Page 89 of 287
Opbergen87Klep openen1. Klap afhankelijk van de positie van de scheidingswand en de
lengte van de lading de buitenste
rugleuning van de achterbank en/
of de rugleuning van de passa‐
giersstoel 3 50, 53
2. Maak de borging van de klep los
en open de klep.
3. Zet de klep vast met de stang.
Klep sluiten 1. Leg de stang in de houder.
2. Sluit de klep en vergrendel de borging.
3. Zet de stoelen weer rechtop 3 50, 53
Beschermkap aanbrengen Breng de beschermkap steeds aan
wanneer de rugleuning zitplaats
zijkant is neergeklapt en de klep van
de scheidingswand open is.
1. Bevestig de vier klikhaken van de
kap aan de bijbehorende sjor‐
ogen.
Page 90 of 287
88Opbergen2. Trek de hoofdsteun van de neer‐geklapte rugleuning, totdat er
twee nokken op de hoofdsteun‐
stang 3 47 zichtbaar zijn.
3. Laad de voorwerpen in.
4. Haal de band van de kap rond de hoofdsteun. Span de band door
aan het losse eind te trekken.
Leg als de lading op de voorstoel
en achterbank aan passagiers‐
zijde ligt een band rondom elke
hoofdsteun.
Wanneer de kap is aangebracht,
geldt een maximaal gewicht van
100 kg op elk van de neergeklapte
rugleuningen.
Gevarendriehoek
Afhankelijk van de versie ligt er moge‐
lijk een gevarendriehoek in de baga‐
geruimte. Zet deze vast met de elas‐
tische banden.
Page 91 of 287
Opbergen89Verbanddoos
Afhankelijk van de versie ligt er moge‐
lijk een verbanddoos in de bagage‐
ruimte.
Dakdragersysteem
Dakdrager
Om veiligheidsredenen en ter vermij‐ ding van dakschade adviseren wij het voor uw auto goedgekeurde dakdra‐gersysteem te gebruiken. Neem
contact op met uw werkplaats voor
meer informatie.
Neem de gebruiksaanwijzing van de
dakdragers in acht en verwijder de
dakdragers wanneer u deze niet
nodig hebt.
Dakdrager monteren
Auto's met dakrailsOnder in de dakrails zijn bevesti‐
gingspunten aangebracht.
Zet de dakdrager volgens de
montage-instructies vast.
Model zonder dakrails
Draai de afdekkingen in de daklijsten
los om een dakdrager te bevestigen.
Steek de bevestigingsmiddelen,
volgens de instructies, in de houders.
Page 92 of 287

90OpbergenBeladingsinformatie
●Zware voorwerpen in de bagage‐
ruimte tegen de rugleuningen
leggen. Controleer of de rugleu‐
ningen naar behoren zijn
vergrendeld. Leg bij stapelbare
bagage de zwaarste voorwerpen
onderaan.
● Voorkom dat losse voorwerpen gaan schuiven door ze met
banden vast te zetten aan de
sjorogen 3 82.
● Bagage niet boven de rugleunin‐ gen laten uitsteken.
●Leg niets op de bagageafdekking
achter of op het instrumentenpa‐
neel en dek de sensor boven op
het instrumentenpaneel niet af.
● De bagage mag de bediening van pedalen, handrem, schakel‐
hendel en de bewegingsvrijheid
van de bestuurder niet belemme‐ ren. Geen losse voorwerpen in
het interieur leggen.
● Niet met een geopende achter‐ klep rijden.9Waarschuwing
Controleer altijd of de lading in het
voertuig goed vastgezet is. Als datniet het geval is, kunnen er voor‐
werpen in het voertuig rondslinge‐
ren en letsel of schade aan de
lading of de auto veroorzaken.
● Het nuttig draagvermogen is het verschil tussen het maximaal
toelaatbare totaalgewicht van de
auto (zie typeplaatje 3 264) en
het EU-leeggewicht van de auto.
U berekent het nuttige draagver‐
mogen door de gegevens van uw
auto in de tabel Gewichten voorin deze handleiding in te voeren.
Het EU-leeggewicht omvat ook
het gewicht van de bestuurder
(68 kg), de bagage (7 kg) en alle
vloeistoffen (brandstoftank voor
90% gevuld).
Extra uitrusting en accessoires verhogen het leeggewicht.
● Rijden met daklading verhoogt de zijwindgevoeligheid van de
auto en verslechtert het rijgedrag
door het hogere zwaartepunt.
Lading gelijkmatig verdelen en
goed met spanbanden vastzet‐
ten. Bandenspanning en rijsnel‐
heid aan de beladingstoestand
aanpassen. Spanbanden regel‐
matig controleren en bijspannen.
Niet sneller rijden dan 120 km/u.
De toegestane daklast is: ● 80 kg voor auto's met dakrails
● 100 kg voor auto's zonder dakrails die twee dakdragers
hebben
Page 93 of 287

Opbergen91● 150 kg voor auto's zonderdakrails die drie dakdragers
hebben, met uitzondering
van zevenzitters
● 100 kg voor zevenzitters zonder dakrails die drie
dakdragers hebben
De dakbelasting is de som van het gewicht van de dakdragers en delading.
Overbelastingsindicator De overbelastingsindicator contro‐
leert of de auto overbelast is. De func‐
tie is bedoeld om overbelasting en de
daaraan verbonden risico's zoals
onstabiel rijgedrag, een klapband,
voortijdige slijtage enz. te voorkomen.
Als er overbelasting dreigt, gaan ON
en % branden.
Als de auto overbelast is, branden
ON , % en &. Ook brandt & op de
instrumentengroep.
Inschakelen
Let op
Parkeer voor een optimale werking
de auto op een vlakke ondergrond.
Parkeer de auto niet op een helling.
Parkeer de auto niet met de wielen
op de stoep.
Het systeem wordt bij elke keer star‐
ten van de motor automatisch inge‐
schakeld. Daarbij kan het systeem
handmatig worden ingeschakeld door
op ON in de bagageruimte te druk‐
ken. Na het inschakelen werkt het
systeem gedurende vijf minuten.
Page 94 of 287

92Instrumenten en bedieningsorganenInstrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................93
Stuurwielverstelling ...................93
Stuurbedieningsknoppen ...........93
Verwarmd stuurwiel ...................93
Claxon ....................................... 94
Wis- en wasinstallatie voorruit ...94
Wis- en wasinstallatie achterruit .................................. 96
Buitentemperatuur .....................96
Klok ........................................... 97
Elektrische aansluitingen ...........97
Inductief opladen .......................98
Aansteker .................................. 99
Asbakken ................................... 99
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .....................100
Instrumentengroep ..................100
Snelheidsmeter .......................101
Kilometerteller ......................... 101
Dagteller .................................. 101
Toerenteller ............................. 102
Brandstofmeter ........................102
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ........................................... 103Peilsensor motorolie................103
Service-display ........................ 103
Controlelampen .......................104
Richtingaanwijzers ..................104
Gordelverklikker ......................105
Airbag en gordelspanners .......105
Airbag-deactivering .................106
Laadsysteem ........................... 106
Storingsindicatielamp ..............106
Service-indicatie ......................106
Schakel motor uit .....................106
Systeemcontrole ......................107
Rem- en koppelingssysteem ...107
Handrem .................................. 107
Elektrische handrem ................107
Elektrische handrem defect .....107
Antiblokkeersysteem (ABS) .....108
Schakelen ................................ 108
Overbelastingsindicator ...........108
Systeem voor gecontroleerde afdaling ................................... 108
Lane keep assist .....................108
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ..108
Koelvloeistoftemperatuur .........109
Voorverwarming ......................109
Uitlaatfilter ............................... 109
AdBlue ..................................... 109
Drukverliesdetectiesysteem ....109
Motoroliedruk ........................... 110Te laag brandstofpeil ...............110
Autostop .................................. 110
Rijverlichting ............................ 110
Groot licht ................................ 110
Dimlicht .................................... 110
Grootlichtassistentie ................111
LED-koplampen .......................111
Mistlampen voor ......................111
Mistachterlicht ......................... 111
Regensensor ........................... 111
Cruise control .......................... 111
Adaptieve cruise control ..........111
Dodehoeksysteem ...................111
Actief noodstopsysteem ..........111
Snelheidsbegrenzer ................112
Portier open ............................. 112
Displays ..................................... 112
Driver Information Center ........112
Info-Display ............................. 115
Head-updisplay .......................116
Achteruitkijkscherm .................118
Boordinformatie ......................... 118
Geluidssignalen .......................119
Persoonlijke instellingen ............120
Telematicaservices ....................124
Opel Connect .......................... 124
Page 95 of 287
Instrumenten en bedieningsorganen93Bedieningsorganen
Stuurwielverstelling
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel
instellen, hendel omhoogbewegen en
vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Stuurbedieningsknoppen
De cruisecontrol en snelheidsbegren‐
zer zijn te bedienen via de knoppen
links op het stuurwiel.
De adaptieve cruisecontrol is ook in
te stellen met de knoppen links op het stuurwiel.
Het Infotainmentsysteem is te bedie‐
nen via de knoppen rechts op het
stuurwiel.
Meer informatie staat in de handlei‐ ding van het Infotainmentsysteem.
Rijhulpsystemen 3 172.
Verwarmd stuurwiel
Druk op * om verwarming te active‐
ren. De activering wordt aangeduid
door de LED in de toets.
De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor en tijdens een Autostop.
Stop/Start-systeem 3 152.
Page 96 of 287
94Instrumenten en bedieningsorganenClaxon
j indrukken.
Wis- en wasinstallatie
voorruit
Voorruitwissers met verstelbaar
wisintervalHI:snelLO:langzaamINT:intervalwissenOFF:uit
Hendel omlaag in de stand 1x duwen
om wissers één slag te laten maken
wanneer de voorruitwisser uitgescha‐
keld is.
Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Om de intervalwisfunctie te activeren
de volgende keer dat u het contact
inschakelt, moet u de hendel omlaag in de stand OFF duwen en terughalen
naar INT.
Instelbaar wisinterval
Wisserhendel in stand INT.
Draai aan het stelwiel om het gewen‐
ste wisinterval in te stellen.