Page 18 of 156
Handmatig inklappen van de spiegels
Klap indien nodig de buitenspiegels in
door ze van stand 1 in stand 2 fig. 13 te
zetten.
BELANGRIJK Tijdens het rijden moeten
de spiegels altijd in stand 1 staan.
Spiegelverwarming(indien aanwezig)
Druk op knop fig. 14 om deze functie
in te schakelen.
Inschakeling wordt aangegeven met het
digitale lampje op het display.
Druk nogmaals op om de functie van
tevoren uit te schakelen.
13A0L0015
14A0L0025
BUITENVERLICHTING
Met de linkerhendel fig. 15 worden de
meeste buitenlichten bediend.
De buitenverlichting kan alleen worden
ingeschakeld met de contactsleutel in de
stand MAR.
Het instrumentenpaneel en de
bedieningselementen op het dashboard
en de middelste tunnel gaan tegelijk
branden met de buitenverlichting.
15A0L0020
KENNISMAKING MET DE AUTO
16
11)De buitenspiegel is bolvormig;
hierdoor wordt de afstandswaarneming
enigszins vertekend.
BELANGRIJK
Page 29 of 156

27
Alfa DNA-SYSTEEM
(dynamische controle
van de auto)
Dit systeem wordt bediend met hendel 1
fig. 28 (op de tunnelconsole) hiermee
kunnen vier verschillende rijmodi
geselecteerd worden overeenkomstig de
rijstijl en de conditie van het wegdek:
❒ d = Dynamicof Race
(sportieve rijmodus);
❒ n = Natural(rijmodus voor normale
omstandigheden);
❒ a = All Weather(rijmodus voor
omstandigheden met weinig grip, zoals in
regen of sneeuw).
28A0L0108
De hendel 1 is monostabiel en keert dus
altijd terug naar de middelste stand.
De gekozen rijmodus wordt aangegeven
met een brandende led op het paneel en
een indicatie op het display.
Het systeem werkt ook op de
dynamische regelsystemen van het
voertuig (motor, stuurinrichting, ESC,
ASR, ELEKTRONISCH Q2 systemen, etc.).
“Natural”-MODUS
Deze modus wordt aanbevolen door de
fabrikant en is bedoeld voor comfort en
veiligheid in rijomstandigheden met
normale grip.
“DYNAMIC”-MODUS
BELANGRIJK Tijdens de eerste 250 km
dat met de auto wordt gereden, zijn de
Dynamic- en de Race-modus
uitgeschakeld. Tijdens deze initiële
inrijperiode is het raadzaam een
agressieve rijstijl te vermijden, zodat in
de loop van de tijd de beste
schakelprestaties kunnen worden
verkregen.
Inschakelen
Zet hendel 1 fig. 28 omhoog (naar letter
“d”) en houd hem gedurende een halve
seconde in deze stand tot de
bijbehorende led gaat branden en de
inschakelingsindicatie “Dynamic” op het
display verschijnt.
Wanneer hendel 1 wordt losgelaten,
keert deze terug naar
de middelste stand.
Uitschakelen
Om de “Dynamic” modus uit te schakelen
en terug te keren naar “Natural”, hendel 1
fig. 28 omlaag zetten (naar letter “a”) en
hem gedurende een halve seconde in
deze stand houden.
“Race”-MODUS
Inschakelen
Beweeg hendel 1 fig. 28 omhoog (naar
letter “d”) en houd hem gedurende 5
seconden in deze stand tot de
inschakelingsindicatie “Race” op het
display verschijnt.
Page 30 of 156
KENNISMAKING MET DE AUTO
28
Uitschakelen
Om de “Race”-modus uit te schakelen en
terug te keren naar “Dynamic”, hendel 1
fig. 28 omlaag zetten (naar letter “a”) en
hem gedurende een halve seconde in
deze stand houden.
“ALLWeather”-MODUS
Inschakelen
Zet hendel 1 fig. 28 omlaag (naar letter
“a”) en houd hem gedurende een halve
seconde in deze stand tot de
bijbehorende led gaat branden en de
inschakelingsindicatie “All Weather” op
het display verschijnt.
Uitschakelen
Om de “All Weather” modus uit te
schakelen en terug te keren naar
“Natural”, hendel 1 fig. 28 omhoog zetten
(naar letter “d”) en een halve seconde in
deze stand houden.
Page 31 of 156
KENNISMAKING MET HET
INSTRUMENTEN- PANEEL
INSTRUMENTENPANEEL .................................................................................... 29
DISPLAY ........................................................................................................................32
TRIP-COMPUTER...................................................................................................... 33
LAMPJES EN BERICHTEN.................................................................................... 34
In dit deel van het instructieboek vindt u alle
informatie die u nodig hebt om het instrumentenpaneel
goed te begrijpen, te interpreteren en te gebruiken.
Page 32 of 156
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTEN- PANEEL
30
BEDIENINGSPANEEL EN BOORDINSTRUMENTEN
DISPLAY MET METRISCHE EENHEDEN
1. Motorkoelvloeistofmeter 2. Klok 3. Kilometerteller 4. Indicator modus/ingeschakelde versnelling 5. Schakelindicator
6. Buitentemperatuur 7. Brandstofmeter (de driehoek rechts van het symbool geeft de zijde van de auto met de vulopening aan)
8. Zone bestemd voor weergave van het digitale waarschuwingslampje dat bij het getoonde bericht hoort 9. Trip kilometerteller
10. Snelheidsmeter 11. Rijprogramma “Alfa DNA”-systeem 12. Berichten of informatie op display 13. Totale kilometerstand.
29A0L0118
Page 33 of 156
31
DISPLAY MET IMPERIALE EENHEDEN
1. Motorkoelvloeistofmeter 2. Klok 3. Kilometerteller 4. Indicator modus/ingeschakelde versnelling 5. Schakelindicator
6. Buitentemperatuur 7. Brandstofmeter (de driehoek rechts van het symbool geeft de zijde van de auto met de vulopening aan)
8. Zone bestemd voor weergave van het digitale waarschuwingslampje dat bij het getoonde bericht hoort 9. Trip kilometerteller
10. Snelheidsmeter 11. Rijprogramma “Alfa DNA”-systeem 12. Berichten of informatie op display 13. Totale kilometerstand.
30A0L0129
Page 34 of 156

KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTEN- PANEEL
32
DISPLAY
De auto is uitgerust met een display dat,
op basis van de eerder instellingen,
tijdens het rijden nuttige informatie zal
verschaffen.
SCHAKELINDICATOR
De GSI (Gear Shift Indicator) adviseert
de bestuurder een andere versnelling in
te schakelen via een speciaal bericht 5
fig. 29, 30 op het instrumentenpaneel.
Via de GSI wordt de bestuurder
gewaarschuwd dat een andere
versnelling brandstofbesparing kan
opleveren.
Daarom is het raadzaam om wanneer u
brandstofconsumptie wilt verminderen
tijdens het rijden, zich bij de modi
“Natural” of “All Weather” te houden en
de suggesties te volgen van de Gear
Shift Indicator, waar
verkeersomstandigheden dit toelaten.
Wanneer het pictogram () op het
instrumentenpaneel wordt
weergegeven, stelt de GSI een hogere
versnelling voor, en als het pictogram ()
wordt weergegeven, stelt de GSI een
lagere versnelling voor.
BELANGRIJK De GSI is niet ingeschakeld
als de versnellingsbak in de
automatische modus staat.
De aanduiding op het
instrumentenpaneel blijft branden
zolang de bestuurder niet schakelt of
zolang de rijomstandigheden niet
terugkeren naar een situatie waarin
schakelen niet nodig is om het verbruik
te optimaliseren.
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 31
: om het weergegeven scherm en de
betreffende opties naar beneden te
doorlopen of om de weergegeven
waarde te verhogen.
SET/
N: kort indrukken om het menu te
openen en/of naar het volgende scherm
te gaan of de keuze te bevestigen.
Ingedrukt houden om naar het
standaardscherm terug te keren.
: om het weergegeven menu en de
betreffende opties naar beneden te
doorlopen of om de weergegeven
waarde te verlagen.BELANGRIJK Met de knoppen en
worden verschillende functies
ingeschakeld afhankelijk van de
volgende omstandigheden:
❒ hiermee kan binnen het menu naar
beneden of naar boven door de opties
gebladerd worden;
❒ zorgen tijdens instellingen voor het
verhogen en verlagen van de
weergegeven waarde;
❒ hiermee kan buiten het menu
de helderheid van het
instrumentenpaneel worden
aangepast.
HOOFDMENU
Het menu bestaat uit een serie opties die
gekozen kunnen worden met de knoppen
en waarna de verschillende
onderstaande keuze- en
instellingsmogelijkheden (Setup) worden
geboden.
31A0L0125
Page 35 of 156

33
Sommige opties hebben een submenu.
Het menu wordt geactiveerd door de
knop SET/
Nkort in te drukken.
Het menu omvat de volgende opties:
❒ MENU
❒ SNELHEIDSPIEP
❒ INSCHAKELING/GEGEVENS TRIP B
❒ TIJD INSTELLEN
❒ DATUM INSTELLEN
❒ AUTOMATISCH AFSLUITEN (waar
aanwezig)
❒ MEETEENHEDEN
❒ TAAL
❒ VOLUME WAARSCHUWINGEN
❒ ZOEMER/PIEP
VEILIGHEIDSGORDELS (kan alleen
worden weergegeven nadat het SBR-
systeem door een Speciaal Alfa Romeo
Servicepunt is uitgeschakeld)
❒ SERVICE
❒ AIRBAG/PASSAGIERSAIRBAG
❒ DAGRIJLICHTEN (waar aanwezig)
❒ MENU AFSLUITEN
Een optie in het hoofdmenu zonder een
submenu kiezen:
❒ druk kort op de knop SET/Nom de
instelling van het hoofdmenu die
gewijzigd moet worden te selecteren;❒ druk op de knop of (deze telkens
indrukken) om de nieuwe instelling te
selecteren;
❒ druk kort op de knop SET/
Nom de
nieuwe instelling op te slaan en terug te
gaan naar de eerder geselecteerde optie
in het hoofdmenu.
Een optie in het hoofdmenu met een
submenu kiezen:
❒ druk kort op de
knop SET/
Nom de eerste
optie van het submenu weer te geven;
❒ druk op de knop of (telkens
indrukken) om door alle opties in het
submenu te scrollen;
❒ druk kort op de
knop SET/
Nom de optie van het
weergegeven submenu te selecteren en
het desbetreffende submenu te openen;
❒ druk op de knop of (deze telkens
indrukken) om de nieuwe instelling voor
deze specifieke submenu-optie te
selecteren;
❒ druk kort op de knop SET/
Nom
tegelijkertijd de instelling op te slaan en
terug te gaan naar hetzelfde item in
het eerder geselecteerde menu.
TRIP-COMPUTER
De Trip-computer geeft informatie over
de werking van de auto weer op het
display, wanneer de contactsleutel in de
stand MAR staat.
Met deze functie kunnen twee
afzonderlijke reizen worden aangemaakt,
“Trip A” en Trip B” genaamd, waarmee
“volledige reizen” van de auto worden
bewaakt. Beide functies werken
onafhankelijk van elkaar.
Beide geheugens kunnen gereset worden:
reset - begin van een nieuwe rit.
“Trip A” geeft informatie over:
❒ Actieradius
❒ Afgelegde afstand
❒ Gemiddeld verbruik
❒ Huidig verbruik
❒ Gemiddelde snelheid
❒ Reistijd
“Trip B” geeft informatie over:
❒ Afgelegde afstand B
❒ Gemiddeld verbruik B
❒ Gemiddelde snelheid B
❒ Reistijd
“Trip B” kan worden uitgeschakeld.
De parameters “Actieradius” en “Huidig
verbruik” kunnen niet worden gereset.