Page 89 of 281

Instrumenten en bedieningsorganen87Het maximaal opgenomen vermogen
mag niet meer bedragen dan 120 W.
Er zit mogelijk ook een 230V-aanslui‐
ting in de console achter.
Het maximaal opgenomen vermogen mag niet meer bedragen dan 150 W.
Wanneer het contact is uitgescha‐
keld, zijn de stroomaansluitingen
gedeactiveerd. De stroomaansluitin‐
gen worden ook gedeactiveerd
wanneer de accuspanning te laag is.
Aangesloten elektrische accessoires
moeten wat de elektromagnetische
compatibiliteit betreft voldoen aan de
DIN-norm VDE 40 839.
Geen accessoires aansluiten die
stroom leveren, zoals bijv. laadtoe‐
stellen of accu's.
Aansluiting niet beschadigen door het gebruik van ongeschikte stekkers.
Stop/Start-systeem 3 139.
USB-poorten
Er zit een USB-poort achter de klep
van de opbergruimte. Druk op de klep
om deze te openen.
Er zit mogelijk nog een USB-poort in
de console achter.
De USB-poorten zijn bestemd voor
het opladen van externe apparaten
en maken gegevensuitwisseling met
het Infotainmentsysteem mogelijk.
Raadpleeg de handleiding Infotain‐
ment voor meer informatie.
Let op
Houd de aansluitingen altijd schoon en droog.
Page 90 of 281

88Instrumenten en bedieningsorganenInductief opladen9Waarschuwing
Inductief opladen kan de werking
van geïmplanteerde pacemakers
of andere medische apparaten
nadelig kunnen beïnvloeden.
Raadpleeg vóór gebruik van een
inductieve oplader zo nodig een
arts.
9 Waarschuwing
Neem vóór het opladen van een
mobiel apparaat alle metalen
voorwerpen van de oplader,
omdat deze voorwerpen zeer heet kunnen worden.
Voor het opladen van een apparaatmoet het contact zijn ingeschakeld.
Een mobiel apparaat opladen: 1. Haal alle voorwerpen van de opla‐
der.
2. Leg het mobiele apparaat met het
display omhoog op de oplader in
het opbergvak. Zet het mobiele
apparaat vast met de elastische
band.
Het led-lampje geeft de oplaadstatus
aan: deze licht groen op, wanneer het mobiele apparaat wordt opgeladen.
Met PMA of Qi compatibele mobiele
apparaten zijn inductief op te laden.
Voor het inductief opladen van
bepaalde mobiele apparaten is
mogelijk een slede met een geïnte‐
greerde spoel of een aansluiting
vereist.
Een beschermcover voor het mobiele
apparaat kan het inductief opladen
bemoeilijken.
Draai het mobiele apparaat als het
niet goed oplaadt 180° en leg het
weer op de oplader.
Aansteker
De aansteker zit achter het klepje.
Druk op het klepje om het te openen.
Page 91 of 281
Instrumenten en bedieningsorganen89Duw de aansteker in. Zodra de spiraal
gloeit, wordt de aansteker automa‐
tisch uitgeschakeld. Trek de aanste‐
ker eruit.
AsbakkenVoorzichtig
Alleen voor as en niet voor brand‐ baar afval.
Een verplaatsbare asbak kan in de
bekerhouders worden geplaatst.
Waarschuwingslam‐
pen, meters en
controlelampen
Instrumentengroep De volgende instrumentengroep is
leverbaar:
Overzicht
ORichtingaanwijzers
3 93XGordelverklikker 3 94vAirbags en gordelspan‐
ners 3 94VAirbag deactiveren
3 94pLaadsysteem 3 95ZStoringsindicatielamp
3 95CLaat auto spoedig
nakijken 3 95STOPPENSchakel motor uit
3 95JSysteemcontrole 3 95RRem- en koppelingssys‐
teem 3 95m ,
oElektrische parkeerrem
3 96EStoring elektrische
parkeerrem 3 96uAntiblokkeersysteem
(ABS) 3 96RSchakelen 3 96)Lane Departure
Warning 3 96LLane Keep Assist
3 97bElektronische stabili‐
teitsregeling en Traction
Control-systeem 3 97
Page 92 of 281
90Instrumenten en bedieningsorganenW oKoelvloeistoftempera‐
tuur te hoog 3 97!Voorverwarmen 3 97%Uitlaatfilter 3 97YAdBlue 3 98wSpanningsverliesde‐
tectie 3 98IMotoroliedruk 3 98Y oTe laag brandstofpeil
3 99DAutostop 3 998Buitenverlichting 3 999Dimlicht 3 99CGroot licht 3 99fGrootlichtassistentie
3 99>Mistlampen voor 3 99øMistachterlicht 3 99
3 100ØActieve noodrem 3 100ßSnelheidsbegrenzer
3 101hPortier open 3 101
Snelheidsmeter
Aanduiding van de rijsnelheid.
Kilometerteller
De totale geregistreerde afstand
wordt weergegeven in km.
Bestuurdersinformatiecentrum
Dagteller
Page 93 of 281

Instrumenten en bedieningsorganen91De geregistreerde afstand sinds de
laatste nulstelling verschijnt op het Driver Information Center.
De dagteller gaat tot 9.999 km.
Druk 2 seconden lang op L om de
dagteller op nul te stellen.
Er zijn twee dagtellerpagina's te
kiezen in het menu dagteller- /
verbruiksinformation voor verschil‐
lende ritten 3 101.
Toerenteller
Geeft het motortoerental aan.
In elke versnelling zo veel mogelijk met een laag toerental rijden.
Een rode markering geeft het begin
van de waarschuwingszone voor een te hoog toerental aan. Bij dieselmoto‐
ren begint de waarschuwingszone bij
5000 omwentelingen per minuut. Bij
benzinemotoren begint de waarschu‐
wingszone bij 7000 omwentelingen
per minuut.Voorzichtig
Als de naald in het rode gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Brandstofmeter
Toont het brandstofpeil.
Controlelampje o brandt als het
brandstofpeil laag is.
Brandstoftank nooit leegrijden.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
aangegeven tankinhoud.
Page 94 of 281

92Instrumenten en bedieningsorganenKoelvloeistoftemperatuur‐meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
50:motor nog niet op bedrijfstem‐
peratuur90:normale bedrijfstemperatuur130:koelvloeistoftemperatuur te
hoog
Controlelamp o gaat branden als de
koelvloeistoftemperatuur te hoog is.
Zet de motor onmiddellijk uit.
Voorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Peilsensor motorolie
Na inschakeling van het contact en deweergave van de service-informatie
verschijnt enkele seconden lang het
motoroliepeil op het Driver Informa‐
tion Center.
Een correct motoroliepeil wordt
aangegeven via een melding.
Als het motoroliepeil te laag is, knip‐
pert I, verschijnt er een bericht en
brandt het lampje C. Meet het
motoroliepeil met behulp van de peil‐ staaf en vul zo nodig motorolie bij.
Motorolie 3 209.
Een meetfout wordt aangegeven via
een melding. Meet het motoroliepeil
handmatig met behulp van de peil‐
staaf.
Service-display
Het servicesysteem geeft aan
wanneer verversing/vervanging van
de motorolie en het oliefilter vereist is of als de auto toe is aan een service‐
beurt. Afhankelijk van de rijomstan‐
digheden, kan het vereiste verver‐
sings-/vervangingsinterval van de
motorolie en het oliefilter aanzienlijk
variëren.
Service-informatie 3 247.
Het bericht voor geplande service
blijft bij inschakeling van het contact
7 seconden op het Driver Information
Center staan.
Als de komende 3000 km of meer
geen service vereist is verschijnt er
geen service-informatie op het
display.
Als er binnen 3000 km geplande
service moet worden verricht, blijft de
resterende afstand of tijd meerdere
seconden lang staan. Als geheugen‐
steuntje blijft C continu branden.
Als de geplande service binnen minder dan 1000 km vereist is, gaat
C eerst knipperen en vervolgens
Page 95 of 281

Instrumenten en bedieningsorganen93continu branden. De resterende
afstand of tijd blijven meerdere
seconden lang staan.
Achterstallige service wordt aange‐
duid met een bericht op het Driver
Information Center dat de overschre‐
den afstand aangeeft. C knippert
eerst en blijft vervolgens continu
branden totdat de service is verricht.
Service-interval resetten Na iedere servicebeurt moet de
service-indicator voor de beste
werking worden gereset. Het wordt
geadviseerd daarvoor de hulp van
een werkplaats in te roepen.
Doe het volgende, als u de service
zelf verricht:
● schakel het contact uit
● toets CHECK ingedrukt houden
● schakel het contact in, de afstandsaanduiding telt af
● laat de toets los, wanneer er =0
op het display staat
Het symbool C verdwijnt.Service-informatie oproepen
U kunt op ieder gewenst moment
actuele service-informatie oproepen
door te drukken op CHECK. De
service-informatie blijft enkele secon‐
den op het display staan.
Service-informatie 3 247.
Controlelampen De beschreven controlelampjes zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze
beschrijving geldt voor alle instru‐
mentuitvoeringen. Afhankelijk van de
uitrusting kan de plaats van de
controlelampjes variëren. Bij het
inschakelen van het contact lichten
de meeste controlelampjes korte tijd
op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampjes:rood:gevaar, belangrijke herinne‐
ringgeel:waarschuwing, aanwijzing,
storinggroen:inschakelbevestigingblauw:inschakelbevestigingwit:inschakelbevestiging
Kijk naar alle controlelampjes op de
verschillende instrumentengroepen
3 89.
Richtingaanwijzers O brandt of knippert groen.
Brandt korte tijd De parkeerlichten zijn ingeschakeld.
Knippert
De richtingaanwijzers of alarmknip‐
perlichten worden geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering defect, rich‐
tingaanwijzer aanhanger defect.
Page 96 of 281

94Instrumenten en bedieningsorganenVervangen van lampen 3 215.
Richtingaanwijzers 3 117.
Gordelverklikker Gordelverklikker voor alle stoelen
X brandt of knippert rood op de instru‐
mentengroep samen met de aandui‐
ding op de dakconsole voor elke
veiligheidsgordel.
● Bij het inschakelen van het
contact, verschijnen X op de
instrumentengroep en het
symbool voor de desbetreffende
stoel op de dakconsole, als de
veiligheidsgordel van een
bezette stoel niet is omgedaan.
● Na het wegrijden knipperen enige tijd lang X op de instru‐
mentengroep en het symbool
voor de desbetreffende stoel en
er klinkt een geluidssignaal. Na
een stukje rijden brandt X
continu totdat de veiligheidsgor‐
del van de desbetreffende stoel
is omgedaan of een passagier de veiligheidsgordel heeft losge‐
maakt.
Veiligheidsgordels 3 53.
Airbag en gordelspanners
v brandt rood.
Bij het inschakelen van de ontsteking
brandt de controlelamp ca.
4 seconden. Brandt deze niet, dooft
deze niet na 4 seconden of licht deze
tijdens het rijden op, dan is er een storing in het airbagsysteem. Roepde hulp in van een werkplaats. De
airbags en gordelspanners gaan
mogelijkerwijs niet af tijdens een
ongeval.Geactiveerde gordelspanners of
airbags worden aangeduid door
aanhoudend branden van v.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Gordelspanners 3 53.
Airbagsysteem 3 57.
Airbag-deactivering
Ó ON brandt geel.
Airbag voorpassagier is geactiveerd.