VEILIGHEID
56
43)De aanwezigheid van het TPMS-
systeem ontslaat de bestuurder niet van
de verplichting om de bandenspanning
regelmatig te controleren, met inbegrip
van het reservewiel.
44)Controleer de bandenspanning bij
koude banden. Als de bandenspanning om
welke reden dan ook bij warme banden
moet worden gecontroleerd, dan mag de
spanning niet worden verlaagd, ook
wanneer de gemeten waarde hoger is dan
de voorgeschreven waarde. Herhaal de
controle wanneer de banden koud zijn.
45)Als een of meerdere wielen zonder
sensoren zijn gemonteerd, dan is het
systeem niet langer beschikbaar. Hierbij
gaat het TPMS-waarschuwingslampje
korter dan een minuut knipperen voordat
het continu blijft branden, en wordt een
bericht op het display getoond zolang er
geen 4 wielen met sensoren gemonteerd
worden.
46)Het TPMS-systeem waarschuwt niet
bij een plotselinge afname van de
bandenspanning (bijvoorbeeld bij een
klapband). Breng in dergelijke gevallen de
auto tot stilstand en voorkom bruuske
stuurbewegingen.
47)Wanneer standaardbanden moeten
worden vervangen door winterbanden (en
omgekeerd), moet het TPMS hierop
worden afgesteld. Dit mag alleen door
een speciaal Alfa Romeo Servicepunt
worden verricht.
BELANGRIJK48)Veranderingen in de
buitentemperatuur kunnen variaties in de
bandenspanningen veroorzaken. Het
TPMS-systeem kan tijdelijk een
onvoldoende spanningswaarde aangeven.
Controleer in dergelijke gevallen de
bandenspanning bij koude banden en
herstel zo nodig de juiste
spanningswaarde.
49)Wanneer een wiel wordt vervangen, is
het raadzaam ook de rubberen
ventielpakking te vervangen: neem
contact op met een speciaal Alfa Romeo
Servicepunt. De montage/demontage van
een band en/of velg vereist specifieke
voorzorgsmaatregelen; om schade of een
verkeerde montage van de sensoren te
voorkomen, mogen deze werkzaamheden
alleen door gespecialiseerd personeel
worden uitgevoerd. Neem contact op met
een speciaal Alfa Romeo Servicepunt.
50)Sterke radiofrequentie-interferentie
kan de regelmatige werking van het
TPMS-systeem verhinderen. Dit wordt
aangegeven met een bericht op het
display. Het bericht verdwijnt
automatisch zodra de interferentie is
verdwenen.51)De bij de auto geleverde
bandenreparatiekit (“Fix&Go Automatic”)
(waar aanwezig) is compatibel met de
TPMS-sensoren; als andere
afdichtmiddelen dan die in de originele kit
worden gebruikt, kan dit de werking
nadelig beïnvloeden. Als andere dan de
originele afdichtmiddelen worden
gebruikt, wordt geadviseerd de
TPMS-sensoren te laten controleren door
een gekwalificeerd reparatiecentrum.
VEILIGHEID
66
61)Breng geen stickers of andere
voorwerpen op het stuurwiel of op het
deksel van de passagiersairbag aan.
Plaats nooit voorwerpen op het
dashboard aan passagierszijde, omdat
deze het correct openen van de
passagiersairbag kunnen hinderen en de
inzittenden kunnen verwonden.
62)Rijd altijd met de handen op de
stuurwielrand zodat de airbag indien
nodig ongehinderd opgeblazen kan
worden.
Rijd niet met voorover gebogen lichaam.
Houd de rug goed rechtop tegen de
rugleuning gedrukt.
63)Instructies voor het uitschakelen van
de frontairbag aan passagierszijde zijn te
vinden in de paragraaf “Menuopties” in
het hoofdstuk “Kennismaking met het
instrumentenpaneel”. Denk eraan dat de
airbag in deze omstandigheden NIET in
werking zal treden wanneer dat nodig is
(ongeval).
64)Leun niet met uw hoofd, armen of
ellebogen tegen het portier om letsel te
voorkomen wanneer de airbag in werking
treedt.
65)Steek nooit het hoofd, de armen of de
ellebogen uit het raam.
BELANGRIJK66)Als de contactsleutel naar MAR
wordt gedraaid en het lampje ¬gaat niet
branden of blijft branden tijdens het rijden
(bij sommige versies samen met een
bericht op het display), dan is er mogelijk
een storing in de veiligheidssystemen. In
dat geval kunnen de airbags of
gordelspanners niet geactiveerd worden
bij een ongeval of (in een zeer beperkt
aantal gevallen), op onjuiste wijze
geactiveerd worden. Laat het systeem
onmiddellijk controleren door een
speciaal Alfa Romeo Servicepunt
alvorens verder te rijden.
67)Reis niet met voorwerpen op schoot
of voor de borst en houd niets in de mond
(pijp, pen, enz.): deze kunnen ernstig letsel
veroorzaken als de airbag in werking
treedt.
68) Laat bij diefstal of poging tot
diefstal, vandalisme of overstromingen
het airbagsysteem door een Speciaal Alfa
Romeo Servicepunt controleren.
69)Als de contactsleutel in stand MAR
staat of wanneer de motor is uitgezet,
kunnen de airbags ook geactiveerd
worden als de auto door een andere auto
wordt aangereden. Vergeet ook niet dat
als de sleutel in de stand STOP staat, er
bij een ongeval geen enkel
veiligheidssysteem (airbag of
gordelspanners) wordt geactiveerd. Als
deze systemen onder deze
omstandigheden niet worden
geactiveerd, betekent dit dus niet dat het
systeem slecht functioneert.70)Wanneer de contactsleutel naar MAR
wordt gedraaid, gaat het lampje
“de
eerste 4 seconden constant branden.
Als het lampje daarna blijft branden,
betekent dit dat de
passagiersbescherming is uitgeschakeld;
als het lampje daarentegen uitgaat, is de
passagiersbescherming ingeschakeld.
71)De activeringsdrempel van de
frontairbag is hoger dan die van de
gordelspanners. Bij aanrijdingen die
tussen deze twee drempelwaarden liggen,
treden alleen de gordelspanners in
werking.
72)De airbag vervangt niet de
veiligheidsgordels, maar verhoogt hun
doeltreffendheid Omdat de frontairbags
niet worden geactiveerd bij frontale
botsingen bij lage snelheden, zijdelingse
botsingen, botsingen achterop en over de
kop slaan, worden in deze gevallen de
inzittenden uitsluitend door de
veiligheidsgordels beschermd, die dus
altijd gedragen moeten worden.
69
DE AUTO PARKEREN
Verwijder altijd de contactsleutel als de
auto wordt verlaten.
Ga bij het parkeren en verlaten van de
auto als volgt te werk:
❒ schakel een versnelling in (de eerste
versnelling als de auto heuvel op is
geparkeerd, de achteruit als de auto
heuvel af is geparkeerd) en zet de
voorwielen iets uitgestuurd;
❒ zet de motor af en trek de handrem
aan.
Als de auto op een steile helling wordt
geparkeerd, blokkeer de wielen dan met
wiggen of stenen.
Wacht tot de ingeschakelde versnelling
van het display verdwijnt, voordat u het
rempedaal loslaat.
76)
BELANGRIJK: laat de auto NOOIT achter
met de versnellingsbak in de vrijstand.
HANDREM
Trek, om de handrem in te schakelen, de
hendel 1 fig. 42 omhoog totdat de auto
blokkeert. Bij aangetrokken handrem en
contactsleutel in de stand MAR, gaat het
waarschuwingslampje xop het
instrumentenpaneel branden.
Trek, om de handrem los te zetten, hendel
1 iets omhoog, druk knop 2 in, houd deze
ingedrukt en laat de hendel zakken.
Het waarschuwingslampje xop het
instrumentenpaneel gaat uit.
Vier of vijf klikken zijn over het algemeen
voldoende wanneer het voertuig op een
vlakke ondergrond staat, terwijl er tien of
elf nodig kunnen zijn als het voertuig met
belading op een steile helling staat.
77)
BELANGRIJK Tijdens deze handelingen
moet het rempedaal ingetrapt blijven.
42A0L0066
76)Laat kinderen nooit zonder toezicht in
de auto achter. Verwijder altijd de sleutel
uit de startinrichting als het voertuig
wordt verlaten en neem de sleutel mee.
77)De auto moet geremd worden na
enkele klikken van de handrem: als dat
niet zo is, contact opnemen met het
Alfa Romeo Servicenetwerk om de
handrem te laten afstellen. Parkeer de
auto altijd op veilige wijze, zoals
aangegeven in de
wegenverkeerswetgeving en zoals
hierboven beschreven.
BELANGRIJK
STARTEN EN RIJDEN
70
TCT-VERSNELLINGSBAK MET
DUBBELE KOPPELING
De Alfa 4C is voorzien van de TCT 6-
versnellingsbak met dubbele
drogeplaatkoppeling met schakelpeddels
achter het stuur. Dit is een geavanceerde
technische oplossing die de combinatie
biedt van de bediening van een
handgeschakelde versnellingsbak, de
directheid van een sequentieel systeem
en het gemak van de mogelijkheid om een
automatisch keuzeprogramma te
selecteren zonder de vertraging van een
conventionele automatische transmissie.
Met de sleutel uit het contactslot, zal het
systeem geen enkele actie uitvoeren
wanneer de knoppen op het
bedieningspaneel van de transmissie op
de centrale tunnel fig. 43 worden
bediend, ongeacht de druk die op het
rempedaal wordt uitgeoefend.
43A0L0067
De transmissie zal daarom in de toestand
blijven waarin deze verkeerde toen de
motor werd afgezet.
Bij stationair draaiende motor en de
sleutel in de stand MAR (elektrische
verbruikers vanaf contactsleutel
ingeschakeld), verschijnt op het display
de ingeschakelde versnelling en de
actieve bedieningswijze (automatisch =
AUTO of handmatig = geen weergave).
BEDIENINGSWIJZE
De versnellingsbak kan op twee manieren
bediend worden (behalve wanneer de
Race-modus geselecteerd is):
❒ de eerste is handmatig (MANUAL),
waarbij de bestuurder beslist wanneer hij
schakelt;
❒ de tweede is volledig automatisch
(AUTO), waarbij het systeem beslist
wanneer er geschakeld wordt.
Wanneer de Race-modus geselecteerd is,
is MANUAL de enig toegestane
bedieningswijze.
Handmatige bediening (MANUAL)
Deze bedieningswijze laat aan de
bestuurder de keuze van de geschiktste
overbrengingsverhouding, afhankelijk
van de gebruiksomstandigheden van de
auto.Met de schakelpeddel “+” op het
stuurwiel wordt een hogere versnelling
ingeschakeld, terwijl met de hendel “–”
een lagere versnelling wordt
ingeschakeld (zie de volgende paragraaf,
“Schakelpeddels”).
Als het verzoek door het systeem
geaccepteerd wordt, toont het display de
nieuw ingeschakelde versnelling.
Als het systeem het verzoek niet
accepteert, toont het display de
voorafgaand aan het verzoek
ingeschakelde versnelling en klinkt er een
geluidssignaal.
Het systeem weigert een
schakelcommando als dit de juiste
werking van de motor en de
versnellingsbak in gevaar brengt.
44A0L0146
71
Het systeem zal automatisch
terugschakelen als de motor het
stationaire toerental bereikt
(bijvoorbeeld tijdens afremmen).
Als het DNA-systeem in de modus
“Normal” wordt gebruikt, dan zal
automatisch worden opgeschakeld als
het motortoerental dit vereist.
Automatische werking (AUTO)
Om de automatische (AUTO) werking in
of uit te schakelen, moet op de A/M-knop
op het bedieningspaneel van de
transmissie fig. 43 worden gedrukt; de
uitvoering hiervan wordt gemeld door het
woord AUTO op het display, naast de
ingeschakelde versnelling fig. 45.
45A0L0068
Als de automatische werking is
ingeschakeld, dan kiest het systeem de
schakelmomenten op basis van de
snelheid van de auto, het motortoerental
en de bedieningswijze van het gaspedaal.
Om de auto te laten rijden, moet altijd de
1e of de achteruitversnelling (R)
ingeschakeld zijn
(met ingetrapt rempedaal).
“Kick Down” functie
Er is ook een “Kick Down” functie
beschikbaar: indien nodig
(bijvoorbeeld tijdens het inhalen),
schakelt het systeem een of meer
versnellingen terug wanneer het
gaspedaal voorbij het stroeve punt wordt
ingetrapt (en als het motortoerental dit
toestaat) om het geschikte vermogen en
koppel voor de door de bestuurder
verzochte acceleratie te leveren.
Bij activering van de “Kick Down” functie,
zorgt het systeem voor het variëren van
het transmissiebeheer overeenkomstig
de gekozen DNA-functie.
SCHAKELPEDDELS
Hiermee kan sequentieel geschakeld
worden fig. 46.
❒ schakelpeddel “+” (door de peddel
naar de bestuurder te trekken, zie
fig. 47): opschakelen;
❒ schakelpeddel “–” (door de peddel
naar de bestuurder te trekken, zie
fig. 47): terugschakelen;
46A0L0071
47A0L0072
STARTEN EN RIJDEN
72
Op- of terugschakelen mag alleen worden
gedaan als het motortoerental dit
toestaat.
DE MOTOR STARTEN
Trap het rempedaal in om de motor te
starten: het systeem schakelt de
vrijstand (N) automatisch in.
Na de startprocedure kan de 1e
versnelling (1) of de achteruitversnelling
(R) ingeschakeld worden.
Ongeacht de gekozen werking
(AUTO/MANUAL), moet om de 1e
versnelling of de achteruit (R) in te
schakelen, het rempedaal worden
ingetrapt en de knop 1 op het
bedieningspaneel van de transmissie
(of de “+” schakelpeddel) om de eerste
versnelling in te schakelen of de knop R
om de achteruit in te schakelen bediend
worden. Wanneer de 1e versnelling is
ingeschakeld, stelt het systeem zich op
de modus AUTO in.
De vrijstand (N) kan opnieuw worden
ingeschakeld door de knop N bij ingetrapt
rempedaal te bedienen.
Wanneer de knoppen 1, N of R worden
bediend (of de “+” schakelpeddel) zonder
dat het rempedaal wordt ingetrapt, wordt
er geen schakelverzoek door het systeem
uitgevoerd.BELANGRIJK De achteruit kan niet
ingeschakeld worden door op de “-”
schakelpeddel op het stuurwiel te
drukken.Belangrijke opmerkingen
Draai de “Vertraagde opstartprocedure”,
als u wilt starten in aanwezigheid van een
storing in de versnellingsbak (zie de
paragraaf “Lampjes en berichten” in het
hoofdstuk “Kennismaking met het
instrumentenpaneel):
draai de contactsleutel minstens 7
seconden in de stand AVV en houd
daarbij het rempedaal ingetrapt: de
motor zal gestart worden.
Het systeem zal in de “recovery” toestand
blijven.
Neem contact op met het Alfa Romeo
Servicenetwerk als de motor niet start.
Wanneer het bestuurdersportier wordt
geopend, schakelt het systeem het
hydraulische gedeelte in, zodat dit
gereed is als de motor vervolgens wordt
gestart.
WEGRIJDEN MET DE AUTO
De auto kan zowel in de 1e versnelling als
in de achteruit (R) wegrijden.
De versnellingen kunnen alleen
ingeschakeld worden als het rempedaal
wordt ingetrapt. Als het rempedaal niet is
ingetrapt, verschijnt er een speciaal
bericht op het display.Het is niet mogelijk om in een hogere
versnelling dan de 1e weg te rijden: als dit
geprobeerd wordt, toont het display een
speciaal bericht.
Bij wegrijden op een vrij steile helling,
wordt geadviseerd de handrem te
gebruiken.
Inschakeling 1e versnelling
Ga als volgt te werk:
❒ trap het rempedaal in;
❒ druk op de knop 1 op het
bedieningspaneel van de transmissie;
❒ laat het rempedaal los en trap het
gaspedaal in.
Inschakeling achteruitversnelling (R)
De achteruitversnelling (R) kan alleen
worden ingeschakeld als de auto stilstaat
en het rempedaal ingetrapt is.
Ga als volgt te werk:
❒ trap het rempedaal in (bij volledig
stilstaande auto);
❒ druk op de knop R op het
paneel van de versnellingsbak;
❒ laat het rempedaal los en trap het
gaspedaal in.
Op bepaalde versies geeft het systeem
een geluidssignaal af, als de
achteruitversnelling is ingeschakeld.
73
Als het rempedaal niet is ingetrapt (en
het voertuig stilstaat), verschijnt er een
speciaal bericht op het display en
schakelt het systeem automatisch de
vrijstand (N) in.
BELANGRIJK Als de auto rijdt, dan wordt
het verzoek geaccepteerd en uitgevoerd
als binnen 3 seconden na het
schakelverzoek, de voertuigsnelheid
minder dan 3 km/h bedraagt: als het
schakelverzoek niet wordt uitgevoerd,
zal het systeem de versnelling
ingeschakeld houden of, indien de
snelheid onder 10 km/h zakt, de
versnellingsbak in de vrijstand (N) zetten
en vervolgens moet het schakelverzoek
herhaald worden.
INSCHAKELING VRIJSTAND (N)
Bij stilstaande auto en contactsleutel in
de stand MAR (ongeacht de toestand van
de motor), kan de vrijstand (N) alleen
ingeschakeld worden bij ingetrapt
rempedaal.
Als de auto rijdt kan de vrijstand (N) altijd
ingeschakeld worden, ongeacht de druk
die op het rem- en gaspedaal wordt
gezet.
De letter N wordt samen met de actieve
bedieningsmodus op het display
weergegeven.Om vanaf de vrijstand (N) een versnelling
in te schakelen, drukt u op knop 1 op het
paneel van de versnellingsbak (het
rempedaal hoeft niet te worden
ingetrapt): de versnellingsbak zal direct
de juiste versnelling kiezen, afhankelijk
van de voertuigsnelheid.
Bij stilstaande auto en contactsleutel in
de stand MAR (ongeacht de toestand van
de motor), kan de 1
eversnelling alleen
ingeschakeld worden bij ingetrapt
rempedaal.
LAUNCH CONTROL
De “Launch Control” strategie staat
starten met hoge prestaties toe.
Deze strategie kan ingeschakeld worden
bij stilstaand voertuig, “Race” modus
geselecteerd en 1ste versnelling
ingeschakeld.
De volgorde van de te verrichten
handelingen is als volgt:
❒ trap het rempedaal in en houd het
ingetrapt;
❒ trap het gaspedaal in en houd het
ingetrapt;
❒ druk op de peddel “–” achter het
stuurwiel;De auto trekt met een maximale
acceleratie op als het rempedaal wordt
losgelaten.
Als het gaspedaal ingetrapt wordt
gehouden, dan zal het systeem
automatisch opschakelen zodra het
beste motortoerental om te schakelen is
bereikt.
78)
Onderbreek bovenstaande volgorde van
handelingen of laat het gaspedaal los om
deze strategie te verlaten.
WEERGEGEVEN INFORMATIE
Als de contactsleutel naar de stand MAR
wordt gedraaid, toont het display na
ongeveer 1 seconde dat de transmissie in
de vrijstand (N) staat. Tijdens het rijden
toont het display de ingeschakelde
versnelling en de actieve werking
(AUTO of MANUAL). De aanduidingen op
het display hebben de volgende
betekenissen:
N = vrijstand;
1 = eerste versnelling;
2 = tweede versnelling
3 = derde versnelling;
4 = vierde versnelling;
5 = vijfde versnelling;
6 = zesde versnelling;
R = achteruit.
STARTEN EN RIJDEN
74
De auto start altijd vanuit de vrijstand.
Wanneer de 1e versnelling wordt
verzocht, forceert het systeem de
selectie van de AUTO werking.
BELANGRIJK Als met de contactsleutel in
de stand MAR, de display niet binnen 10
seconden de ingeschakelde versnelling
aangeeft, draai dan de sleutel naar de
stand STOP, wacht tot de display uit is en
herhaal de handeling.
Neem, als het probleem aanhoudt,
contact op met het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
GELUIDSSIGNAAL
Om veiligheidsredenen gaat er een
zoemer af als de auto geparkeerd wordt
met de versnellingsbak in de vrijstand (N)
(dit signaal wordt afgegeven wanneer de
contactsleutel in de stand STOP wordt
gedraaid).
Bij stilstaand voertuig, draaiende motor
en ingeschakelde versnelling (1e) of (R)
klinkt er een zoemer en
wordt automatisch naar de vrijstand (N)
overgeschakeld als:
❒ het gas- en/of rempedaal minstens 3
minuten niet wordt ingetrapt;
❒ het rempedaal langer dan 10 minuten
wordt ingetrapt;❒ het bestuurdersportier open wordt
gedaan en het gas- of rempedaal ten
minste 1,5 seconde niet wordt bediend;
❒ een storing in de versnellingsbak is
gedetecteerd.
DE AUTO PARKEREN
Ga bij het parkeren en verlaten van de
auto als volgt te werk:
❒ schakel een versnelling in (de eerste
versnelling als de auto heuvel op is
geparkeerd, de achteruit als de auto
heuvel af is geparkeerd) en zet de
voorwielen iets uitgestuurd;
❒ zet de motor af en trek de handrem
aan.
Als de auto op een steile helling wordt
geparkeerd, blokkeer de wielen dan met
wiggen of stenen.
Wacht tot de ingeschakelde versnelling
van het display verdwijnt, voordat u het
rempedaal loslaat.
BELANGRIJK: laat de auto NOOIT achter
met de versnellingsbak in de vrijstand.
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
❒ Houd het rempedaal altijd ingetrapt
bij stilstaande auto en ingeschakelde
versnelling, totdat wordt weggereden;
laat vervolgens het rempedaal los en geef
geleidelijk gas.❒ Houd de versnellingsbak in de
vrijstand (N) als de auto lang stilstaat met
een draaiende motor.
❒ Om de werking van de koppeling te
sparen, mag het gaspedaal niet gebruikt
worden om de auto stil te houden (bijv.:
tijdens stilstand op een helling). De
koppeling zou door oververhitting kunnen
beschadigen:
gebruik in dit geval het rempedaal of de
handrem en bedien het gaspedaal alleen
als men gereed is om weg te rijden.
❒ Als bij ingeschakelde
achteruitversnelling (R) de 1e versnelling
(of omgekeerd) ingeschakeld moet
worden, mag dit pas gebeuren als de auto
volledig stilstaat en het rempedaal is
ingetrapt.
❒ Ook al wordt het beslist afgeraden, als
u om wat voor reden dan ook met de
versnellingsbak in de vrijstand (N) een
helling afrijdt, zal het systeem bij een
schakelverzoek automatisch de beste
versnelling op basis van de
voertuigsnelheid kiezen, om het
motorkoppel op de juiste manier op de
wielen over te brengen.
❒ Indien nodig kan bij afgezette motor
de 1e versnelling, de achteruit (R) of de
vrijstand (N) ingeschakeld worden met de
contactsleutel in de stand MAR en
ingetrapt rempedaal.