 3 223.
Buitentemperatuur
Een dalende temperatuur wordt
onmiddellijk aangeduid, een stij‐
gende temperatuur met enige vertra‐
ging.
De afbeelding laat een voorbeeld
zien.
Als de buitentemperatuur tot 3 °C
daalt, verschijnt er een waarschu‐ wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center.
Page 99 of 287

Instrumenten en bedieningsorganen979Waarschuwing
Ook bij een aanduiding van enkele
graden boven 0 °C kan het
wegdek al beijzeld zijn.
Klok
Datum en tijd worden weergegevenop het Info-Display.
Het instellen van de datum en de tijd
staat beschreven in de handleiding
Infotainment.
Info-Display 3 115.
Elektrische aansluitingen
Er zit een 12V-aansluiting achter de
klep van de opbergruimte. Duw de afdekking naar boven toe open.
Afhankelijk van de versie kan de
12V-aansluiting vrij toegankelijk zijn.
Rechts in de bagageruimte zit moge‐
lijk nog een 12V-aansluiting.
Het maximale stroomverbruik mag
niet meer bedragen dan 120 W.
Onder in de middenconsole in het
interieur voor zit mogelijk een 230V-
aansluiting.
Het maximale stroomverbruik mag
niet meer bedragen dan 150 W.
Bij een uitgeschakeld contact zijn de
stroomaansluitingen gedeactiveerd.
De stroomaansluitingen worden ook
gedeactiveerd wanneer de accu‐
spanning te laag is.
Aangesloten elektrische accessoires
moeten qua elektromagnetische
compatibiliteit voldoen aan de DIN-
norm VDE 40 839.
Page 100 of 287

98Instrumenten en bedieningsorganenSluit geen accessoires aan die
stroom leveren, zoals laadtoestellen
of accu's.
Beschadig de aansluiting niet door
het gebruik van ongeschikte stekkers.
Stop/Start-systeem 3 152.
USB-poorten
In het instrumentenpaneel naast het
Info-Display zit een USB-poort.
In het vak boven het handschoenen‐
kastje zit mogelijk een USB-poort.
Er zit mogelijk nog een USB-poort in
de console achter.
De USB-poorten zijn bestemd voor
het opladen van externe apparaten
en maken gegevensuitwisseling met
het Infotainmentsysteem mogelijk.
Raadpleeg de handleiding Infotain‐
ment voor meer informatie.
Let op
Houd de aansluitingen altijd schoon en droog.
Inductief opladen9 Waarschuwing
Inductief opladen kan de werking
van geïmplanteerde pacemakers
of andere medische apparaten
nadelig kunnen beïnvloeden.
Raadpleeg vóór gebruik van een
inductieve oplader zo nodig een
arts.
9 Waarschuwing
Neem vóór het opladen van een
mobiel apparaat alle metalen
voorwerpen van de oplader,
omdat deze voorwerpen zeer heet kunnen worden.
Page 101 of 287

Instrumenten en bedieningsorganen99
Het op te laden draagbare apparaat
moet compatibel zijn met de Qi-norm,
hetzij qua ontwerp hetzij met behulp
van een compatibele houder of
schaal. De oplaadzone is herkenbaar aan het Qi-symbool.
Voor het opladen van een apparaat
moet het contact ingeschakeld zijn.
Een mobiel apparaat opladen: 1. Haal alle voorwerpen van de opla‐
der.
2. Leg het mobiele apparaat met het
display omhoog op de oplader in
het opbergvak.
De led geeft de oplaadstatus aan:
deze licht groen op, wanneer het
mobiele apparaat wordt opgeladen.
Een beschermcover voor het mobiele
apparaat kan het inductief opladen
bemoeilijken.
Draai de mobiele telefoon als deze
niet goed oplaadt 180° en leg deze
weer op de oplader.
Aansteker
De aansteker is vrij toegankelijk.
Afhankelijk van de versie zit de
aansteker mogelijk achter de klep van
het opbergvak. Druk op het klepje om het te openen.
Aansteker induwen. Zodra de spiraal
gloeit, wordt de aansteker automa‐
tisch uitgeschakeld. Trek de aanste‐
ker eruit.
AsbakkenVoorzichtig
Alleen voor as en niet voor brand‐ baar afval.
Page 102 of 287
100Instrumenten en bedieningsorganenEen verplaatsbare asbak kan in de
bekerhouders worden geplaatst.Waarschuwingslam‐
pen, meters en
controlelampen
Instrumentengroep
Afhankelijk van de versie ziet het
Driver Information Center er anders
uit.
Overzicht
ORichtingaanwijzer 3 104XGordelverklikker 3 105vAirbags en gordelspanners
3 105VAirbag deactiveren 3 106pLaadsysteem 3 106ZStoringsindicatielamp 3 106CLaat auto spoedig nakijken
3 106YMotor afzetten 3 106JSysteemcontrole 3 107RRem- en koppelingssysteem
3 107m , oParkeerrem 3 107
Elektrische parkeerrem
3 107uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 108RSchakelen 3 108LLane Keep Assist 3 108bElektronische stabiliteitsre‐
geling en Traction Control-
systeem 3 108!Voorverwarmen 3 109%Uitlaatfilter 3 109YAdBlue 3 109wSpanningsverliesdetectie
3 109IMotoroliedruk 3 110
Page 103 of 287
Instrumenten en bedieningsorganen101Y oTe laag brandstofpeil 3 110W oKoelvloeistoftemperatuur te
hoog 3 109DAutostop 3 1108Buitenverlichting 3 1109Dimlicht 3 110CGroot licht 3 110fGrootlichtassistentie 3 111òSysteem voor gecontroleerde
afdaling 3 108>Mistlampen voor 3 111øMistachterlicht 3 111
3 108Snelheidsmeter
Aanduiding van de rijsnelheid.
Kilometerteller
De totale geregistreerde afstand
wordt weergegeven in km.
Driver Information Centre
Dagteller
De geregistreerde afstand sinds de
laatste nulstelling verschijnt op het
Driver Information Center.
Page 104 of 287

102Instrumenten en bedieningsorganen
Monochroom display
De dagteller gaat tot 9.999,9 km
zonder automatisch terugzetten.
Druk 2 seconden lang op L om de
dagteller op nul te stellen.
Kleurendisplay De dagteller gaat tot 1.999.9 km en
wordt dan automatisch teruggezet.
Druk 2 seconden lang op L om de
dagteller op nul te stellen.
Het menu Informatie trip/brandstof
bevat nog eens twee dagtellers
3 112.
Toerenteller
Geeft het motortoerental aan.
In elke versnelling zo veel mogelijk met een laag toerental rijden.
Een rode markering geeft het begin
van de waarschuwingszone voor een te hoog toerental aan. Bij dieselmoto‐
ren begint de waarschuwingszone bij
5000 omwentelingen per minuut. Bij
benzinemotoren begint de waarschu‐
wingszone bij 7000 omwentelingen
per minuut.
Voorzichtig
Als de naald verder dan de rode
markering komt, wordt het maxi‐ maal toegestane toerental over‐
schreden. Gevaar voor de motor.
Brandstofmeter
Toont het brandstofpeil.
Controlelampje o brandt als het
brandstofpeil laag is.
Brandstoftank nooit leegrijden.